Den Gulden Winckel. Jaargang 12
(1913)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHerman Heijermans
| |
[pagina 180]
| |
krijg ik een gevoel van schaamte over mijn tijdgenooten die over zulke dingen nooit nadenken.... En als ik het dan tòch moet beschrijven? Ja, dan zou ik het alleen kunnen doen met een ontzettend striemend sarcasme over de muziek van vandaag, over de menschen die de absolute schoonheid van de muziek genieten, geproduceerd door een aantal loontrekkende dienaren, voor menschen die betalen voor hun abonnement en die niet zouden komen, als het minder reçu was.... Maar zal ik u eens iets noemen, dat mij bijzonder treft? Als ik 's avonds laat voor een café op het Rembrandtplein zit, en ik zie de menschen langzamerhand weggaan, en ik zie hoe boven in de boomen de musschen hun leventje hervatten,... dat vind ik mooi. - ‘De gevallen die u hier aanvoert, zijn op zichzelf zeer duidelijk en eenvoudig. Maar hoe gedraagt zich nu uw klasse-inzicht tegenover meer gecompliceerde gevallen en kunst-uitingen?’ - Ik kan niet anders zeggen dan dat de socialistische levens-beschouwing mij gebracht heeft tot een hooger inzicht in het leven, dat mij nergens in de steek laat en voor niets doet aarzelen. De socialistische levensbeschouwing, niet te verwarren met het politieke gedoe van den dag, voert vanzelf tot een zeer supérieur begrip van het leven, tot een algemeen menschelijk begrijpen, een algemeen menschelijk aanvoelen en bewonderen, getuige o.m. de geschriften van onze dichters. - ‘Ik heb toch onlangs een zeer bekend socialistisch dichter gesproken, die zeide, dat zijn socialistische levensbeschouwing hem geen antwoord gaf op de duizenderlei kleine en groote vragen van het practisch moreele levenGa naar voetnoot1)’. - Een van de kernpunten van de socialistische levensbeschouwing is, dat wij de natuur in verband brengen met de maatschappij. Het is zeker, dat wij nog niet zijn gekomen tot een algemeene levensbeschouwing die wij allen deelen. De heele socialistische levensbeschouwing staat eigenlijk nog in een begin-periode. Natuurlijk, er zijn vandaag genoeg zoogenaamde artisten die aangesloten zijn bij de sociaal-democratie. Zij betalen hun contributie en zijn dus partijgenooten. Neem bijv. Herman Robbers en Frans Mijnssen. Zij schrijven beiden. De menschen van een latere generatie, staande buiten het kleine gewoel van onzen tijd, de kleine vijandigheidjes die allemaal wegvallen, zullen met geen mogelijkheid in hun arbeid iets kunnen ontdekken van een socialistische levensbeschouwing. Zij zijn de burgerlijke begrippen van litteratuur toegedaan en geneeren zich eigenlijk, geloof ik, iets van hun opinie te laten blijken. Daartegenover sta ik als vuur en water. Behalve de keeren dat ik voor mijn brood werk, neem bijv. de geachte heer Samuel Falkland, kan ik niet anders geven dan wat ik voel als mijn eigen overtuiging. En die overtuiging zal dan als het ware met een soort reflector-lamp nu eens dit gedeelte dan eens dat gedeelte belichten, maar als men over twintig jaar misschien nog iets van Heijermans leest, dan zal men uit zijn gezamenlijke werken het beeld vormen van een man, die zijn overtuiging getrouw is gebleven. Neen, neen... Wanneer u nu weer met een geval komt, dan zeg ik: pardon, ik bedank voor het geval. Ik zeg: die gezamenlijke gevallen geven het beeld van het gedachtenleven van den auteur Heijermans. En als die na twintig of dertig jaren niet blijft bestaan, dan is hij nog zeer dankbaar, want dan weet hij voor zichzelf en zijn geweten dat hij voor zijn tijdgenooten heeft gedaan wat hij heeft moeten doen. - ‘Een eenvoudig man toch, die Heijermans’, spotte ik. Maar hij nam 't ernstiger: - Laat ik zelf zeggen, dat ik niet ben een theoretisch socialist, maar een gevoels-socialist, die door de lezing van wetenschappelijke werken eenigszins onderlegd is. Ik behoor niet tot de theoretici, maar mijn gevoel als socialist heeft mij zelden bedrogen, ook niet in theoretische vraagstukken. - ‘Maar dan ziet u toch alles door een bepaalde bril?’ - Ik kan niet anders dan eerlijk zeggen wat ik denk. Men verwijt mij voortdurend de zoogenaamde tendenz. Men zal als tendenz beschouwen wat bij mij innige overtuiging is. Gelijkvoelenden zullen die tendenz bijna niet opmerken, maar anderen zullen elk oogenblik zeggen: aha, daar komt de tendenz weer. Die beschouwen Heijermans als een soort van machine, die maar steeds tendenz noodig heeft om aan den gang te blijven. Dat is een absoluut valsche voorstelling. Ik kan niet anders zijn dan ik ben. Daarom heb ik als theaterschrijver een ontzaglijk moeilijke loopbaan... Als directeur ben ik evenwel ‘zakelijk’ en zeer neutraal. Alles is mij welkom, ook dingen die ik heel innig veracht. - ‘Maar waarom hebt u dan juist de loopbaan van tooneelschrijver gekozen?’ Wanhopig, omdat hij steeds langs mijn vragen heengleed, trachtte ik hem nu van een andere zijde te naderen. Hiermee was ik gelukkiger: - In mijn lijn kan ik niet anders zeggen, dan dat ik als theater-schrijver zeer gelukkig ben als ik de massa bereik, en een zekere kansel heb waar ik voor mijn overtuiging kan pleiten... - ‘Daar komt dus de tendenz duidelijk te voorschijn’. - Ja, dat zullen ze wel weer valsch uitleggen, | |
[pagina 181]
| |
maar ik kan mijn eigen binnenste niet veranderen. Ik heb niet gezegd: ik moet een kansel hebben, dus ga ik voor het tooneel schrijven. Ik had een tooneelstuk geschreven met overtuiging en toen merkte ik, dat ik daarmee een zeer groote menigte menschen kon bereiken. Dat is een soort van ontwaking voor mij geweest. Ik zal volstrekt niet ophouden als ik weer auteur zal zijn, met romans en novellen te schrijven, maar die kunnen alleen hetzelfde effect hebben als je ze kunt verspreiden in boekjes van tien of vijftien cent, omdat ze dan in het bereik van ieder komen. De meeste menschen
Weelderige Studentenkamer, omstreeks 1840. (Teek. van Alexander Ver Huell).
Uit: ‘'t Herstelde Nederland’. (Zie blz. 184). zijn geneigd het theater te bezoeken, maar slechts een klein deel van de menschen is geneigd boeken te koopen. En als u voor uzelf eens vergelijkt, wie dringt dan meer door tot evolutioneering of revolutioneering van de menschen: de auteur die boeken laat verschijnen in prachtbandjes, of niet in prachtbandjes, voor twee gulden of een gulden vijftig, of de auteur die stukken, waarin hij uit wat hij wil uiten, in het theater laat opvoeren? U weet voor uzelf wel wie het meeste bereikt. Henriette Roland Holst, om een naam te noemen, heeft meer gedaan in onze lijn als propagandiste, als spreekster, dan door haar kunstuitingen. Voelt u? Gorter heeft meer gedaan met het woord dat hij spreekt dan met de kunstwerken die hij schiep. Wij kunnen het volk alleen bereiken door eenvoud en overtuiging. Ik twijfel er aan of ik de begaafdheid heb om als woordvoerder op te treden, maar aan den anderen kant treed ik toch als woordvoerder op door te produceeren in zoo groot mogelijken eenvoud en met zoo eerlijk mogelijke overtuiging. - ‘Dus evenals de barden verkondigt u wat er in het volk omgaat? U verkondigt dus de overtuiging van de massa?’ Ik had menig tusschenstation overgeslagen, maar een gewenscht eindpunt had ik toch bereikt. - Ja, als u zoo wilt noemen de overtuiging van de klasse die voor mij het beste deel van de menschheid vertegenwoordigt, de klasse die de toekomst voor zich heeft. De fout van enkele socialistische auteurs is, dat zij met zevenmijlslaarzen naar die toekomst heengaan en dat zij daardoor de hand denken te reiken aan de zooveelste generatie na ons, terwijl mijn overtuiging is, dat je niet anders moet zijn dan eenvoudig een kind van je tijd. Als je, de gevoelens van je tijd uitdrukkend, ook aanraking krijgt met een volgende generatie, des te beter, maar doe het niet kunstmatig. In die beteekenis is mijn werk, zooals u zegt, zuiver klasse-kunst. Maar nu spreekt u van klasse-kunst en wij ook... dat wil zeggen, ik denk er niet zoozeer aan, dat wij klassekunst geven, dan wel dat wij iets geven wat afwijkt van de op het oogenblik bestaande klasse-kunst, dat zijn de boeken die geschreven worden voor de heerschende klasse, de schilderijen die geproduceerd worden om te worden gekocht door de heerschende klasse, de tooneelstukken die worden geproduceerd voor de heerschende klasse. Alles bijna wat wij opvoeren aan zoogenaamde successtukken, is aangenaam en welgevallig voor de heerschende klasse. De beeldende kunsten | |
