| |
| |
| |
Letterkundig leven uit de november-tijdschriften
De Gids.
Jhr. Mr. V.E.L. de Stuers is verleden maand 70 jaar geworden. De Gids laat dit feit niet onopgemerkt voorbijgaan en opent de Nov.-afl. met een opstel van Prof. A.J. Der Kinderen, aan dezen kunst-beschermer gewijd.
De Stuers voorkwam de vernietiging onzer nationale monumenten, hij bevorderde de totstandkoming van nieuwe, maar hij zocht ook de bevestiging van ons historisch bewustzijn door uitmuntende musea en wel-ingerichte archieven en hij trachtte het onderwijs in kunsten en ambachten weer den onmiskenbaren steun en belangstelling van volk en Regeering toe te voeren. Er waren er (en misschien zijn er nog) die de onverschilligheid voor de openbare kunst rustig en gelaten verdroegen als iets, wat bij onzen deftigen en rechtzinnigen landaard past. Maar buiten de enge grenzen, in de groote en oude cultuurlanden, daar werkte een machtige beweging die, gewekt door de aanschouwing van de suggestieve overblijfselen der monumentale kunsten van vroeger tijden, niet rustte voor zij de grondslagen en de volle beteekenis der oude kunst en der oude beschaving wist te doen erkennen, opdat het nieuwe leven daardoor gesterkt zou worden. Dat ook Nederland den gunstigen invloed hiervan ondergaan kon, wij danken het mede en voor een groot deel aan de Stuers.
C. en M. Scharten-Antink zetten den levensroman van Bakhuizen voort; Mr. H.W. de Beaufort geeft een karakterschets van A.F.G.A. Graaf van der Duyn van Maasdam. Dr. W.G.C. Byvanck bespreekt Mr. H.P.G. Quack's ‘Herinneringen’ en Mr. H.L. de Beaufort het boek van Mr. F.W.J.G. Snijders van Wissenkerke: ‘Het Auteursrecht in Nederland’. De kern waar alles om draait is: wat moet men verstaan onder het ‘object van het auteursrecht’; is de omschrijving welke wij daarvan in de nieuwe wet vinden voldoende?
De vraag, hoe men zich de objecten van het auteursrecht heeft te denken, is er inderdaad een van welks belang men bij de bestudeering van dit onderwerp telkens meer overtuigd wordt. Blijft men alleen bij het uiterlijke, het ‘door een zintuig waarneembare’, dan zal men in vele auteursvragen nooit het juiste inzicht krijgen. De constructie, volgens welke het voorwerp (dus: het handschrift, het geboetseerde beeld, het geschilderde schilderij, enz.), object van het recht is, is alleen hierom reeds onhoudbaar, omdat in vele gevallen dat stoffelijk voorwerp te niet gaat, vóórdat de termijn van het auteursrecht is verstreken. Gesteld het handschrift is verbrand, het geboetseerde beeld is te niet gegaan: zal het nu ieder vrijstaan, de gedichten na te drukken, het in marmer uitgevoerde beeld te reproduceeren?
Ten slotte memoreeren wij nog een proza-schets van Johan de Meester: Terug ‘in den lieven eenvoud’, het verhaal van twee menschen - hij een schilder - die samen gelukkig zijn in een leven van schoonen eenvoud, alleen vertroebeld door de hunkering van hun kind - háár kind uit een vorig huwelijk - naar den stand en de conventie, de sfeer van deftigheid en fatsoen, die zij vindt in 't huis harer grootouders te Velp, bij wie zij af en toe gaat logeeren. Een echt de Meestersch gevalletje, dat wij gaarne wat breeder ontwikkeld hadden gezien. Misschien later eens in een roman?
| |
De Beweging.
Albert Verwey toont hier opnieuw zijn ingenomenheid met De Poëzie van Zuid-Afrika. George Gonggrijp heeft de bekende geschiedenis van den Babylonischen koning Belsasar tot een Treurspel verwerkt. P.N.v. Eyck draagt Gedichten bij en geeft tevens een Notitie betreffende de kleine, in 1515 bij Jan Seversen te Leiden verschenen uitgave van Suster Baertkens liederen, gebeden en tractaten, welk bundeltje een gedicht bevat, waarvan het niet vaststaat of het werkelijk van Suster Baertken is.
