| |
Letterkundig leven uit de mei-tijdschriften
De Gids
Een Gids-nr. met veel schoone letteren. De heer Dr. P.H. van Moerkerken Jr. geeft het eerste deel van een ... hoe moeten wij dit genre noemen? historische novelle, zedenschets? enfin, het genre is bekend door L.E., Ignatia Lubeley e.a. Ook v. Moerkerken is het in ‘De Bevrijders’ vooral om atmosfeer te doen; de milieu-beschrijving krijgt hier 't meest relief. Dit gedeelte verplaatst ons in 't gezin van een rijk Amsterdamsch koopman onder de Fransche overheersching.
Ziehier iets uit de overpeinzingen van de oude mevrouw Kee-Jans van Wyck, die de wereld er sedert de revolutie niet beter op vindt geworden.
Al die vroegere jaren, van vóór vijf-en-negentig, schenen haar één dag van ongestoord geluk. Toen was de wereld schoon en goed. Op de Keizersgracht stond het huis der Van Wijcks, met de hooge vensters, met het hardsteenen bordes, met de zware plafonds en goud-leêren behangsels, met al de eerwaardige familiestukken. Aan de Vecht lag de rijke hofstede van haar vader, statig gebouw van vierkante degelijkheid tusschen zwaar geboomte. Daar was het zonnig en vroolijk langs de groene gazons, als op de strak geharkte paden de elegante bezoekers elkander zwierig begroetten, de driekantjes lichtend van hun witte paruik, en op feestdagen de vergulde koetsen rolden over het beklinkerd voorplein. De kinderen speelden in de schaduwrijke berceaux, in de geheimzinnige grot, bij de watervallen en fonteinen, rond den landelijken bouwval die kunstig' was nagebootst uit oude steenen. Zij verwonderden zich over het eenzaam grafmonument onder een treurboom, diep in de verste diepte van het doolhovig park. Zij plukten bloemen van kostbare uitheemsche gewassen. In de gesprekken der ouderen sprankelde vernuftige scherts; de heeren schaterden, de sierlijk-gekapte vrouwen glimlachten blozend, terwijl lakeien naderden met likeuren of thee.
Nu was het alles heen; de wereld scheen dor en grauw, arm en vreugdeloos geworden. En de oude mevrouw, in haar leunstoel bij den haard, zuchtte, wanneer opnieuw deze beelden door haar eenzame mijmering gingen.
Van P.N. Valkhoff vinden wij een uitvoerige studie over Anatole France en zijn werk. France's heele oeuvre is een verheerlijking van de schoonheid van het paganisme en van de zinnelijke liefde die door het Christendom wordt verafschuwd. Schrijver gaat France's ontwikkeling na vàn zijn eersten bundel poëzie af: de Poêmes dorés, opge- | |
| |
dragen aan Leconte de Lisle, om wien France en andere dichters zich schaarden in het tijdschrift ‘La Parnasse contemporain’. Kenmerkende eigenschappen van de Lisle als: eruditie, hellenisme, anti-katholicisme, vinden we ook bij France. Het moderne Frankrijk is door F. beschreven in zijn vierdeeligen roman-cyclus Histoire Contemporaine, waarvan de twee laatste deelen een onmiddellijke weerslag zijn op de Dreyfus-zaak, die F. hevig anti-clericaal en socialist heeft gemaakt.
‘Uit de groote stad’ is een schetsje waarin Johan Wesselink een dag leven beschrijft van een voor haar brood werkende vrouw in Parijs.
Dirk Coster schrijft uitvoerig over Carry van Bruggen's Heleen. Coster acht in dat boek, dat zich afwendt van den thans overbekenden naturalistischen roman, veel te prijzen; hij vindt er echter een bedenkelijk te kort in aan plastiek; de psychologische roman is hier te veel de essay genaderd.
Van de verdere bijdragen noemen wij hier nog alleen een poëtisch fragment IJsenbele, door Mr. P. Otten.
| |
Stemmen des Tijds.
