statigen slagader: de Schelde, van hier gezien maar een kleine, blikkerende lichtstreep. En langs den kleinen wegel komt af en toe een blond-rosse deerne gestapt, een liedeken schallend wijd over de wijde beweging van eeuwig golvend en ritselend koren; of een paar boerkens gaan, babbelend over land en zonne, naar 't ander einde toe van de breede vlakte, en hun koppen, stekend boven de gouden rijkelijkheid van het land, worden kleiner en kleiner. Zoo, als een landschap van mijn veie streek, zoo aandoenlijk en sterk, omend-om het leven en bewegen van menschen met teeder gevoel en wilde hartstochten.
Een eigenaardig genot is het stellig, die zeven ‘dialogues rustiques’ af te luisteren, waarin de ziel van de Vlaamsche Polderboeren zoo verrassend wordt blootgelegd. Hoe frisch en vol levensvreugde die tweespraak van gelieven! En hoe raak die tweede, tusschen grootvaders, die met leede oogen de veranderingen om zich zien, aangericht door den ‘geest der eeuwe’! Het land staat onder den invloed van de groote, lawaaierige stad; deze heeft hier scholen ingericht, machines over het veld doen fluiten, vreemdsoortige vetten gestrooid. En de twee grijze boeren van den ouden stempel spreken nijdig en scherp hun koppigen haat uit, en zijn fier, niet mee te doen met al dat gekke nieuwe. Later:
On dira de nous deux: ils furent paysans
Tenacement, et dans leurs os et dans leur sang,
Et leur âme ne s'est de leur corps retirée
Qu' à l'heure où la folie eut perdu leur contrée.
Men plaatse nu nevens die haatuitboezeming het gesprek van de vertegenwoordigers der jongere generatie, die meegaat met den vooruitgang en den vrede met de stad heeft geteekend. Deze jonge kerels zijn hoopvol en sterk:
Armez vous de pensers fermes et téméraires
Reeds in den eersten dialoog had de minnaar gezegd:
Je suis tenace et sûr comme la terre.
Nog buitengewoon schoon dit stuk, waar de boer zijn diepe liefde uitspreekt voor zijn veld. Hoe dweepend en aangrijpend zegt hij:
Pour bien aimer la terre il ne faut aimer qu'elle.
Van een anderen aard het gesprek tusschen twee jonge boeren, die offerande doen aan den heiligen Cornelius, de eene van twee duiven, de andere van een paar hanen. Hoe meesterlijk wordt de dialoog hier geleid; deze duiven en hanen worden door hun meesters buitengewoon schoone vogels genoemd, maar ten laatste komt het uit, dat zij oud en van geener waarde meer zijn en dat de boeren het mes aan twee kanten hebben willen doen snijden: de offerande kost hun niet veel en 't is toch een offerande.
Aan sommige stukken uit La multiple Splendeur doet Verhaeren denken daar waar hij Les Ombres, Les Routes, Les Meules beschrijft. Hoe schoon vooral dit laatste stuk; die graanmijten worden hier tot iets episch' en doen denken aan dat machtig-schoone doek van Laermans ‘de oppers in de Kempen’.
Emile Verhaeren
Welk een mooi symbool van de ontluikende Lente in het gedicht, dat den bundel begint: Frère Jacques! En dan weer, hoe plastisch die stukken over La Fermière, die kalme vrouw, wel te vree en wat log:
Ses pas sont lourds mais confiants,
Comme s'ils s'appuyaient sur le coeur de la terre.
of over La belle fille. Hoor den aanhef:
Au coeur de la moisson dont s'érigent les ors
Quand la clarté se boit, se mange et se respire
Je suis tes pas aux champs, et longuement j'admire
Le faisceau de santé que dresse et meut ton corps.
Quelques Chansons de Village doen denken aan des schrijvers vroeger boekje: Les douze Mois, met die twaalf zoo schoone gedichten en de mooie illustraties van Theo van Rysselberge.
Le Franc Buveur, het eerste dier ‘Chansons de village’ is echt Rabelaisiaansch. Le Sabotier en Le Mort zijn breed-eenvoudig en vol roerende simpele beelden. L'Or doet in ons de passie van