Den Gulden Winckel. Jaargang 13
(1914)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdUit de oude schoolIII
| |
[pagina 20]
| |
Met regt verblijden wij ons, wanneer een kind geboren wordt, want alsdan begroeten wij niet slechts een' nieuwen deelgenoot van alle vreugd, van al het goede, dat onze Hemelsche Vader op deze wereld, voor zijne denkende kinderen bereid heeft, maar wij begroeten ook een' nieuwen deelgenoot van al den reinen wellust, dien redelijke en zedelijke wezens, in dit en in het eeuwig voortdurend leven genieten kunnen. Ja, lieve Jeugd! het geboorte-uur, is een heilig, een plegtig uur, het is de aanvang van een eeuwig voortdurend leven, en wekt voorzeker blijdschap, niet slechts onder vrienden en bloedverwanten, niet slechts in de ouderlijke woning, maar ook in den hemel.
Jan Luiken
En als slot lezen we, nadat de schrijfster er op gewezen heeft hoe zoowel ‘de meest beroemde mensch’, als ‘de grootste booswicht’ uit zoo'n ‘bewusteloos’ kind groeien kan: Tracht gij, lieve Jeugd! die aangeborene onschuld te bewaren; dank God voor elke gelegenheid die gij krijgt om uw hart voor het goede te vormen en uwe kennis uit te breiden! opdat uw geboorte-uur, u nog in de gewesten der eeuwigheid, rijke stof moge geven tot dankende blijdschap! Het kind met de pop geeft aan de schrijfster aanleiding te wijzen op het verschil in spelen tusschen knaap en meisje. Een meisje dan ook, dat jongensspelen zou verkiezen, zal zelden aan haar ‘bestemming’ beantwoorden. Dit blijkt uit de volgende geschiedenis. Louize was het eenigst dochtertje van mevrouw G.; hare vier broertjes waren wilde knapen; zij spotteden wanneer zij met de pop speelde. Louize wierp die ook welhaast ter zijde; zij vormde zich allengs meer naar hare broertjes; zij speelde met hen krijgsman, jager, schipper, en zoo voort. In lateren tijd behield Louize veel van deze woestheid en zucht voor mannelijke vermaken. Zij werd echtgenoot en moeder, doch zij maakte haar gezin nooit gelukkig. Geheel anders was het zachtaardige Koosje. Met haar popje spelende, gewende zij zich aan orde, aan zindelijkheid en liefderijke zorg. Vogeltjes en andere huisdieren vervingen ook bij haar welhaast de plaats van hare pop. Koosje voedde en beschermde die, en deed hen het genot des levens, zoo veel mogelijk, smaken. Ook zij is heden gehuwd, en heeft kinderen. Haar echtgenoot bezit in haar eene lieve verstandige gezellin, die hem gelukkig maakt. Hare kinderen voedt zij vol teedere zorg op, en, terwijl Louize zich met paardrijden of afgetrokkene letterbezigheden onledig houdt, vormt Koosje haar kroost voor de aarde en den hemel, of zij schenkt aan lijdenden vreugde en troost. De aandachtige lezer zal wel verrast zijn over de duidelijke wijze waarop hier ‘de geest des tijds’ zich doet hooren. We zullen nu zien, hoe de medewerker van Petronella Moens zich van zijn taak heeft gekweten. Laten we eerst vaststellen dat deze een lichtere was. Het is toch makkelijker om voor kinderen een rijmpje bij een plaatje te schrijven, dan een preek van een bladzij. De rijmpjes van Warnsinck laten zich in twee groepen splitsen: tot waar de knaap een beroep kiest zijn ze eenvoudiger, kinderlijker, dan daarna. Die eerste zijn niet alle van dezelfde waarde: enkele zijn goed, andere minder goed getroffen. Tot de goed geslaagde hoort bv. het rijmpje bij Het kind wordt gekleed. Gelukkig is het kind
Dat, in zijn' levensmorgen,
Een moeder vaardig vindt,
Om voor zijn nut te zorgen. -
Bemin uw moeder dan altijd,
Wie gij zoo veel verschuldigd zijt.
De meeste hebben aan het slot een vermaning, of moralisatie, die in zinnebeeldig verband staat tot het prentje. Zoo schrijft W. bij Het kind leert loopen: Kroon der oudren vurig hopen,
Lieve! - leer toch spoedig loopen!
Leer het, kind! alleen te gaan!
O, zet ge eenmaal vaste schreden
Op het spoor van deugd en zeden,
Dan lacht u de hemel aan!
De laatste rijmpjes hebben bijna alle langer regels dan de meer eenvoudige; waarschijnlijk als gevolg van het meer rethorische van hun toon. Eén voor- | |
[pagina 21]
| |
beeld zij hier voldoende. Het huwelijk geeft aanleiding tot deze regels: In 's Heeren huis elkaâr de hand te geven,
Is plegtig, is aandoenlijk teêr:
Maar met en voor elkaâr en altoos blij te leven,
Dit zegt oneindig meer.