Rabindranath Tagore wordt den lezer voorgesteld door Dr. H.T. Oberman, die in dezen dichter vooral het diep-godsdienstige waardeert. Bernarda heeft een novelle afgestaan ‘Als 't vertrouwen sterft’. Twee motieven treffen wij hier aan, waartusschen we, althans in dit gedeelte, nog geen verband konden ontdekken. Motief I: twee verloofden, stammend uit een verschillend geestelijk milieu. Motief II: bij het meisje een angst voor den zinnelijken kant van het huwelijk. Dr. D. Plooy vervolgt zijn interessante studie ‘Op de grenzen van “Antike” en Christendom’; H. Colijn geeft reisbrieven ‘Uit het land van den Draak’.
| |
Groot-Nederland.
De ‘Lenteliedjes’ van Hélène Swarth stellen onze bewondering voor deze dichteres weer op een zware proef.
Er zijn aardige dingetjes in, als dit coupletje:
O, nu wilde ik zoo vurig dat ik nog was
Een blozend en hoopvol meisje
En ik liep met mijn lief in het lentegras
Op de maat van een vogelwijsje.
al voel ik voor mij dat ‘zoo vurig’ in den eersten regel als te zwaar voor wat daar volgt. Maar als de dichteres zingt, dat - zoo God haar het ware geloof mocht schenken om heuvlen te verzetten - zij die heuvlen en beuken en bloemen en de beek en den zwanenplas aan haar lief zou ‘sturen’, dan ... neen, dan slaan we maar liefst haastig de aflevering dicht en grijpen in onze boekenkast naar een dier bekende bundeltjes waaruit de oude echte Hélène Swarth tot ons spreekt.
Ina Boudier Bakker vertelt ons het ‘Eerste Avontuur’ van een schoolmeisje, dat met een jongen loopt en bitter ontnuchterd wordt omdat alles ‘zoo akelig’ blijkt, zoo heel anders dan zij 't zich had voorgesteld.
‘Zomerleven’ is een reeks korte dagboek-notities van Cyriel Buysse, waarin hij ons zijn indrukken van menschen en de natuur (de natuur vooral!) weêrgeeft. Een ‘nietig plasje tusschen groene oevertjes met enkele hooge populieren, een zingend vijvertje’ maakt hem voor dagen gelukkig in zijn zelfgekozen eenzaamheid. Als hij dan voor enkele oogenblikken in de stad, onder de menschen komt beleeft hij wel eens grappige avonturen, zooals toen een zeeuwsche boer met een viertal breed-rokkig schommelende boerinnen zijn auto voor een taxi aanzag en zich door den monkelenden Buysse met zijn vrouwvolk door de stad liet karren om tot slot te betalen met een kwartje en een paar sigaren. Ziehier de beschrijving van een ‘interview’:
15 September. Gansch onverwacht bezoek van I en B. vergezeld door een derden persoon, mij onbekend, maar die mij wordt voorgesteld als zijnde een journalist, die mij wenscht te ‘interviewen’.
De man is lang en mager, met lorgnet en zwarten baard, en buigend schertst hij: ‘Puisque la montagne ne veut pas aller à Mahomet, il faut bien que Mahomet vienne à elle’.....
Dit bezoek brengt mij totaal van streek, stolt den bloedsomloop in mijne aderen. Met radeloos-smeekende-en-verwijtende blikken kijk ik I en B. aan, terwijl de donkere interviewer zijn boekje uithaalt en door zijn bril de omgeving bekijkt.
- Daar staat de molen, meneer; daar ligt de rivier en ginds zijn de weilanden, begin ik, als een idioot.
De man glimlacht, sardonisch, en begint op een blaadje te potlooden.
- Het uitzicht is mooi, ga ik voort; de beide kasteelen, die u daar ziet...
Hij valt mij in de rede en stelt mij vragen: hoe ik werk, wanneer ik werk, hoeveel ik per dag werk.
Ik antwoord, als een klein kind, als een schooljongen, als een onnoozeling, die door zijn meester onderhoord wordt.