Hier zijn eenige coupletten:
Die werelt hielt my in haer gewout
Mit haren stricken menichuout,
Mijn macht had sy benomen:
Si heeft my menich leed gedaen
Eer ic haer bin ontcomen.
Ic bin die wereld af gegaen,
Haer vroechde is also schier gedaen
Ic en wil die edel siele mijn
Niet langer daer in wagen.
Ic sie den enghen wech bereyt,
Die recht totter ewigher vroechden leyt,
Natuer, wilt niet versaghen!
Ic wil daer vromelic doer gaen,
Afwijkend o.a. van Dr. Knuttel meent v. Eyck dat het niet waarschijnlijk is dat omtrent denzelfden tijd twee dichters in staat zouden zijn geweest tot een zoo intensieve poëzie als waarvan dit gedicht niet minder dan de meer authentieke poëzie van ‘Suster Baertken’ staaltjes zijn.
| |
La Vie Intellectuelle.
INHOUD: Dr. Adrien Nyns: L'Ecole de plein air. - Edmond Glesener: Un Miracle. - Fernand Mazade: Sur la Cithare. - H. Guyot: L'OEuvre dramatique de M. Paul Hervieu. - Fabrice Polderman: Le Prométhée d'Iwan Gilkin et la Littérature.
Revue du mois. - Enquête sur la littérature allemande et la littérature autrichienne (suite) (Jean de Bère). - Propos de Littérature (Georges Rency; Jean de Bère). - Propos d'Art (Paul Prist). - Bulletin politique (Franz van Kalken). Lettre de Paris (André de Fresnois). - Mémoires et Documents (José de Bérys). - Chronique musicale (Gaston Knosp). - Illustration hors texte: Chat et Souris; l'Heure du Conte.
| |
De Nieuwe Gids.
‘Het verborgene’ noemt J. Everts een één-actertje tusschen een ‘Hij’, een ‘Zij’ en ‘een dienstbode’. Felix Timmermans zet ons weer wat van zijn smijdig Pallieter-proza voor. J. Kleefstra schrijft over de Grondslagen van Opvoeding en Onderwijs. Dr. C.J. Wynaendts Francken geeft een stuk reisbeschrijving; Dr. A. Aletrino gaat voort met zijn bespreking van Napoleon-literatuur en behandelt ditmaal in 't bizonder Le Mémorial de Sainte Hélène par le Comte de Las Cases, een groot bewonderaar van Napoleon. ‘Oproepers’ - aldus vertaalt Frans Erens het Fransche ‘Evocateurs’. Hij brengt ons wat nader in kennis met het werk van V.E. Michelet ‘Figures d'Evocateurs’.
Baudelaire ou le divinateur douloureux, Alfred de Vigny ou le désespérant, Barbey d'Aurevilly ou le Croyant, Villiers de l'Isle-Adam ou l'initié.
Het zijn aristocraten: drie van hen naar den naam, alle vier naar den geest. Zij hebben zich teruggetrokken binnen de muren van hun eigen zijn, en uit hunne torens van blank ivoor hebben ze smartelijk en weemoedig de wereld zien voorbij trekken als een optocht van Carnaval, rinkelend in dwaze sprongen en brullend met onschoone geluiden. Het waren, zooals Michelet ze noemt, werkelijke ‘evocateurs’, oproepers uit de diepten, uit de duistere diepten der afgronden, die aan der menschen zijden gapen en waarin het oog van den mensch niet vermag door te dringen, dan bij uitzondering. Wat hen groot heeft gemaakt, was, dat zij den afgrond beminden om den afgrond, om de geheimzinnigheid die rijst uit het onbekende en niet om hun tijdgenooten te verbluffen en te verdooven met ijdelen woordenklank. Voor den oningewijde, voor den burgerlijken lezer, voor het groote publiek
| |
| |
waren Baudelaire, Barbey d'Aurevilly en Villiers de l'Isle-Adam niets anders dan farceurs, zoo heb ik ze ook door bekende letterkundigen vaak hooren noemen, en toch zij waren geen comedianten, zij waren wel degelijk de ernstige tragedianten van het treurspel des menschelijken levens. Een auteur als Victor Emile Michelet over hen te hooren is een genot en eene verfrissching in de duffe atmosfeer der gangbare journalistiek van den huidigen dag in Frankrijk, waar niemand meer vertrouwbare critiek schijnt te kunnen uitoefenen op proza of poëzie, noch op eenig ander kunstwerk.........
