| |
Letterkundig leven uit de april-tijdschriften
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.
In 't begin van dit jaar is te Londen een tentoonstelling van Oude Spaansche Kunst gehouden en 't is naar aanleiding daarvan dat de heer J.R. van Stuwe Hzn. voor de lezers van Elseviers Maandschrift een uitvoerige beschouwing geeft over de genoemde kunst. Het artikel is met vele fraaie afbeeldingen van schilderijen uit particuliere verzamelingen, meest in Engeland, verlucht.
Een overzicht van Britsch-Indische Kunst en Kunstnijverheid wordt ons door J.E. Jasper geboden. Dr. H.M.R. Leopold voert ons aan de Latijnsche Zeekust en wel in 't bizonder naar Antium, dat als Anzio thans een badplaatsje is voor de Romeinen die niet rijk genoeg zijn om maanden lang te leven op Venetië's Lido, aan Rimini's voornaam strand of dicht bij Viareggio's Riviera. Welk een herinneringen echter wekt Antium op uit ver verleden, herinneringen van fabel en historie!
| |
| |
Ada Gerlo, de bizondere schrijfster wier proza reeds vroeger in Groot-Nederland onze aandacht trok is hier met een drietal gedichten, waarboven wij lezen: Aan de laatste Grens. Het derde gedicht schrijf ik af:
O de geur van den grond om mijn gonzende hoofd,
En de smaak van de lente op mijn lippen als wijn,
En dan als een blinkende lelie te zijn,
Wier blankheid geen durvende hand voor zich rooft.
Te tasten naar 't leven, zijn lust en zijn leed,
Met hunkrende handen, die bonzen van bloed,
Verborgen te dragen met veinzenden moed
Een hart, dat maar ééne gedachte meer weet.
En dan in de nacht, die vol suizeling is,
Te staan voor het venster aan de eenzame straat,
En niet meer te hópen, - 'wijl tergend-gewis
Met langzamë uren het leven vergaat,
Mijn éénige leve' in ontbering vergaat.
Helene Servaes heeft van Fokkema een brief gekregen, dat het uit moet zijn. Zij leidt hieruit af dat hij niet meer van haar houdt en dringt zich op dat haar liefde voor hem nu in haat is omgeslagen. Zij verlooft zich met Luuk van Marel, na hem alles bekend te hebben. Luuk is zielsgelukkig, maar... er blijft een schaduw; telkens is er de schim van dien andere, en hij kan de gedachte maar niet van zich afzetten: zij een ongelukkig en bedrogen meisje - ik, Luuk, haar wijze en zachte, zelf-vergeten beschermer... Ziehier de gebrekkige samenvatting van wat Robbers' nieuwe roman ons ditmaal brengt.
Verder noemen wij nog proza van Paul Kenis, de Boekbespreking van den redacteur (met Buysse's ‘Van Hoog en Laag’ schijnt Robbers wat verlegen te zitten), en de kunstoverzichten, waaronder een necrologie gewijd aan Sir John Tenniel, den vroegeren ‘Cartoonist’ (teekenaar der groote politieke buitentekstprent) van ‘Punch’.
| |
Stemmen des Tijds.
P.J. Molenaar beschrijft ons in een goed leesbaar artikel ‘De Philosoof van Sans-Souci’, Frederik de Groote. Merkwaardig is het geschrift dat de in afzondering levende koning in 't laatst van zijn leven (1780) deed verschijnen ‘Over de Duitsche literatuur, de gebreken die men haar verwijten kan en de middelen om haar te verbeteren’. De literatuur van zijn tijd kwam er al zeer slecht af:
Noch Klopstock, noch Lessing, die toch zijn tijdgenooten waren, konden genade vinden in zijn oogen. Waarschijnlijk heeft hij hun werken niet eens onder de oogen gehad. Alleen voor Gellert voelde hij wel eenige sympathie.
