| |
Letterkundig leven uit de september-tijdschriften
De Gids.
De Schartens vervolgen hun overzicht van Bakhuizen v.d. Brink's liefderoman, samengesteld uit zijn brieven en bescheiden. Het blijkt meer en meer interessante lectuur, al doet dat uitgepluis van iemands intieme levensbizonderheden niet steeds onverdeeld aangenaam aan. Prof. N. van Wijk brengt ons nader in kennis met den Russischen schrijver Anton Tsjéchow (1860-1904) die, schoon minder algemeen bekend dan Górjky en Andréjew, door de verstandigste en gevoeligste menschen in Rusland toch hooger gewaardeerd wordt. Gorjky's roem is spoedig getaand, zóó zelfs dat men hem nu niet voldoende recht laat wedervaren - over Tsjéchow spreekt men reeds als over een der groote figuren uit het verleden.
In de eerste periode van zijn schrijversloopbaan beziet deze auteur in een reeks van kleine stukjes, die ons publiek, zegt Prof. van Wijk, een voor een ‘in verrukking zouden brengen’, met een gullen glimlach de kleine zwakheden zijner medemenschen - in de latere periode ligt over T's oeuvre een somber waas.
Evenals Dostojewsky en Tolstoj heeft T. in den Russischen boer een diepere liefde voor waarheid en rechtvaardigheid ontdekt dan in eenig ander mensch.
Maar hoezeer Tsjéchow het met Dostojéwskij en Tolstój eens is, dat de boeren een psychies fond - een ‘god van de levende mens’ - hebben, dat veel beschaafden missen, en dat we hierom de boeren mogen benijden, zo mogelik trachten iets van hen te leren, - hij verschilt van zijn voorgangers daarin, dat hij een even grote waarde hecht aan datgene wat de boeren van ons kunnen leren. Terwijl Tolstój predikt: Leef overeenkomstig het evangelie; hierbij vergeleken heeft geen moderne kultuur enige waarde, - terwijl Dostojéwskij vermaant: Word gelijk een moezhík; zijn Christendom is iets hogers dan wetenschap, kunst en beschaving, - houdt Tsjéchow zijn ogen vóór alles gericht niet op verre idealen, maar op datgene wat hij meent, dat een nabije toekomst kan verwezenliken: laat ons voorlopig tevreden zijn, zegt hij, als we een beschaafder en humaner natie worden, als we datgene afleggen, wat ons in vergelijking met West-Europa barbaren doet blijven.
Den naam ‘Ilmenau’ koppelen wij dadelijk aan Goethe. Verleden jaar is van Julius Voigt een boek verschenen over ‘Goethe und Ilmenau’ ‘dargestellt unter Benützung zahlreiches unveröffentlichten Materials’. Mr. van Hall deelt
| |
| |
er ons een en ander uit mede. Zooals men weet werd Goethe door Carl August van Weimar naar Ilmenau gezonden in verband met de herstelling van het daar bestaande mijnwerk. Goethe heeft er vele geologische studiën gemaakt, met Frau von Stein den Hammerstein en zijn ‘Höhle’ bezocht en er o.a. het beroemde ‘Wanderers Nachtlied’ gedicht. Het gedicht waarin Ilmenau en zijn omgeving voor Goethe geheel weer opleven is dat hetwelk hij in 1783 voor 's Hertogs verjaardag schreef en dat den titel ‘Ilmenau’ draagt. Als in breede accoorden vangt het maestoso aan:
Anmutig Tal! du immergrüner Hain!
Mein Herz begrüsst euch wieder auf das beste;
Entfaltet mir die schwerbehangnen Aeste,
Nehmt freundlich mich in eure Schatten ein.
Aan 't slot van 't gedicht komt nog eens duidelijk uit welk een ideaal-vriendschappelijke verhouding er bestond tusschen den jongen Weimarschen vorst en zijn dichterlijken staatsdienaar.
Wij noemen uit deze aflevering ten slotte nog Verzen van A. Roland Holst en ‘Marginalia’ van Dirk Coster, een soort van scheurkalender-lectuur van treffelijk gehalte. Ziehier een paar dier aphorismen uit het rubriekje ‘Man en Vrouw’:
De man denkt over het leven; het leven denkt in de vrouw.
Geen vaste grondbeginselen en enkele onverstoorbare moreele zekerheden: zie hier het karakter der vrouw.
