Den Gulden Winckel. Jaargang 12
(1913)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
Romain Rolland en ‘Jean Christophe’MET in dit jaar aan Romain Rolland haren nieuw-gestichten Grand Prix de Littérature (van tienduizend franks) toe te kennen, heeft de oude Académie Française bewezen toch nog niet heelemaal de kluts kwijt te zijn, en die plechtige bekroning van den grooten romanschrijver en moralist, schepper van den prachtigen cyclus der tien Jean Christophe's, heeft eene beteekenis die niet alleen van eene literaire sympathie getuigt, maar evenzeer de erkenning is van een invloed, die heilzaam werkt op het jonger Frankrijk. De fransche literatuur van heden telt misschien verfijnder, kunstiger en handiger schrijvers, maar waarschijnlijk geen zoo moreel-zuivere en diepvoelende personaliteit als Romain Rolland. Met het schrijven van Jean Christophe heeft hij een levensbeeld, een zedentafereel aangedurfd gelijk er sedert Zola geen tweede geleverd werd - en geen ‘naturalistisch’ tijdsbeeld, geen cyclus van standen en klassen, menschen en omgevingen, geen serie roman-episoden, maar de cyclus van ééne intellectualiteit, de roman van één mensch, in zijn geestes- en gevoelsleven, een mensch van zulke hoedanigheid echter, dat we hem niet mogen beschouwen als alléén-staande, maar hem aanzien als een type, een model-mensch, het symbool van een heel geslacht in wording, als den drager van eene nieuwe levensconceptie, welke in die tien boekdeelen van Jean Christophe langzamerhand tot een geheel is voltrokken. Die nieuwe levensconceptie is eigen aan een aanzienlijk deel der fransche jeugd. En zoo er thans sprake kan zijn van eene moreele ‘Renaissance’ in Frankrijk, is zulks ten grooten deele aan Romain Rolland te danken, aan het voorbeeld van dien ‘reinen Thor’ die Jean Christophe is, mensch met rein hart, zuivere oogen, open gemoed en die vrij beoordeelt de moderne wereld en met hartstocht zijn leven leeft. In de inleiding tot het laatste deel van den cyclus, zeide Rolland: ‘J'ai écrit la tragédie d'une génération qui va disparaître. Je n'ai cherché à rien dissimuler de ses vices et de ses vertus, de sa pesante tristesse, de son orgueil chaotique, des ses efforts héroïques et de ses accablements sous l'écrasant fardeau d'une tâche surhumaine: toute une somme du monde, une morale, une esthétique, une foi, une humanité nouvelle à refaire. Voilà ce que nous fûmes’. En die hooge dracht van Jean Christophe | |
[pagina 146]
| |
hebben velen begrepen, alsmede de ruimere waarde van dat zuivere en edele boek. In alle landen der wereld heeft Christophe vrienden gevonden, zielen van goeden wil, vervuld met liefde - in Frankrijk vooral, waar de komst van een Christophe noodig was, om de gemoederen op te beuren en moed voor de toekomst te geven. Nergens zullen we beter dan in zekere deelen van Jean Christophe vinden uitgedrukt de stikkende, neerdrukkende atmosfeer waarin de idealistische jeugd, op het einde van de vorige eeuw, in Frankrijk leefde. Halen we enkele regels aan uit La Foire sur la Place: ‘Combien nous avons souffert! Et tant d'autres avec nous, quand nous voyions s'amasser, chaque jour, autour de nous, une atmosphère plus lourde, un air corrompu, une politique immorale et cynique, une pensée veule, s'abandonnant au souffle du néant avec un rire satisfait’. In vlijmende, striemende woorden heeft Romain Rolland die tijden van geestelijke lafheid aan de kaak gesteld; hij draagt nu nog den last van al den haat dien hij op zich heeft getrokken door de oprechtheid en de onstuimigheid van zijnen aanval, door de rauwe wreedheid van zijne satire op de fransche maatschappij, vóór en na de Dreyfus-zaak. Gelukkig dat de meeste lezers begrepen hebben, dat het niet een vijand van zijn land was die in die boeken zijn wrok tegen zijne tijdgenooten uitte, maar een groot vaderlander, integendeel, die met de meeste rechtzinnigheid zijn ‘J'accuse’ dierf uitschreeuwen tegen al de prostituties die hij, ten allen kant, ontdekte in de ten gronde gaande maatschappij, alleen maar om haar te redden, om haar tot bewustzijn terug te brengen, om haar te verlossen door de liefde, door de eendracht, door eene edele verstandhouding. Romain Rolland is de meest getrouwe en bewuste volgeling van Tolstoï. Hij heeft van hem geleerd den afkeer van alle mandarijnen-literatuur, de liefde voor het leven, den eerbied voor de waarheid, den wensch een soort van apostel of profeet te zijn die niet werkt voor enkele amateurs maar spreekt tot allen en aan allen biedt zijn kunst als een brood of een kruik water, ter bevordering van het goede. Terugkeeren naar het volk - ziedaar het hoofdvereischte; niet met eene verlaagde, verminderde kunst, maar met eene universeele, godsdienstige kunst. Het debuut van Rolland was een ‘Théâtre du Peuple’, dat zou kunnen ‘opposer aux raffinements des amateurs parisiens, un art mâle et robuste, exprimant la vie collective, et préparant, provoquant la résurrection d'une race’ en waar de grondlagen van zouden zijn: de waarheid en de liefde. Het prachtig boek dat Romain Rolland over Tolstoï schreef zal beter die kunst-conceptie doen begrijpen. En zonder waanwijsheid of zelfoverschatting mocht Rolland op zijnen laatsten Christophe als opdracht zetten: ‘En terminant cette oeuvre, je la dédie: aux âmes libres - de toutes les nations - qui souffrent, qui luttent et qui vaincront’. Spreken we nu verder van Jean Christophe, misschien den cyclus van werken die 't meest onzen tijd tot eere strekt.