‘Om zich te overtuigen’, schrijft hij in ‘de Duitsche literatuur’, ‘hoe weinig goede smaak tot nog toe in Duitschland heerscht, moet men slechts onze openlijke schouwburgen bezoeken (welke hijzelf nooit heeft bezocht.) Men vindt daar zelfs de afschuwelijke stukken van Shakespeare opgevoerd, die men in onze taal heeft overgezet. Het geheele gezelschap vindt er een bijzonder genoegen in deze belachelijke kluchten aan te zien, die alleen zouden verdienen voor de wilden van Kanada te worden gespeeld. - Aan een Shakespeare kan men ondertusschen zijn wonderlijke uitspattingen nog wel vergeven, want hij leefde in een tijd, toen in Engeland de wetenschappen nog pas geboren werden, en men dus nog geen rijpe vruchten kon verwachten. Maar eerst voor eenige jaren is een “Götz von Berlichingen” op ons tooneel verschenen, een afschuwelijke nabootsing (imitation détestable) van die slechte Engelsche stukken’.
Goethe vatte de zaak vrij kalm op. ‘Wanneer’ zeide hij:
Wanneer de koning van mijn stuk op afkeurenden toon spreekt, bevreemdt mij dat volstrekt niet. Een geweldenaar, die over duizenden van menschen zijn ijzeren schepter voert, moet het produkt van een vrijmoedigen, onopgevoeden knaap wel onverdragelijk vinden. En bovendien kan een billijke en tolerante smaak moeilijk de kenmerkende eigenschap van een vorst zijn.
O. Ruysch eindigt zijn onbeduidende novelle ‘Roeping’. Meer belangstelling verdient o.i. het stuk van Dr. D. Plooy: Op de grenzen van ‘Antike’ en Christendom en het Literair Keuroverzicht van den Beweging-dichter Thomson, die Arthur van Schendels De Berg van Droomen beschouwt:
O dat alles, wat daar heengleed voor de oogen der droomenden, wat zich een duurzame gestalte wist te verwerven, die schimmig henenvlood door meer dan twee geslachten, wat het kind heeft verwacht uit de nevelenverte over de zeeën, wat de volksgeest heeft gespied onder de blaren en tusschen het struweel, wat de mensch die nimmer verloochenen kon, geheel verloochenen kon, dat hij naar Gods beeld en gelijkenis geschapen was, door de eeuwen hoopvol heeft aangebeden en sidderend gevreesd, het hoort alles te samen in één wereld thuis. En de dichter die ‘de Berg van Droomen’ schreef, Arthur van Schendel, heeft het dan ook alles in één wereld te samen gebracht. En een eerste gedachte na het lezen van zijn werk of bij het lezen van dat werk is er misschien wel eene van verbijstering om de veelheid der figuren die hier spelen hun rol. Zij zijn van overal bijeengebracht. Helden en goden en nymfen, gestalten uit den sprookjes- en legendentijd, andere die eenvoudig het fantastische aan zich hebben door hun persoonlijkheid. Is een zeeroover niet als zoodanig een mensch die de belangstelling der verbeelding heeft en verdient? Natuurlijk zijn er ook een koning en een koningin en een prinses, - wie zou zich een volledige fantasie kunnen denken zonder deze? Maar verder, wie zoudt ge er verwachten en niet verwachten?
Verzen van P. Minderaa, H. Petermeyer en v.G.
| |
De Hofstad.
Met alle bewondering voor de geconcentreerde belichaming van de gallische charme is Yvette Guilbert onlangs in München gevierd. Zij is er genoemd een der laatst levende, groote getuigen der ‘Bohème’, zooals Murger uit haar leven heeft afgeschreven en Puccini met de coquette bekoring zijner muziek in bengaalsche belichting heeft gesteld.
Aldus de Hofstad als aanloopje tot een aardige anecdote uit den tijd dat Yvette nog ‘succesloos’ was. Hoe begon deze diseuse haar loopbaan?
Aan de stamtafel van de ‘Nouvelle Athènes’ kwam voor jaar en dag elken nacht een man, die olijvenhandelaar was en dichter bovendien: Sarrazin. Wie zijn olijven kocht kreeg een gedicht voor dank toe, en wie zijn verzen wou koopen droeg olijven als cadeau mede. Op zekeren avond kwam Sarrazin opgewonden en van streek bij zijn klanten. ‘Ik heb een diseuse ontdekt! Een genie! De wereld zal van haar spreken!’ Allengs vernamen de vrienden wat er gebeurd was. De diseuse - Yvette Guilbert - was verkoopster in een schoenwinkel. Eenigen gingen er heen. Zij vonden niets bijzonders aan haar. ‘Lang en mager als een vogelverschrikker’ spotten zij. Maar Sarrazin bleef bij zijn meening. Hij hing zijn olijventrommel aan de haag, huurde een jammerlijk locaal, noemde dat de hemel weet waarom ‘Japansche Divan’ en liet er zijn diseuse optreden, niet lang. Na amper twee maanden kwam hij gebogen en teleurgesteld terug. Zijn diseuse had geen succes. Sarrazin handelde weer in gedichten en olijven en had er zijn broodje mee. De diseuse zonder hem ook.
| |
Ons Tijdschrift.