Hij vraagt mij of ik eenige ethische bedoeling heb met mijn werk. Ethische bedoeling! Wat is dat? Mijn schuchter antwoord is blijkbaar aller-onophelderendst, doch de interviewer potloodt toch maar lustig door.
I. en B. staan te grinniken. Ik zou wel op hen willen schieten. De man begint over naturalisme; en, aardig genoeg: daar verkondigt hij zelf een leer, zoodat ik niet hoef te antwoorden. Ik geef hem trouwens volkomen gelijk, ben absoluut van zijn meening. Evenzoo deel ik zijn esthetische beschouwingen en ook over Nietzsche en Bergson worden wij het roerend eens. Een zin ligt mij op de tong: ‘Er bestaat ook nog het anti-isme en het individualisme’, zou ik hem willen zeggen; maar 'k wacht mij wel van dat te doen, om geen verwikkeling te weeg te brengen. Hoogst voldaan - vooral ik - scheiden wij ten slotte van elkander.
Dat zal wel een heel mooi interview zijn, als het ooit gepubliceerd wordt; en wat zal het juist mijn denkbeelden over allerlei weergeven!
Louis Couperus vervolgt ‘De ongelukkige’, H.v. Puymbroeck zijn studie over Eekhoud, welke niet schoolsch-dor is maar van warm-levend begrijpen getuigt.
| |
Ons Tijdschrift.
Van ‘Jong Vrouwtje’, de novelle van J.M. Westerbrink-Wirtz, las ik het hier afgedrukte 1e gedeelte een dag vroeger dan 't ook al weer ‘1e gedeelte’ der novelle van Bernarda in de ‘Stemmen des Tijds’ (zie boven). En nu ik den inhoud van die beide novelle-fragmenten mij weer voor den geest tracht te roepen, weet ik van geen van beide mij den inhoud meer duidelijk te herinneren, verwar ik Emma en Jan uit ‘Jong Vrouwtje’ met Cor en Theo uit ‘Als 't vertrouwen sterft’. Nu kan dat aan mij liggen. Natuurlijk. Maar de oorzaak kan ook dáárin te zoeken zijn, dat al die novelletjes in onze diverse periodieken zoo bitter weinig persoonlijks hebben, zoo allemaal gesneden zijn naar eenzelfde model. Dit betreft niet alleen onze ‘christelijke’ tijdschriften.
Beter dan de novelle van Mevr. Westerbrink beviel mij het schetsje ‘Verjaardag’ van R. Tharod, als ik tenminste de laatste bladzij mag schrappen. De gevoelens van de jonge gescheiden vrouw op haar eersten verjaardag na het uiteengaan zijn zuiver weergegeven. Voelt de schr. echter niet dat hij met dat theatraal-banale slot (advertentie in de courant: Ondertrouwd... volgen de namen van den nog altijd beminden man en ‘die andere’; waarop de verlatene natuurlijk flauw valt) alles bederft?
Van Willem de Merode zijn in deze afl. Verzen. P.H. Ritter Jr. maakt enkele wijsgeerige opmerkingen over 't wezen van het Proza en de Poëzie. Hij stelt o.a. in 't licht dat de ontwikkeling der poëzie organisch is, die van het proza mechanisch; dat de grondstelling voorpoëzie is: voor een gedachte bestaat slechts één, de ééne, vorm, al zoekt zich de dichter steeds nieuwe klanken te verschaffen, om dan te luisteren of 't de klanken zijn waar het innerlijk
| |
| |
rhythme hem toe brengt. Hierdoor blijft het z.g. ‘vrije vers’, waarbij nagenoeg alle historische versvormen zijn losgelaten, toch essentieel van het proza verscheiden. Tot slot zingt de schrijver den lof van het proza.
| |
Nieuwe Banen.
