| |
| |
| |
Letterkundig leven uit de februari-tijdschriften
De Hollandsche Revue.
Onder 't weidsche hoofd ‘Wereldgeschiedenis’ laat de redacteur Netscher de voornaamste gebeurtenissen der laatste dagen aan ons voorbij gaan. Karikaturen tusschen den tekst (o.a. een ‘lange’ Kuyper-kop door Hahn, als beeld onzer tegenwoordige politieke situatie) brengen de vroolijke noot aan. Stof en Stofbestrijding en de Zijdekultuur der Wereld, ziedaar een paar der behandelde ‘Belangrijke Onderwerpen’. De ‘Karakterschets’ is ditmaal gewijd aan Eduard Verkade, die Netscher over zijn leven eerst als fabrikant, al spoedig toen als tooneelspeler en voordrager, directeur en regisseur, heeft verhaald. Na zijn vertrek van het ‘Nederlandsch Tooneel’ is Verkade eenigen tijd in Duitschland geweest
Ik ben toen met Gordon Craig eenige maanden in Berlijn geweest... Ik sprak van een toeval, en dat was 't... Het toeval
Op den vorm dien wij hier ter verduidelijking afbeelden wordt het z.g. ‘4o Hollandsch post’ der bekende firma van Stolk en Reese te Rotterdam geschept. De vorm bestaat uit een met koperdraad bespannen raam, waarop de firmanaam is aangebracht, en uit het z.g. ‘deksel’ dat los is en dient om de stof uit de werkkuip op den vorm te brengen en zoo zuiver mogelijke randen aan
het papier te krijgen.
Zie het artikel: Papierfabricatie
wilde, dat juist in dien tijd Isadora Duncan in ons land was. En in haar gezelschap bevond zich Craig, de zoon van Ellen Terry, die onder Irving in het Lyceum gespeeld en alle rangen doorloopen had, en, ofschoon pas 34 jaar, zijn bekende boek over ‘The Art of the Theatre’ had geschreven, dat later ook in 't Hollandsch is vertaald en met een voorrede van Jan C. de Vos is verschenen... Zoo maakte ik kennis met Craig. Ik heb dit boekje helpen uitgeven, ik zorgde voor de inleidingen van Van Looy en Bauer en speelde voor tolk van Craig. Hij had toen het plan een tournée door Holland te gaan maken en ik heb nog geprobeerd het noodige geld voor hem bijeen te krijgen; maar daar is niets van gekomen, en dat is misschien maar beter ook geweest... Craig wist toen ook niet wat hij eigenlijk wilde, een vast plan kon ik niet van hem los krijgen; en op die vage onzekerheid wilde ik het geld, dat ik bij elkaar had, niet gebruiken, en de impressario trok zich terug... Enfin, er kwam niets van. Maar voor mij is dit verblijf met Craig in Berlijn toch van beteekenis en invloed geweest, want ik had daar gelegenheid eenige maanden met hem veel te praten; hij heeft bepaald een stimuleerenden invloed op mij gehad.
Het ‘Boek van de Maand’ is een geschrift van Felix Ortt over Het Dure Vleesch. De Revue der Tijdschriften is, als steeds, breed behandeld.
| |
De Hofstad.
Dit artistieke Weekblad gaat voort ons op de hoogte te houden van wat er in de Residentie voor de kunst wordt gedaan. Geen concert of schilderijen-expositie of wij vinden er hier van kunstzinnig inzicht getuigende notities over. Ook de literatuur wordt niet vergeten. In een der laatste nrs. klaagt de redacteur Zelling, naar aanleiding van Anna van Gogh-Kaulbachs nieuwen roman De Sterkste, over den laagte-stand in de phantasie als hoofdgebrek der moderne Nederl. romankunst. Voorts wordt o.m. de aandacht gevestigd op: Les Songeries d'Adeline à 13 ans, illustrée par l'auteur. Avant-propos de Maurice Maeterlinck.
Zij is nog drie jaar jonger dan Gemma de Vesme, wier stemmingsvol mysterie-spel ‘Melusine’, door Schuré ingeleid, wij eerder bespraken; drie jaar jonger dan de Weener componist Erich Korngold, wiens nieuwste werk, een Sinfonietta, dezer dagen is uitgevoerd en de kenners heeft doen ontstellen van zooveel rijpheid.