De April-aflev. brengt vooreerst het vervolg van de mededeelingen welke Jhr. Mr. W.H. de Savornin Lohman doet omtrent ‘Groens Jeugd’. Wij worden binnengevoerd in de Leidsche studentenwereld van omstreeks 1817, aan de hand van notulenboeken uit het archief van 't Leidsch Studentencorps en andere bescheiden.
Balthazar Verhagen vertoont ons op humoristische en plastische wijze in dichtvorm ‘een Spaansche dans op Hollandsch ijs’, een dans welke den driest-brallenden Don
| |
| |
Frederik slecht bekwam, te oordeelen naar dit slot:
Don Frederik van 't hooge paard,
In fellen vriesnacht aan den haard,
Zat eenzaam in de kleêren.
Hij keek van 't wapp'ren zijner kaars
Naar 't puntje van zijn veldheerslaars,
Dan naar den blaker wêer en
Dat deed hij honderd keeren....
Van J.L.F. de Liefde een kinder-schetsje over een ventje dat gesnoept heeft; in de rubriek ‘Van Boeken’ neemt L. Bückmann eenige zoogenaamd ‘christelijke’ romans onder handen door de uitgevers Callenbach en Bredée hun blijkbaar alles-slikkend christelijk publiek voorgezet.
| |
De Gids
opent met een fijne schets van M. Scharten-Antink over twee pastoors-vogelaars in de Italiaansche bergen. We zien de beide mannen in 't zonnig weitje naast elkaar zitten theologiseeren, tot eensklaps hun volle aandacht zich spant op het trillend net, de hartstocht voor de vangst in hun oogen broeit. C. Scharten bespreekt in zijn overzicht der Ned. Letteren de laatste boeken van van Looy, Top Naeff, Couperus, Brandt van Doorne en v. Moerkerken.
Dr. J. Veth geeft aanteekeningen over Matthijs Maris en de Critiek, Hélène Swarth Liefde-verzen.
| |
De Hollandsche Revue
prijkt vóórin met een groot portret van Fred. van Eeden in zijn werkkamer. Interessant i; o.a. wat wij onder Belangrijke Onderwerpen vinden over Jan Ligthart en Waarheid in de Opvoeding (met mooi portret) en over Muziek in verband met Theosophie. De karakterschets is gewijd aan J.R.A. Schouten, den redacteur van het photographisch tijdschrift ‘Lux’, welks wisselvallige geschiedenis wij hier vermeld vinden. Het artikel is geïllustreerd.
| |
De Nieuwe Gids.
INHOUD. Nieuwe-Gids-Prijs. - Aan 't Lichtende Strand, door G. van Hulzen. - Het Vervloekte Geslacht, door Josef Cohen. - Het Kritiese Probleem, door Leo Polak. - Ernest Hello (1828-1885), door Josephine Giese. - Over de Odyssea, door Frans Erens. - Rondom Napoleon, door Dr. A. Aletrino. - Nieuwe Bijlagen (IV. Lentelied), door Jac. van Looy. - Morgenrood, door Joannes Reddingius. - Frederic Mistral - In Memoriam, door Hein Boeken. - Dramatisch Overzicht, door Frans Netscher. - Aanteekeningen over Kunst en Letteren, door Hein Boeken. - Kunstnotities, door Corn. Veth. - Literaire Kroniek, door Willem Kloos. - Binnenlandsche Staatkundige Kroniek, door Frans Netscher. - Buitenlandsche Staatkundige Kroniek, door Chr. Nuys. - Algemeen Bericht van de Redactie.
| |
Groot-Nederland.
INHOUD: Zomerleven, door Cyriel Buysse. - De ongelukkige, door Louis Couperus. - La Romania, door Maurits Wagenvoort. - Verzen, door Marie Metz-Koning. - Georges Eekhoud en zijn werk, door Herman van Puymbrouck. - Literatuur, door J.L. Walch. - Dramatisch Overzicht, door Dr. J.L. Walch.
| |
Onze Eeuw.