In dit ‘maandschrift ter Verdediging en Verdieping van de Christelijke Wereldbeschouwing’, dat nagenoeg geheel door den zeldzaam werkkrachtigen redacteur, Dr. A.H. de Hartog, pleegt te worden gevuld, trof ons deze maand in 't bizonder een artikel van diens hand over ‘Kunst en Zedelijkheid’. Schr. stelt in 't licht dat de mensch als ik-wezen een éénheid is, d.i. willend-denkend, noch uitsluitend ethisch, noch aesthetisch, en dat dus de stelling ‘l'art pour l'art’ die de aesthetische functie van den menschelijk zedelijk-redelijken geest verabsoluteert een willekeurige eenzijdigheid moet heeten. Het komt mij intusschen voor, dat de geachte schr. het probleem der tweespalt in een wereld die, naar Schopenhauers's woord: ‘herrlich zu sehn’ maar ‘schrecklich zu seyn’ is, met dit artikel (dat trouwens vervolgd wordt) nog wel niet zal oplossen.
| |
Omhoog.
Kon ik de vorige maand van dit tijdschrift geen melding maken wegens plaatsgebrek - zoo vestig ik thans nog even de aandacht op J.J. Meyers bespreking van van Eedens Pauls Ontwaken (April-nr.). Meyer bekijkt dit boek wat anders dan de meeste recensenten gedaan hebben en ziet in v. Eedens geestelijke verzekerdheid door 't sterven van Paul verkregen, niets anders dan een gelooven ‘op een teeken’. De innerlijke aanschouwing was v. Eeden niet voldoende; hij meent die te kunnen aanvullen door een zicht- of tastbaarheid.
Inhoud van No. 5: Gods Geduld verachten, door J.E. van Brakel. - 's Menschen Ellende en Verlossing, door J.J. Bleeker. - Verlangen naar God, door W. Banning. - De Richtingkwestie en hare Oplossing, door G.H.v.S. - Boekbespreking. - Wat wij Tegenkwamen.
| |
De Hollandsche Revue
Netscher heeft zich door de bellende en bungelende stoomtram naar Blaricum laten hotsen en daar Herman Heijenbrock opgezocht en aan 't praten gekregen. Eerst over zijn jeugd, in Rotterdam.
Goed opgevoed te zijn en dan dat vallen en opstaan. Bij baasjes werken, bloemen en engeltjes schilderen in café's en paarden en vorstelijke personen in een circus.... Het uitschreien van mijn akademie-idealen in de verlaten gangen en kleedkamertjes te midden van parfums en verdorde kransen, en als de verfjongen dan aan de trap schreeuwen, dat het ‘nachtblauw’ stond over te koken. O God, dat nachtblauw, dat we toen al naar Fransch recept overal tusschendoor moesten smeren!... Heb ik daar die idiosyncrasy tegen het blauwe systeem van gekregen? En dan dat scharrelen om los werk bij patroons, wien alles te duur was en dat nachten opblijven met haastwerk, en de kermisstukken en die eindelooze zangrepetities van de opera!... Nu ik later het theoretisch verschil heb leeren verstaan tusschen muziek en de opera... Wagner en Nietzsche... komen mij nog dikwijls die eerste indrukken te binnen van bespottelijkheid en leelijkheid.... Ik heb later veel te veel achter de coulissen gekeken.... Ook in mijn krantentijd is dat zoo het geval geweest. Al die menschen van dagjes-grootheid - dat heeft wel allemaal vorm en richting gegeven in mijn leven... dat wil ik niet ontkennen... maar het had een tegenovergesteld effekt - stille vereenzaming en menschenhaat, zoodat ik mij, toen het mij wat beter ging, geheel kon afzonderen en mijn sluimerende liefde tot de doode dingen kon botvieren.
Intusschen, dat die ‘doode’ dingen niet dood waren, maar een ziel hadden voor Heijenbrock, daarvan spreken zijn schilderijen voldoende, die een episch-breede verheerlijking. zijn van de schoonheid der Groot-industrie. ‘De menschelijke bedenksels en vormingen naar bepaalde doeleinden’, aldus H., ‘werd mij poëtischer dan de vallende blaadjes of de ruischende boomtoppen’. Er zijn aan het artikel fraaie reproducties toegevoegd naar enkele van H.'s schilderijen. Het Boek van de Maand is ‘Ons gouden Vondelpark’ door J. Feith, eveneens met foto's.
| |
Onze Eeuw.