[pagina 182]
| |
leven voor de heerschende klasse. Ik spreek in het algemeen, uitzonderingen daargelaten. Dat is klassekunst. Eigenaardig is ook wel, dat als Verkade de stukken opvoerde die hij mooi vond, hij zijn plaatsen beneden bezet had, terwijl als ik een stuk opvoerde als ‘De Wevers’ de bovenste rangen alle bezet waren maar beneden geen kip kwam. - ‘Maar bestaat nu niet het gevaar, dat men, uitdrukkend wat er in het volk leeft, en schrijvend voor een bepaalde klasse, zich onbewust of bewust, wat den vorm betreft, door die klasse bepaalde eischen laat stellen?’ - Alle meesterwerken zijn eenvoudig. De eenvoudHet Badhuis te Scheveningen, omstreeks 1840. (Litho v. Desguerrois. Verz. K.F. Lommel).
Uit: ‘'t Herstelde Nederland’. (Zie blz. 184). is het moeilijkst te bereiken. Een misbruik van woorden, een duisterheid van uitdrukking is een niet meester zijn van het materiaal. De aanbiddelijkste werken zijn de eenvoudigste werken. Wanneer ik met hart en ziel ben toegedaan de socialistische levensbeschouwing, dan is mijn pogen, ik zeg niet dat ik het bereikt heb, om daarvoor in de ‘kunst’ wat te doen, en daarmee gaat annex een je-uitdrukken in klare, koele en tegelijkertijd echte woorden, zoodat je contact krijgt met je medemenschen. Het is een axioma, dat de proletarische kunst over het geheel moet hebben eenvoud en klaarheid, in tegenstelling tot de decadente kunstverschijnselen, die juist zoo typisch zijn voor den tegenwoordigen tijd. Ik denk hier niet uitsluitend aan de letteren: ook waar de proletarische kunst zijn voorloopers heeft op het gebied van de architectuur, daar krijgt men de zuivere eenvoud. Neem Berlage, die bij zijn bouwen de cementvuiligheid heeft weggesmeten en weer tot het natuurmateriaal terugkomt. Neem het op schildergebied, waar u ziet een terugkeer tot de gemeenschapskunst. Het muurschilderen, dat betrekkelijk langen tijd heeft braak gelegen, begint weer op te leven. Zie de schilderingen van Roland Holst in het gebouw van den Diamantbewerkersbond, een gebouw dat in liefde is ontstaan, liefde van de arbeiders, liefde van de kunstenaars om het te versieren. Ik ken Berlage zijn politieke overtuiging niet, maar hij moet volgens zijn uitingen socialist zijn. Berlage kan ik mij niet denken als katholiek kunstenaar. Wat heeft u aan die ontzaglijke hoeveelheid auteurs, niet alleen in Holland maar ook in Frankrijk, in Duitschland, Engeland, Italië en Amerika, die maar steeds novellen, romans en sonnetten produceeren? Wij zitten hier rustig in Holland, maar op hetzelfde oogenblik wemelt het op de Parijsche boulevards van artisten en in Berlijn zitten de café's vol artisten. Zij hebben hun plaatselijke reputatiën, zij voldoen aan de industrieele vraag naar letteren, naar kunst. Dat is juist mijn diepe afkeer van de menschen die het talent hebben om te schrijven en die niet vanzelf, juist omdat zij auteurs zijn, uiten de gevoelens van de gemeenschap. Wat is overgebleven uit vroeger tijden is de daad van degenen die uiting gaven aan de gevoelens der gemeenschap. Ge kunt geen periode opgeven in letteren of kunst, of het waren de besten die de gevoelens van hun tijd hebben geuit. - ‘Maar moet dan de kunstenaar niet zijn een groote persoonlijkheid die staat boven zijn tijd en de maatschappij?’ - Neen, diep er in. Boven de maatschappij staan alleen de artisten die zich opsluiten en zich | |