Zij is dan ook nog het kinderlijkste wonderkind, en in haar opstellen leeft de bekoorlijke bevalligheid na van het spel, dat zij inderdaad - gelijk Maeterlinck mededeelt - onderbreken kan om de pen op te zoeken, wijl haar iets invalt:
‘Dan sluit ze zich in haar kamer op, bekommert zich om haar bal noch om haar ezel. Wanneer ze dan na een paar uur weer verschijnt, dat stevige, jongensachtige meisje, liggen er op haar tafel eenige blaadjes schrift zonder de minste doorhaling, waarnaar ze niet meer omkijkt maar die haar moeder zorgvuldig verzamelt. Op die manier werden de drie schriften bijeengebracht, welke wij thans bezitten. Want Adeline geeft ons al haar derde werk. Ze was nog pas twaalf jaar toen ze baar eersteling deed verschijnen: “Het boek van een kind” en haar eerste drama: “Een legende uit Breton”, hetwelk datgene met stukken van veel oudere schrijvers gemeen heeft: dat het niet heel best is...’ De vroegere werken kennen wij niet, maar deze ‘Overpeinzingen’ overtuigen terstond. Een eenvoudige stijl, een fijn-dichterlijke opmerkzaamheid, muzikaliteit en vooral levendige spontaneïteit zijn de kenmerken van hare stellige begaafdheden.
| |
De Nieuwe Gids.
Als een kostelijke ‘nieuwe Bijlage’ geeft Jac. van Looy een berijmd verhaal: De Ar, de geschiedenis van wat boerenpummels die, verlekkerd door de sneeuw en 't plezier der rijken, in Floris Frans' gelag-vertrek besluiten óók eens een ar in elkaar te timmeren. Ziehier hoe van Looy een dier kinkels typeert:
De kromste was een vale vent,
Bij jachtopzieners welbekend,
En Floor de waard ook kende 'm best,
Zijn ‘akkevietjes’ en de rest;
Die zijn geweer soms ‘hem een zorg’,
Bij moeder de vrouw in bed verborg.
Hij smaadde geen gevalletje,
Zijn wang hield steeds een ‘balletje’...
Als de ar dan klaar is en er zelfs een gefutselde huisbel aan 't paardetuig prijkt, gaat de boel op sjouw.
| |
| |
De lucht blonk straf van sterren-vier,
Een vlijme maan, in 't laatst kwartier,
Bespiegelde het krassig pad,
Toen 't aan kwam rellen als-van-stad,
En over 't sneeuw-geschim deed waren
Het treurig schijnsel der lantaren...
De kerels leggen hier en daar aan, en het gaat hoe langer hoe schotser.
‘Hou je maar vast, vort, bonte, vort!’
Meteen er de arresleê weêr schuifde;
De gasten hotsten, stampten, wuifden;
Floor hoorde Coen het zingrig zeggen:
‘Dat wat er af-kalft, la'en we leggen’.
En ze is gegaan met schaamle bel,
Klok-klepelend ten hemel wel.
Zij is gegaan door 't streng azuur,
Vergeten onder ruimte en duur.
Want hoe ze ging, gegleden heeft,
Geen sterveling verteld het heeft.
Zij gleed schier plechtig door het donker,
Als aangestaard door 't ster-geflonker
Van een Hollandschen winternacht,
Kraak-zwaar voort met haar dronken vracht.
Ze gliste door de blauwe luister,
Haar rosse jool begeestte 't duister.
Ze gleed als of ze had geen doel
Met haar erbarmlijk mensch-gekroel.
En bij een bocht, of in een hort,
Is langs den bakrand neêrgestort,
Coen, zonder strubling of geschreeuw,
Gevallen in de dikke sneeuw
Gelijk een vogel, strijkend net
Zich neêr zou laten op het bed.
En heeft de maats heen hooren lallen,
't Getingel van zijn deurbel mallen;
Hij heeft gezwaaid nog in de lucht,
Toen de Ar niets was dan ijl gerucht.
Van F. Timmermans weer smijdig Pallieter-proza; van Herman Poort een schets van een jongen teringlijder op weg naar Arosa; van Dr. Nelly Geerts een opstel over 't proza van Isolde Kurz, die in haar Florentinische Erinnerungen (München 1910) het heden en verleden van Florence voor ons oproept zóó als Hebel ons den Schwarzwälder sparrengeur doet ademen.
Van de overige artikelen noemen wij er een over de Kunstwart-debatten en de Joodsche kunst, over Londensche Musea, en de Ruimteleer van Kant. In zijn Aanteekeningen handelt Hein Boeken over de, ‘Oeuvres de Arthur Rimbaud’.
| |
Omhoog.
In het 2e nr. van dit ‘onafhankelijk-godsdienstig’ tijdschrift wijdt J.L. Snethlage een beschouwing aan de ethische beteekenis van Selma Lagerlöfs nieuwe boek De Voerman.
Misschien meer dan éen harer vroegere werken, vertolkt dit boek de religieuse levensbeschouwing der schrijfster. De zinnelijke en bovenzinnelijke wereld raken hier elkaar niet alleen, zij vloeien in elkander over.