P. Raëskin eindigt zijn novelle ‘Nonneke’; Prof. K. Kuiper leidt ons voort langs den ontwikkelingsgang der Grieksche tragedie en geeft in dit gedeelte een ontleding van enkele van Sophocles' drama's. Omtrent het verschil tusschen Sophocles' en Aeschylus' concepties halen wij aan:
Sophocles verbreekt geenszins den band die menschen en goden verbindt, maar in zijne drama's staan niet meer de goden, als bij Aeschylus, handelend als hoofdpersonen op den voorgrond. Zijne aandacht geldt den mensch met zijnen wil - al wordt die ook verbrijzeld in den strijd met God's almachtigen - niet door den dichter gecritiseerden - wil. Sophocles aanvaardt evenzeer als Aeschylus de mythologische traditie, maar slechts die gebeurtenissen hebben voor hem essentieel belang, die met het karakter en de daden zijner helden in nauw verband staan. Zoo komt het dat de dialoog zijner drama's, die deze daden voorbereidt psychologischer, en zijn karakters gecompliceerder maar voor den modernen lezer verstaanbaarder worden dan die van Aeschylus.
Dr. A.G. van Hamel geeft Iersche Indrukken, roert echter niet de huidige politieke gebeurtenissen aan. Interessant is wat de heer D.J. van der Ven schrijft over ‘de volkspoëzie der Spinneweken’. Spinneweken, een woord uit den tijd dat de boeren zelf hun vlas weefden, den tijd der oerprimitieve huisindustrie rondom de roswalmig opflakkerende open stobben-haarden der patriarchale ‘losse hoesen’. Spinneweken, de sombere dagen tusschen Sinte Katrijn als volgens 't eeuwenheugend rijmpje ‘de koeien aan de lijn’ moesten staan, en Vastenavond - de rustweken voor 't mansvolk. In die dagen, als de vrouw op een avond alle huwbare dochters ‘neugde’ om 't vlas af te spinnen, werden er door de looze deernkes (die wisten dat 't mansvolk om de deur van de deele zou kieken) heel wat oude liedjes afgezongen, vroolijk of sentimenteel al naar 't viel, maar meest op 't ééne thema: de minne.
Dr. J. de Jong bespreekt onder 't opschrift ‘Een Merkwaardige Vrouw’ de autobiographie der zangeres Lilli Lehmann: Mein Weg.
Het poëtische deel in deze aflevering is toevertrouwd aan C.A.B. van Herwerden.
| |
De Nieuwe Gids.
INHOUD. Nieuwe-Gids-Prijs. - Aan 't Lichtende Strand, door G. van Hulzen. - Nieuwe Bijlagen (V. De Uitvaart), door Jac. van Looy. - Oud, door Aleida van Pellecom. - Pallieter - Goud; Een Grijze, Natte Dag; Een Schoone Winterdag, door Felix Timmermans. - Nieuwere Engelsche Dichters (II. John Masefield), door J.R. van Stuwe Hzn. - Rondom Napoleon, door Dr. A. Aletrino. - Aanteekeningen over Kunst en Letteren, door Hein Boeken. - Gedicht, door Mien Vermeulen. - Kunstnotities, door Corn. Veth. - Literaire Kroniek; etc.
| |
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.
INHOUD. Buiten-tekstplaat; Karel V, de Wijze, Koning van Frankrijk. Naar een afgietsel in de ‘Musées Royaux du Cinquantenaire’ te Brussel van de marmeren buste door André Beaunepveu. - Naar aanleiding van het werk van Claus Sluter, door G. Knuttel. - Oude Spaansche Kunst, door J.R. van Stuwe. - Een overzicht van Britsch-Indische Kunst en Kunstnijverheid, door J.E. Jasper. - Helene Servaes, door Herman Robbers. - Het Jubileum van den Kasdrager, door Frans Verschoren. - Kroniek.; etc.
|
|