Gedwaald hebben deze mannen zooals ieder dwaalt op zijn tijd. Vigny dwaalde toen hij van de hoop zei, dat zij eene van onze grootste dwaasheden is en de bron onzer lafheden. Doch hij heeft een vijfhonderd verzen geschreven die onsterfelijk zijn. Baudelaire is in het genot van het kwade soms te ver gegaan en Barbey en Villiers hebben bij enkelen hunner aspiraties de machteloosheid van den mensch te zeer bloot gelegd. Zij zijn alle vier tot aan de uiterste grens van den rand genaderd en hebben daardoor hun evenwicht verloren, maar hun voortschrijden was een moedige gang naar hoogten van waar uit het panorama der menschelijke zielsellenden was te overzien en zij hebben geraakt aan de groote problemen, die ons beroeren.
Jeanne Reyneke van Stuwe beschouwt met ons het Illustreeren van Kinderboeken naar aanleiding van het in D.G.W. door den heer Corn. Veth besproken boek van D. Wouters. A.v.d. Stok getuigt in eenige Verzen van zijn liefde voor Hollands karakteristieke schoon en zingt daarna een Speenhoffiaansch Liedje van een Arme Vrouw, waaruit de volgende coupletjes:
Ik voel mijn kommer niet,
ik voel mijn honger niet,
Ik hoor geen kind dat schreit,
ik hoor maar enkel strijd,
ik weet van dood noch tijd
dan lomp, dan slons, dan beest,
Dr. B.J. Schepers vergast ons op een Zang uit zijn epos ‘Wodan en Loke’. Hein Boeken geeft Aanteekeningen bij Chamberlain's ‘Goethe’ en ‘Toute la Vie’ van M.C. Poinsot. Dit laatste werk karakteriseert hij aldus:
Dit boek geeft van het menschelijk lijden, dat deel dat de naar letterkundigen arbeid, naar letterkundig succes strevende jonge man doormaakt. Het leidt ons binnen in dit altijd weer vernieuwde en aangevulde, altijd weer uitstervend of ook wel verlaten, maar zelf onsterfelijk blijvend corps van de zoekende en strijdende jongelingschap, dat uit gansch Frankrijk wordt aangeworven, maar in Parijs aan de linker Seine-oever zijn blijvende legerplaats heeft. Balzac in zijne ‘Illusions Perdues’, Barrès in zijne ‘Déracinés’, ze hebben ons dat corps gegeven zooals het was in 1884 - nu geeft Poinsot het ons in 1912. Geene andere natie maakt zulke geschiedschrijvers mogelijk, eischt zulke ge schiedschrijvers, dan de Fransche.
In zijn Kroniek prijst Kloos den dichter Reddingius.
| |
De Tijdspiegel.
Stijn Streuvels vangt thans het Tweede Deel aan van zijn ‘Dorpslucht’. Herman Middendorp vergelijkt in een sonnet November met een vrouw, die schreit omdat zij veel aanminnigs heeft verloren. Jeanne Reyneke vertelt ons van een ‘mariage de raison’, die langzamerhand in een ‘mariage d'amour’ overgaat; vlot maar wel wat oppervlakkig werk. Van Jan te Kiefte en Frank Gericke Verzen en van J. Petri wederom wat Aphorismen, die nog al geestig zijn. Zie hier een karakteristiek van den Tourist:
De tourist is een deftig dagjesmensch, hij gaat pootje baden in kunstschatten en gooit de proppen van zijn bewondering in zijn reisprullemand.
| |
Onze Eeuw.