De titel vindt zijn verklaring in een verhaal (is het een oude legende of enkel een verdichting der schrijfster?), hetwelk een vagebond op een oudejaarsavond aan zijn beide kameraden vertelt. Er bestaat n.l. een oude, rammelende kar, met gebroken assen en wielen, getrokken door een afgeleefd paard met één oog, waarvan het versleten tuig met dunne wilgetakjes aan elkaar is gebonden. Bij dat stel hoort een voerman, die 't oude paard ment. Hij is de voerman van den Dood. Dag en nacht moet hij rondrijden om zijn werk te doen. Zoodra iemand sterven gaat moet hij er bij wezen, en dan komt hij aanzetten in zijn piepende wagen. De Dood zelf is hij niet, 't is maar zijn voerman. 't Is echter niet altijd dezelfde voerman. De laatste mensch, die in 't jaar sterft, is bestemd om voerman van den Dood te worden. Zijn lichaam wordt begraven als dat van alle anderen, maar zijn geest moet den mantel aandoen en de zeis vasthouden en van 't eene sterfhuis naar 't andere rijden, een heel jaar lang, totdat hij wordt afgelost op den volgenden Oudejaarsavond.
| |
De Gids.
Prof. R.C. Boer vervolgt zijn Reisdagboek uit IJsland. J. Rietema geeft een verhaal van een eenzaamling in het polderland. Prof. Kalff schrijft over Schilderkunst en Tooneelvertooningen op het einde van de Middeleeuwen, naar aanleiding van een boek van Leo van Puyvelde dat dien titel draagt. (uitg. Kon. Vlaamsche Academie).
In haar verlovingstijd heeft Elisabeth Browning Sonnetten gemaakt, die zij ‘vertaald’ noemde uit jonkvrouwelijken schroom en, waarschijnlijk wijl weinigen die taal verstaan, ‘uit het Portugeesch’, misschien ook onder invloed der beroemde ‘Lettres portugaises’ van Mlle Aïssé. Van deze ‘Portugeesche’ Sonnetten heeft Hélène Swarth er eenige vrij bewerkt; men vindt ze in dit Gids-nr.
Dr. Jan Kalf bespreekt A.W. Weisman's ‘Geschiedenis der Nederlandsche Bouwkunst’; Jan Veth publiceert een paar gedichten. Mr. van Hall oordeelt het voor C.J. Roelvinck, wiens ‘Lentewolken’ dezer dagen werd opgevoerd, hoog tijd dat hij zijn eigen fouten eens leert inzien, nu hij aan het Ned. Tooneel geroepen wordt om anderer tooneelwerk te beoordeelen en veroordeelen. Voorts betwijfelt de Gids-redacteur het, of Jhr. van Riemsdijk's melodrama ‘Pro Domo’ de voorspelde 300 voorstellingen halen zal, tenzij dan in de Cinema, waarvoor het uitstekende kost is.
| |
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.
Van Rembrandts, thans aan Aug. Jansen verkocht, schilderij Lucretia, heeft Elsevier als vóórplaat een reproductie in lichtdruk. Het bijschrift is van G. Knuttel Wzn., die ook over andere werken van Rembrandt schrijft. Over Oostenrijksche schilderkunst handelt Mr. J.B. de la Faille; vele goede reproducties zijn aan 't artikel toegevoegd, evenals aan dat over Boegineesch vlechtwerk (waaronder één in kleuren). Robbers vervolgt zijn ‘Helene Servaes’; de man van de Prikkel-idyllen vertelt de lotgevallen van een Paradijs. Verder nog eenige prettig en vlot geschreven bladzijden school-dramatiek onder 't opschrift: O die Hogere Burgerschool! (door W.R. Nyenkamp).
| |
De Beweging.
INHOUD. Nieuwjaarsmorgen, door Albert Verwey. - Een Huis in het Veld, door Eug. de Bock. - Voor Russische Vrienden, door Jacob Israël de Haan. - De Regenboog, door Maurits Uyldert. - Enkele Gedichten van Wordsworth (vertaald), door Albert Verwey. - Politieke Feiten en Richtingen, door G. Burger. - Boeken, Menschen en Stroomingen, door Albert Verwey. - Boekbeoordeelingen.
| |
Ons Tijdschrift.
INHOUD. De Moeder, door Geerten Gossaert. - Karel de Groote, door Mr. H. Verkouteren. - De Ontgoochelingen van mijnheer Heuvelinck, door Gerard 't Hooft. - Aandachtige Gedichten, door Willem de Mérode. - Art. 171 Grondwet, door J.M.J. Schepper. - Sociale Kroniek, door C. Gerretson. - Terugblik, door * * * - Van Boeken.
| |
Stemmen des Tijds.
INHOUD. Carmen Sylva, door Dr. J.Th. de Visser. - Eenige beschouwingen over onze Grondwet, door Johan A. Nederbragt. - Oostersche legenden en verhalen, door Dr. J. de Zwaan. - De economische en de financieele toestand van de kolonie Curaçao, door Mr. B. de Gaay Fortman. - Economische Kroniek, door Mr. P.A. Diepenhorst. - Leestafel.
|
|