| |
Letterkundig leven uit de januari-tijdschriften
De Beweging.
Verwey opent de aflevering met een uitvoerige bespreking van Mr. Quack's ‘Herinneringen’, welke ook hij zeer belangrijk acht. Herman Heyenbroek publiceert het fragment van een Lezing: Het Licht van de Aarde, een soort van lyrisch-meditatief-visioneele beschouwing, waartoe hij komt door 't uitzien op een eenvoudige dorps-petroleumlantaarn tegen den avond. Dan volgt een prozaschetsje van Anastasia Ismailowna (vertaald?) ‘Octobernacht’, een aanteekening over Ibsen's Hedda Gabler bij de Haghespelers en uitvoerige litteraire beschouwingen van v. Eyck en Verwey. Verzen van Aart v.d. Leeuw, Maurits Uyldert, Jooske de Beer Poortugael en Nine van der Schaaf.
P.N.v. Eyck schrijft over Maeterlinck's Marie Magdaleine.
Het tragisch conflict waarin Maeterlinck's laatst gepubliceerde tooneelwerk zijn hoogtepunt en ontknooping vindt, is de tweestrijd in Maria Magdalena, of zij zich al of niet aan den Romeinschen officier Lucius Verus zal overgeven en daardoor àl of niet Christus, die door dezen kan worden vrijgelaten, zal redden.
v. Eyck acht dit stuk mislukt. Het gestelde conflict zou een werkelijk conflict moeten zijn, er zou een vrije wil moeten zijn opdat de gemoedsslingering der betrokken persoon niet een zinnelooze vertooning schijne. Maar aan den anderen kant zou door een vrijen wil in Maria het heil der menschheid van Christus verlegd zijn naar de persoonlijke beslissing van een overspannen vrouw. Er moest wel iets tweeslachtigs in dit drama komen.
| |
Onze Eeuw.
Haspels is ‘in den Staringskoepel op visite’ geweest, en dat plekje vol historische herinneringen is voor hem opgeleefd en zelfs gaan spreken met de stem van een oude gedienstige uit Starings huis, die met haar cornetmuts en cretonnen jak voor hem op-visioent. Hier een paar fragmentjes uit de eerste bladzijden.
Zoo begin ik de witgeschuurde, uit het portaal naar de kamer leidende trap te bestijgen, ongemeen nieuwsgierig wat me wacht. Terwijl elke trede mij vertrouwd voorkomt, en me aankijkt alsof we elkaar herkennen, o ja, zoo goed herkennen! Ook begin ik bij het omhoogstijgen heel duidelijk dien geur op te snuiven, die geen bepaalde geur is, den geur van lang geleden dingen, van reeds lang voorbij leven, van gestorven stemmingen. Zoodat de verheuging me omvangt, dadelijk een kast te zullen openen, een oude kast waaruit me loome en aangenaam-muffe zoelten van lavendel en marjolein en thym en veel andere vergane heerlijkheden zullen tegengeuren......
Die hoekige, wit-gekalkte muren, met een paar waterverfjes: hier den Wildenborch en daar den Hoogen Kamp; die beuken armstoelen met biezen zittingen, een heeren-editie van boeren keukenstoelen; die brave, eironde tafel met mahonierand om donkergroen wasdoek; op den witgeschuurden, houten vloer voor de stoelen die hooien voetekussens, met cretonne-overtrek, hetzelfde cretonne als van de gordijnen, die, aan weerszijden opgenomen, voor de ramen omlaag hangen - alles nieuw als een vondst, en bekend als een verloren, eindelijk teruggevonden vreugde.
Voorts memoreeren wij uit dit nr. eenige indrukken uit het land der Fjorden door Mevr. D. Logeman, en Verzen van Frank Gericke.
| |
Groot-Nederland.
Van Querido's reeds vroeger aangekondigd Treurspel ‘Saul en David’ krijgen wij thans het eerste gedeelte. Een enkel citaat, waaruit Sauls raadselachtig dubbelwezen blijkt:
Berouw heb ik Michal. Ik huiver
voor eigen kranken wrok, zooals ik
| |
| |
huiver van een beet der dorstslang.