Romain Rolland
Foto Eugène Pirou Het bestaan van Jean Christophe, een en al strijd, een en al vreugd nochtans, is - zooals Rolland het heeft beschreven in zijn tien vrome, trotsche, heldhaftige boeken - het levensboek van den modernen artist - die zich voelt grooter en grooter worden in de miskenning, in de verdrukking, in zijne verlatenheid en in zijne liefdeloosheid; die voortgaat het leven te beminnen en het te verheerlijken, door al de kwade dagen heen, al willen ze neervellen zijn moed en zijne vastberadenheid, en die wars van alle menschelijke laagheid en lafheid zijn weg voortgaat, in het heerlijk besef van zijne brandende en woelende en scheppingssterke, levenskrachtige menschelijkheid: drager van een fakkel die niet dooft, van eene hoop die niet sterft, van eene liefde die nooit verteert. Kunst maken beteekent voor hem: zijn leven uiten, zijn ziel uitzingen. Kunst is zoowel hoofdzaak als nevenzaak bij hem: hoofdzaak, in zoo verre als ze wordt het hoogere wezen, de schoonere en gepuurde vlam, de esthetiek van het bestaan; nevenzaak, omdat ze het wezen van den kunstenaar niet mumifieert, niet verdort, van hem geen boekenworm maakt, geen kabinetsge- | |
[pagina 147]
| |
vangene die van het leven eigenlijk niets anders afweet dan wat literatuur en in het leven geen ander heil zoekt, er geen ander doel in vermag te vinden dan wat gepén of wat gemusiceer of wat penseelderij. Eerst zal Rolland leven, zoo diep en intens mogelijk, alle gevoelens, alle emoties, alle beroeringen in zich ontvangen en uitbreiden, om daarna, gestild, verkalmd, in de hooge ure der schepping, de juwelier te zijn die al de ruwe stoffen bewerkt hem uit de mijnen der wereld voor de voeten geworpen; die schift en zuivert en het beste bestanddeel der dingen samensmelt in het edele metaal van zijn werk. Eerst mensch zal hij zijn, kunstenaar daarna - of: mensch en kunstenaar te samen, in éénen groei, in denzelfden drang van leven, van daad, van schepping. Er zijn dus twee deelen in ‘Jean Christophe’: het negatieve deel, dat de kritiek is op de ontaarding van het Fransche ras, - tusschen den val van het keizerrijk (1870) en het Dreyfus-proces vooral - en het positieve deel dat bestaat uit de uitbeelding van den nieuwen, schoonen mensch, zooals Romain Rolland hem opvat, hem droomt, hem voor de toekomst verwacht en voorziet. Het credo staat niet heelemaal vast, is onvoldoende bepaald, blijft nog op zekere plaatsen troebel, aarzelend en vaag, laat zich meer raden dan omlijnen - maar 't heeft reeds vele zielen opgebeurd en gesterkt en 't klinkt zoo troostvol, zoo edel, zoo vroom... Acht jaar heeft Romain Rolland aan den Christophe-cyclus gewrocht: het eerste deel L'Aube verscheen in 1904, het tiende La nouvelle Journée in 1912. Het werk is ingedeeld in drie groote series: I. Jean Christophe, waarvan de vier boekdeelen de kindsheid en de eigenlijke jeugd van Christophe omvatten, L'Aube, Le Matin, L'Adolescent en La Révolté. II. Jean Christophe à Paris, serie waarin de rijpe ouderdom, de mannejaren van den held worden geschetst, in La Foire sur la Place, Antoinette en Dans la Maison. III. La Fin de Voyage, waar de oudere, grijswordende, diep-doorwonde Christophe optreedt, in Les Amies, Le Buisson ardent en La nouvelle Journée. Men zou het werk kunnen heeten: eene symfonie in drie deelen - want Jean Christophe is werkelijk als eene symfonie door Rolland uitgewerkt, die - vergeten we 't niet - leeraar der muziekgeschiedenis in de Sorbonne was, modelboeken over Haendel, de Musiciens d'autrefois en de Musiciens d'aujourd'hui publiceerde en even veel aan muziek heeft gedaan als