Begeert ge, o minnend paar! die reine zielevreugd?
Dan ruste uw trouwverbond op godsdienst, liefde en deugd.
Uit de editie Moens-Warnsinck
Zijn bijschriften bestaan bijna alle uit twee deelenGa naar voetnoot1): het begint met een korte verwijzing naar de voorstelling op het plaatje, en geeft dan daarvan den zinnebeeldigen uitleg, waarbij de schrijver zich niet zelden tot ouderen van dagen richt. Natuurlijk zal hij gedacht hebben hoe ook het kind zelf, dat toch eenmaal volwassen zou zijn, dit ter harte kon nemen. Maar ondanks deze opvatting zijn toch de bijschriften van Luiken minder onkinderlijk als die van zijn navolgers, in 't bizonder die van Petr. Moens. En schreef ik boven over de ‘rijmpjes’ van Warnsinck, ik wil nu, nog een korte beschouwing wijden aan de ‘gedichtjes’ van Luiken. Want we ervaren dit heele bundeltje door, dat we te doen hebben met een dichter. De vergelijkingen in die kleine gedichtjes zijn dikwijls treffend. Ze zijn doorgaans eenvoudig, nooit hoogdravend of deklamatorisch. En al stellen wij in onze dagen andere eischen aan een boekje voor kinderen, ik schroom toch niet te zeggen dat deze emblematabundel, als kinderboek, op een hoog plan staat, en onze waardeering ten volle verdient. De schrijver beoogt ermee te wijzen op het nietige van alle aardsche dingen, op de noodzakelijkheid, ernaar te streven het ‘ware goed’ deelachtig te worden, en ook op de hulp die hém gewordt wien het daarmee ernst is. Het kind heeft zijn spel: laten ouderen ervoor waken dat ze in dit opzicht niet blijven als de kinderen. Ziedaar in 't kort de strekking, de moraal van Luiken's bijschriften. Een paar van de mooiste laat ik hier volgen. Vooreerst dan het begin en het einde; treffend om hun eenvoud, treffend ook om hun onderlinge overeenstemming. Bij Het Kindje geboren schrijft LuikenGa naar voetnoot1): 't Onnozel Schaapje, zonder gal,
Dat, zonder zyn begryp geboren,
Komt kyken, in het Jámmerdal,
Weet weinig wat hem staat beschoren;
Brengt hy 'er 't zieltje zalig af,
Zoo vaart hy met geluk in 't graf.
En als De Mensch sterft klinkt het: De Mensch word van een Kindje groot,
Met moeite en bezwaarlykheden,
En op het laatste komt de Dood,
Daar alles meê word afgesneeden;
Behalven wat de waarde Ziel
Door vrees voor God in zich behiel.
De poëzie in deze gedichtjes is wel onmiskenbaar. En waardoor ze zich zoo gunstig onderscheiden van zooveel kinderlektuur die na Luiken nog zou komen, is de groote soberheid, en het echte gevoel, zoodat vanzelf de onnatuurlijke hoogdravendheid en woordenklinklank ontbreekt. Daardoor zal er van deze bijschriften, met veel dat te hoog was voor hun zieltjes, in de kinderooren en kinderharten nog wel wat zijn blijven hangen, waarvan zij in later jaren de waarheid en de waarde zijn gaan beseffen. Natuurlijk zijn niet alle 51 bijschriften even dichterlijk; maar het minder geslaagde gaan we nu maar stilzwijgend voorbij. Is het volgende in | |
[pagina 22]
| |
Het Kindje huiltGa naar voetnoot1) niet mooi? Als 't Kindje maar zyn stem verhief,
Tot Moederlief, dat zy het hoorde,
Zoo roept die Echo, Kindje lief,
Gelyk de weêrklank op de woorden.
ô Ouden! heft uw stem tot God,
Zoo deelt gy ook in 't Kinderlot.
En is het volgende (Het Kind gaat na bedGa naar voetnoot2) niet kinderlijk? Als 't Kindje vroom en schiklyk is,
En niet en speelt met stoute knaapen,
Zo mag het in de duisternis,
Na zyn gebed, gerust gaan slaapen;
Wie in zyn Jeugd, de Deugd betracht,
Die heeft de Engelen tot wacht.
Nog éen aanhaling. Ik moet me beperken, anders zou ik nog graag op een aantal andere de aandacht vestigen. Bij Het Kind is volwassenGa naar voetnoot3) schrijft Luiken: Wanneer het Kind nu is volwassen,
Mag hem geen Kinderspel meer passen,
Maar wat de Man of Vrouw behoort:
Doch zo hy zich niet gaat begeeven,
Om na den wil van God te leeven,
Zoo speelt hy met de Kindren voort.
Ten slotte. De fijne plaatjes uit de beide bundeltjes zijn èn om hun uitvoering èn uit kultuur-historisch oogpunt (kinderspelen, kleederdrachten e.d.) een aandachtige beschouwing en onderlinge vergelijking alleszins waard. PIET HOEK. |
|