Maar telkens sla ik om. Ik heb hem
lief,.... uw David.... dat voel ik aan
mijn wrok. En dat mijn haat is liefde,
mijn liefde háát! - Ze zijn één schepsel
met tweeërlei gedaant' omvloeid van
goudglans d'een, of duister als het
nacht'lijk water d'ander. -
O héét begeer ik zijn vernietiging!
En zoo hij viel.... 'k zou schreien
Louis Couperus vervolgt zijn Romantische Episoden uit Moorsche Eeuw, Maurits Wagenvoort zijn roman uit het Italiaansche Muziekleven en H.v. Puymbroeck zijn studie over George Eeckhoud Schr. gaat ditmaal aan de hand van E.'s leven na, hoe in hem de mensch en de kunstenaar het ondergaan hebben en er op reageerden.
Dr. J.L. Walch schrijft o.a. over nieuwe Verzenbundels.
| |
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.
Behalve een rijk geïllustreerd artikel over den sierkunstenaar T. Nieuwenhuis, door R.W.P. de Vries Jr., een artikel over 't Museum voor Oost-Aziatische kunst te Keulen en een over een reis naar de Noorsche Fjorden, voorts een paar gedichten en de gewone rubrieken, bevat deze aflev. niet minder dan 80 twee-kolommige bladzijden van Herman Robbers' nieuwen roman ‘Hélène Servaes’, waardoor wij nu ineens ongeveer de helft van den roman in ons bezit hebben en er al dadelijk ‘middenin’ zijn. De volgende nrs. zullen kleinere gedeelten brengen.
Het gegeven herinnerde ons even aan ‘Voor de Poort’. Is het dáar een jonge vrouw in wie liefde ontwaakt voor een man, die reeds gebonden is - hier is het een jonge man die een meisje liefkrijgt dat zich aan een anderen man heeft gehecht. De uitwerking van de beide gegevens is natuurlijk geheel verschillend. Een oordeel over dit jongste werk van Robbers matigen wij ons natuurlijk nog niet aan. De milieu-achtergrond krijgt hier minder relief dan in ‘Bandt’ en ‘De Gelukkige Familie’. Vooralsnog staan enkele bij-personen (o.a. de levendig geteekende Mevr. Haardtsen) ons helderder voor oogen dan de ‘held’ en de ‘heldin’.
Op blz. 88 laat de schr. een paar dames ‘dubbel vallen van den lach’. Een dergelijke smakeloosheid hoop ik straks, als 't werk in boekformaat verschenen zal zijn, niet meer aan te treffen. Ook germanismen als ‘hopelijk’ en ‘vragelijk’ acht ik niet aanbevelenswaard.
| |
De Gids.
De Gids van deze maand opent met een novelle van Marcellus Emants: ‘Onze Hel’. Een jonge vrouw op een dorp in den omtrek van Amsterdam levend met man en kind, vindt dat leven grauw en saai. Ze hunkert naar wat anders, wat emotie, die ze door een vriend van haar man voor een oogenblik ook ondergaat. Een echte Emants, deze novelle, met nog al veel gephilosopheer over levensgebeuren.
Hélène Swarth zingt Liefde-liederen. M.H. van Campen vervolgt zijn wat druk en vermoeiend geschreven studie over het Historisch Materialisme en de literaire critiek, in verband met Roland Holst's ‘Rousseau’. Onderzoeken wij haar psychologisch-biografische inzichten, dan valt in 't oog, dat:
1o. | hare ontledingen volmaakt gaaf zijn, zoolang zij niets minderwaardigs in hem [Rousseau] te boekstaven hebben; |
2o. | dat zij echter een sterk verfraaiende tendenz krijgen, zoodra dat wel zoo is; |
3o. | dat wanneer zij, schijnbaar met deze bewering in strijd, ook in het laatstgenoemde geval zuiver zijn, dit veroorzaakt wordt doordat de betreffende biecht in de Confessions zoo ondubbelzinnig is, dat alleen oneerlijkheid de oogen er voor zou kunnen sluiten. |
De Kunst blijft voor v.C. om-haar-zelve te zoeken. Nochtans:
Zoude dan voor mij: ‘de kunst de zin van het leven zijn’, ‘de wereld een ding om afgebeeld te worden?!’ Neen, neen, zóó is het niet. Maar elke mensch, die niet geheel van algemeen inzicht is ontbloot, het leven en zijn broeders liefheeft en hen dienen wil, bepaalt zich er toe hen te dienen op die wijze als met zijn aanleg het natuurlijkst strookt. Dan dient hij hen ook 't best. De kunstenaar dus: door zonder bewuste bij-oogmerken kunst te maken, en, indien hij tevens criticus is, door kunstwerken in hun essentie te doen begrijpen, niets meer. Het wijze exclusivisme van het l'art pour l'art beteekent dan ook niet: de kunst te dienen als ware zij het hoogste in het heelal en het einddoel van menschelijk streven, maar haar zoo te beoefenen als ieder scheppend werker zijn vak beoefenen moet: met volle toewijding aan, met volle concentratie zijner vermogens, terwijl hij werkt en schept, op het werk alleen; zijn aandacht zuiver houdend, opdat hij eens der wereld zijne schepping moge geven, bijna zóó schoon als hij haar van de Natuur ontving.