INHOUD: Nonneke, door P. Raëskin. - Over John Bright, door Dr. Th. Bussemaker. - De ontwikkelingsgang der Grieksche tragedie, door Prof. K. Kuiper. - Wettelijke regeling van het Levensverzekeringsbedrijf, door Jhr. Mr. H. Smissaert. - Verzen, door Herman Middendorp. - Binnenlandsch Overzicht, door C.K. Elout. - Buitenland. - Leestafel.
| |
Dietsche Warande en Belfort
INHOUD: Studiedagen en Leergangen over Vlaamsche Beweging en over Vlaanderen, door L. Dosfel. - Zondagrust, door Constant Eeckels. - Aan Alfred de Musset, door Constant Eeckels. - Goede Week, door Const. Eeckels. - Over godsdienstige toestanden onder de Joodsche Kolonisten te Elefantine in de 6e en 5e eeuw v. Chr., door A. van Hoonacker. - Stella Matutina, door Felix Rutten. - Op de Sont, door Felix Rutten. - De Witte, door Ernest Claes. - De Europeesche Handel in de 18e eeuw, door J. Kleijntjens. - Nevel-avond, door Joh. van Dinter. - Rembrandt van Rijn, door Ode Siril. - Kunstkroniek, door Joe. - Het Pauselijk Rekenhof in vroegere eeuwen, door Remo.
| |
La Vie Intellectuelle.
SOMMAIRE: Les Prodigues. - Henry Maubel: La 32me Cantate de Bach (suite). - Franz Ansel: Poèmes. - Alfred Duchesne: Le Prince Charles-Joseph de Ligne (suite). Revue du mois. - La Musique russe moderne (Maurice Touchard). - Propos de Littérature (Georges Rency; Jean de Bère). - Propos d'Art (Paul Prist). - Bulletin politique (Franz van Kalken). - Lettre de Suisse (Andre Delhorbe). - Chronique musicale (Gaston Knosp et E. Polak). - Bibliographie musicale (Emile Polak). - Echos. - Illustration hors texte: Lever de lune, par Emile Claus.
Plaatsgebrek belet ons, dit tijdschrift hier uitvoeriger te bespreken. Men make er eens kennis meê. Redacteuren zijn Georges Rency en Jean de Bère. Het adres der administratie is: Brussel, 53 Avenue Jean Linden.
| |
Mercure de France en La Vie des Lettres.
De Mercure de France, eerst revue der jongeren, thans meer conservatief, heeft Vers et Prose in 't leven geroepen, waaraan Paul Fort en Alexandre Mercereau leiding geven. Dit tijdschrift behoort aan geen school, en niet altijd is de copie dàt, wat we zouden mogen verwachten.
Vandaar dat zij, die een nieuw ideaal najagen, zich vereenigden en onder Nicolas Beauduin ‘La Vie des Lettres’ stichtten, dat na een jaar van driemaandelijks verschijnen één der eerste revues der modernen geworden is. Kenmerkend voor een Fransche revue is haar belangstelling die de grenzen overschrijdt, en de moderne duitsche lyriek, ingeleid door Guilbeaux, vindt een eerlijke waardeering.
De hoofdmedewerkers behooren tot de nieuwe school der Paroxisten (een helaas veel misbruikt woord) en de aflevering van Januari bevat onder bijdragen van Mistral, Saint Pol Roux e.a. zeven gedichten van Beauduin: A la Gloire de Paris Moderne, waarvan enkele regels hier een plaats vinden mogen:
J'aime l'Arc de Triomphe aux splendeurs d'épopée
Où brille en lettres d'or
Le souvenir de ton Imperator,
Tenant les rois vaincus et la terre courbée
Sous la lame de son épée.
J'aime les Te Deum sur la mort des héros,
Les régiments qui vont par les Champs-Elysées
Et le claquement des drapeaux
Qu'ils soient républicains ou qu'ils soient impériaux
Portant l'aigle ou l'emblême d'or fleurdelisé.
J'aime au Paris nouveau, le Paris d'autrefois,
Notre-Dame si fière encor parmi ses rides,
Et j'aime la Colonne et le Louvre des rois
Et le Dôme des Invalides.
Parijs.
B. -
|
|