aan literatuur. De voornaamste motieven van L'Aube keeren in La nouvelle Journée terug. Ik zou niet durven beweren dat hier en daar geen leemte in die tien boeken te vinden is, geen breuk van evenwicht, geen disproportie. In de romans van de eerste en van de derde reeks is Christophe zelf de hoofdpersoon, de spil van het verhaal, de stof van de ontwikkeling; in de tweede reeks, integendeel, treedt hij op den achtergrond en wordt het hoofdgegeven de satirische schildering van de parijsche maatschappij, is hij niet meer dan een getuige naast de anderen, een acteurtje in ‘la foire sur la place’. Zekere brokken dier boeken zijn zeer breedvoerig in hunne analysen, zekere andere oppervlakkig, vlug - misschien wordt aan enkele episoden te weinig belang gehecht, aan andere te veel - maar dat is heel moeilijk uit te maken. Feiten en ideeën, verhaal en medidatie vullen elkaar aan, doch sluiten niet altijd op elkaar. Stellig is dat Jean Christophe ten deele geïmproviseerd is en dat het werk er kolossaal bij winnen zou, kon het nu herbegonnen, terug op de leest gezet, geschaafd en afgerond, voleindigd en volmaakt worden. Het is heel spontaan geschreven. En het draagt de sporen van een arbeid die over acht jaren is verdeeld gebleven en daarna niet meer kon worden herzien, vermits elk jaar minstens één boek moest verschijnen. Naast ongelijke bladzijden en hoofdstukken, vinden we in de ‘Christophes’ heerlijke gedeelten, zwaar van leven, sterk van uitbeelding, fijn-muzikaal - bladzijden die zeer verschillen van de gewone fransche ‘écriture’ en die men soms aan een Vlaming zou toeschrijven ... Om uit Jean Christophe al het genot te trekken dat er uit te putten valt en om de werkelijke grootheid van dat werk gansch te vatten, moet men, ná elk deel op zich zelf gelezen te hebben, het werk ook weer in zijn geheel bezien, het uit de hoogte overschouwen als een stuk wereld, als een geheel van leven... men staat vol ontzag vóór het schouwspel ... Jean Christophe is een heroïek werk; als figuur, heeft Christophe veel gelijkenis met Beethoven, waarvan we allen de heldhaftige filosofie kennen: door het lijden naar de vreugd. ‘Mein Reich ist in der Luft’ zei Beethoven, en dat past Christophe toe: alles begrijpen en toch kiezen, een vrijen geest zijn maar nochtans door een wil geleid, een wil die heerscht over het vleesch, het knevelt, het onderwerpt aan het ideaal van liefde dat de idee der godheid is. Lang zou hierover kunnen gediscuteerd worden. Practisch is de reeks van Jean Christophe eene idealistische reactie geweest tegen de anarchie en het pessimisme, de neurasthenie en den levensafschrik welke lang den franschen en zelfs den | |
[pagina 148]
| |
‘jong-europeeschen’ geest gekenmerkt hebben. Christophe ziet niettemin de menschen zooals ze zijn, met hunne laagheden en al de kleine kantjes van hun wezen, hunne ondeugden en hunne misdaden, maar hij haat ze niet; en het leven heeft hij lief, niettegenstaande al de wraakroepende onrechtvaardigheden, de mislukkingen en de pijnen die men er ondervindt. Hij heeft geleerd wat Lamartine noemde: ‘le triste et beau métier de vivre’. Hij kan lijden en zelfs leven om te lijden - maar hij blijft: een man, en in den strijd kent hij vooral de vreugde van de zelfoverwinning. Sinds lange jaren werd de menschelijke tragedie niet zoo liefdevol, zoo ernstig, zoo adellijk verzinnebeeld, noch in een werk zooveel gedachte en gevoel verzameld rond dat enkele beeld: den levensweg der menschen. Jean Christophe behoort tot de wereldliteratuur, geroepen om gemeengoed voor al de volkeren te worden - pand van liefde. ANDRÉ DE RIDDER. |
|