Peter Spaan schrijft over wat hem een principieele fout in de Opera en het ‘tekstboek’ schijnt. Karel van de Woestijne geeft fragmenten uit ‘Het Gelaat des Dichters’.
| |
Stemmen des Tijds.
INHOUD. Een Vierde Eeuwfeest (Het eerste gedrukte Grieksche Nieuwe Testament), door Dr. F.W. Grosheide. - Herinneringen uit den tijd der Aprilbeweging van 1853, door Mr. J. Domela Nieuwenhuis. - Gebleven, door A. Wapenaar. - De economische en de financieele toestand van de kolonie Curaçao, door Mr. B. de Gaay Fortman. - Uit Mevrouw Bosboom's Brieven aan Potgieter, door P.J. Molenaar. - Verzen, door Joh. van Hulzen. - Zooals de boomen...., door A. Wapenaar. - Literair Keur-Overzicht, door J. Jac. Thomson. - Leestafel.
De visschersschets van A. Wapenaar bevat goede qualiteiten. Wij hopen dezen schrijver nog eens meer te ontmoeten.
| |
De Nieuwe Gids.
INHOUD. De Nieuwe-Gids-Prijs. - Siegminne en Floriaan, door Nico van Suchtelen. - Nieuwe Bijlagen, door Jac. van Looy. - De Suggestie van Italië, door Just Havelaar. - Horatius' Levenswijsheid, door Marius Brinkgreve. - Nieuwere Engelsche Dichters, door J.R. van Stuwe Hzn. - Frederik Nietzsche, door J.C. Hol. - Het Wezen der Vrijmetselarij en hare Taak in den Komenden Tijd, door A.E. Thierens. - Gedichten, door A. Roland Holst. - Gedicht, door Hein Boeken. - Aanteekeningen over Kunst en Letteren, door Hein Boeken. - Literaire Kroniek, door Willem Kloos.
| |
Omhoog.
Gaarne vestigen wij de aandacht op een nieuw godsdienstig tijdschrift. In 't prospectus lezen wij o.a.:
Zoo wenschen wij op te komen voor het zuiver-religieuse, dat wij bij elk der huidige richtingen gelooven te kunnen vinden, te midden van den strijd dier richtingen. Bij elke, want wij kiezen als redactie voor geen dezer partij. Als redactie stellen wij ons noch op het standpunt der rechtzinnigheid noch op dat der vrijzinnigheid. Ieder oordeelt hierin gelijk hij in zijn geweten meent te moeten doen. En allen medewerkers wordt gelijke vrijheid gewaarborgd. Maar wel willen wij ons verzetten, en wel zoo krachtig mogelijk, tegen een vulgaire rechtzinnigheid en een vulgaire vrijzinnigheid die maar al te dikwijls optreden, als hadden zij recht uit naam der rechtzinnigheid of der vrijzinnigheid te spreken.
De redactie wordt gevormd door: Mej. Dr. C. Gerlings, Dr. G.H. van Senden, J. Jac. Thomson.
Wij noemen uit afl. 1 de volgende bijdragen: Geboorte-Wee, door A.R.R. - De Boodschap, door A.W. van Wijk. - Het Koningschap van Christus, door G.H. van Senden. - In één Kerkverband, door J. Jac. Thomson.
|
|