INHOUD: Gijsbert Karel en de zijnen, door Dr. P.J. Blok. - Nog steeds een raadsel? door Prof. F.J.L. Krämer. - Nieuwe Boeken, door G.F. Haspels. - Giuseppe Verdi, door Dr. J. de Jong. - Binnenlandsch Overzicht, door F.J.W. Drion. - Economische Kroniek, door H.S. - Gedichten, door P.N. van Eyck. - Ten slotte: Repelsteeltje, door Mej. J.E. van der Waals. (Waarom ineens dat burgerlijke: ‘door Mej.’? Vroeger was het eenvoudig: ‘door Jacqueline E.v.d.W.’).
| |
Ons Tijdschrift.
INHOUD: Het terrein van den strijd, door E.M.F. Kleyn. - Kleine Gedichten, door Frank Gericke. - Groen van Prinsterer en de Ministerieele Crisis van 1856, door J. Lens. - Aanteekeningen op een reisje naar de Coloniën der Maatschappij van Weldadigheid in 1826, door Mr. G. Groen van Prinsterer. - De Indische Onderwijspolitiek. - Van Boeken.
| |
Vragen van den Dag.
INHOUD: Aan de Abonné's van Vragen van den Dag. - Een bijdrage tot het wereldvraagstuk, door L.W.R. van Deventer. - De opleidingsschool voor leeraressen in het Huishoudonderwijs ten platte lande, door Dr. H. Blink. - Ons dagelijksch brood, door D.J. van der Ven. - Aardrijkskundige namen en hun beteekenis. - 't Herstelde Nederland, zijn opleven en Bloei na 1813, door H.B. - Wapenplaten, door B.P. van der Voo. - Buitenlandsche studenten aan de Belgische Hoogeschool. - Van Maand tot Maand. - Bibliographie.
| |
Groot-Nederland.
INHOUD: Verzen, door Hélène Swarth. - La Romania, door Maurits Wagenvoort. - Verzen, door A. Roland Holst. - Verzen, door Elize van Kaathoven. - De Eik, door Frank Gericke. - Literatuur. - Dramatisch Overzicht, door Dr. J.L. Walch.
| |
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.
INHOUD: Buiten-tekstplaat: Prof. Dr. H.A. Lorentz. - Hendrik Antoon Lorentz, door R. Sissingh. - De collectie Drucker in het Rijksmuseum te Amsterdam, door Max Eisler, vervolg, met 10 illustraties. - Liedje, door Joannes Reddingius. - Japansche Kleurendrukken in het Rijks Ethnographisch Museum te Leiden, door Dr. M.W. de Visser, XI. Leerlingen van Toyokuni I, Kunisada en Kunyoshi, en de Osakaschool, met 10 illustr. - Exotisme in de Kunst, door Dr. Herman ten Kate (slot), met 9 illustr. - ‘1813’, Verzen, door Jan Prins. - In Troebel Water, door Sara Bouterse (slot). - Aan Zee, door Willem de Merode. - Kroniek. - Boekbespreking, enz.
Voor den nieuwen jaargang van dit mooie tijdschrift kondigen de uitgevers een nieuwen roman van Herman Robbers aan: Helene Servaes. Zou deze roman nu weer eens een ‘gebeurtenis’ zijn in onze letteren? Wij wachten.
| |
Leestafel
(Deze rubriek valt buiten het redactioneele gedeelte).
Buysse, Cyriel: Van hoog en laag. Het eerste levensboek. (V, 157 blz.). Bussum, C.A.J. van Dishoeck.
f 2.25; geb. f 2.90 |
|
Rees-Van Nauta Lemke, J. van: Verzen. IIe bundel. (III, 179 en 7 blz.). Bussum, C.A.J. van Dishoeck.
f 1.75; geb. f 2.50 |
|
Schoenmaekers, Dr. M.H.J.: Mensch en natuur. Een mystische levensbeschouwing. (114 blz.). Bussum, C.A.J. van Dishoeck.
f 1.50; geb. f 1.90 |
|
|