[pagina 183]
| |
boven tijd en tijdgenooten verheven achten. Wij staan er geen van allen boven, wij staan er in. - ‘Heeft de kunstenaar niet iets beters te doen dan weer te geven wat tenslotte de gevoelens zijn van Jan-en-alleman?’ - Een kunstenaar is een dief in zijn tijd. Laten wij Shakespeare nemen. Hij heeft zijn tijd bestolen, figuurlijk uitgedrukt. Wij weten niet wie in zijn omgeving waren, maar hij heeft weergegeven van alle kanten wat hij hoorde en waarnam. Hij heeft met twee voeten in zijn tijd gestaan en alles wat hij doorleefd had weergegeven. En dat doe je onwillekeurig. Wanneer ik nu spreek met een ander mensch, dan is elk oogenblik mijn gedachteleven bezig zich te slijpen en te wrijven aan wat ik van dien anderen hoor, die het misschien niet uit, omdat hij niet de gave heeft het te uiten. Maar de kunstenaar uit wel. Hij neemt van alle kanten tot zich wat hij kan, hij neemt ook gedachten van anderen in zich op en uit ze. Hij is de historieschrijver van het beste deel van het volk, hij richt zich niet naar het laagste deel van de gemeenschap, maar naar het betere deel... Maar, waar ik dit zeg, is het toch altijd de persoonlijkheid in den auteur die de dingen naar boven brengt. Wanneer de auteur niet een persoonlijkheid is, een intellect, een aanvoeler van de dingen, dan zal hij dit niet doen. Maar hij is als het ware een medium en voor mij is het geluk van de menschheid meer waard dan de persoonlijkheid van een litteratortje van vandaag. Er zijn onder de litteratoren menschen met een grooten naam, die opgeschreven zijn... voor de vergetelheid, omdat zij niet hebben geleefd in hun tijd, omdat zij geen hartstocht hebben gehad en geen roeping, als ik dat woord ook even mag gebruiken. Ieder auteur moet voor mij een roeping hebben. De roeping om te schrijven in de Gids of de Nieuwe Gids of Elsevier, dat is geen roeping... Overtuig ik u? Wanneer iemand is een eminente kerel met een roeping voor het katholicisme, dan zeg ik: prachtig! Maar die zijn er niet meer. Er is een neokatholicisme ontstaan, maar dat heeft nog geen auteurs met roeping voortgebracht. Zij hebben een tijdschriftje, maar zij hebben niemand van wien men kan zeggen: daar is nu een kerel die met innige hartstocht tot zijn tijdgenooten spreekt van zijn katholieke overtuiging. En is het bij de Protestanten niet net hetzelfde? Is er soms iemand met een liberale overtuiging die met vlammend woord de liberale beginselen bezingt? Is er een auteur met roeping, die met Kuyper door dik en dun gaat? Ik ken er geen, ik ken alleen een aantal auteurs die schrijven in tijdschriften, die lijden,Burgerlijk Interieur, eerste helft 19e eeuw. (Teek. van Jur. Andriessen. Verz. J.F.M. Sterk).
Uit: ‘'t Herstelde Nederland’ (Zie blz. 184). smarten hebben, schreien, sonnetten maken op de schoone natuur. Maar voor mij is er de noodzakelijkheid: laat je stem hooren, laat je eigen geluid klinken. Ik heb uit mijn eigen bibliotheek de heele moderne auteursbende verwijderd. Toen ik op school was, hadden wij bloemlezingen en daarin kwamen voor een veertig, vijftig namen. Die namen bestaan niet meer. Vandaag hebben ze weer bloemlezingen en er staan weer een dertig à veertig namen in. Daar vindt u in... noem maar op... Top Naeff, Haspels, enz. enz. Ik zeg geen kwaad van ze, maar ik heb toch de aanvoeling: dat gaat alles heen; ik heb voor mijzelf het geloof dat ze heengaan. En ik heb voor mij- | |
[pagina 184]
| |
zelf ook het gevoel dat ik mijn plicht heb gedaan en mijn roeping ben gevolgd... Roeping en plicht. twee ouwerwetsche woorden. Als ik dat gevoel uiet had gehad, dan had ik mij toch liever terug getrokken om sigaren te verkoopen! - ‘Een mooi slot!’ merkte ik op. Hij scheen 't in dit geval toch met me eens te zijn, want in minder dan geen tijd had de kozak-onderofficier, alias Sam Preger, me langs nauwe artiestensteegjes naar buiten gevoerd. E. D'OLIVEIRA. |
|