De vrouw is voorzeker wreeder dan de man, maar slechts omdat zij op alle gebieden een dieper instinct medebrengt voor de geweldige noodwendigheid des levens.
De gedachten die een harmonische gezonde vrouw hardnekkig weigert te begrijpen, moet men wel aandachtig bezien. Men zal dan meestentijds ontwaren, dat deze gedachten een levensverstorende werking hebben. Het vrouwelijk doelbeoogings-instinct weigert zorgvuldig iedere aanraking, zelfs de lichte aanrakingvan-begrip met zulke gedachten.
| |
De Beweging.
Albert Verwey leidt ons verder in een Verhaal van Johannes Linnankoski in, waaruit hij eenige fragmenten geeft. Van Arthur van Schendel zal weldra een nieuwe vertelling verschijnen waaruit wij hier een gedeelte vinden afgedrukt onder den titel ‘Het Woud’. Een sprookje van elfen en feeën. Onder 't opschrift ‘Stemmen van het oogenblik’ geeft Verwey gedichten. ‘Wat ik dan wensch?’ vraagt hij.
Enkel tegenover wie verdorden
Niet een wereld die uit goede en kwade
't Weefsel voortzet van zijn voos bestand,
Maar een kerngroep die door levende genade
In zijn ‘Boeken, Menschen en Stroomingen’ prijst de redacteur van Looy's Reizen en Ary Prins' Heilige Tocht.
Er zijn algemeene en bizondere ervaringen. Juister: er is aan iedere ervaring iets algemeens en iets bizonders. ‘Het regent’ zegt de een. In hetzelfde oogenblik betuigde de ander dat er lauwe druppels op zijn hand vielen.
Jacobus van Looy ziet alles van zich uit. Zijn reisverhaal is een overrijk en zuiver in toon gehouden weefsel van bizondere ervaringen.
| |
Van De Heilige Tocht:
Het is persoonlijk-visueel proza in de hoogste graad, en daardoor zoo goed als een kunstsoort op zichzelf............ Schriftuur als die van De Heilige Tocht moet gelezen worden van woord tot woord. En niet alleen gelezen, maar men moet ieder woord toestaan zijn werking te doen op ons voorstellingsvermogen. De schrijver is namelijk, bij de keus en de koppeling van zijn woorden, voortdurend geleid door de overweging, of zij het stukje voorstelling dat op 't oogenblik in zijn gezichtsveld lag, zoo niet weergaven, dan toch zoo dicht mogelijk benaderden. De wil, dit te doen, verliet hem nooit. De gestadige spanning van die wil waarborgde het van stap tot stap gelukken van zijn onderneming, en werkte tegelijk als een toon die zich door het heele werk voortplantte en die aan een min of meer nauwkeurig vooraf-vastgezette compositie vanzelf verbonden bleef....... De schrijver heeft ongelooflijk met het oog geleefd. Aan de met het oog genoten kunst vooral ontleende hij de gewaarwordingen die hij onder woorden bracht. Die woorden zelf zijn kunst. Exotische, om hun voorkomen of klank kostbare woorden gebruikt hij graag; hun afgelegen bekoring laat de gedachte niet opkomen, dat hier een gewoon hollandsch man zou zijn die een verhaal vertelt. Er is alleen een kunstenaar, van hoogst eigenaardige en eigen-willige beschaving, die tot het overdragen van zijn kostelijke gewaarwordings-vondsten zich van taal-elementen, van woorden en hun verbindingen, vrijmachtig bedient.
| |
De Tijdspiegel.
In deze aflevering enkele Verzen zooals alleen Reddingius ze schrijven kan.
Dichter, laat de vlammen dansen
hout in 't vuur, bouw hoog de schansen,
Hout in 't vuur, dat al de vanen
dat het vuur verteer uw wanen,
Dat het fel in de ouwe schouwe
eenmaal zult gij zeker bouwen
Stijn Streuvels vervolgt zijn ‘Dorpslucht’; Herman Middendorp draagt eenige Verzen bij en een artikel over Prins' ‘Heilige Tocht’, waarboven hij ‘Moderne Romantiek’ plaatst. Hij meent dat wie door den afschrikkenden vorm heenkijkt zijn arbeid door een wonderbaar genot beloond vindt. Dit proza is ‘een hechte keten van zeggingskunst’; het doet denken aan een veel-tintig tapijt-werk waarop met zorgzame hand, moeizaam vorderend, de schakeeringen zijn saamgebracht tot een ‘kleurig maar harmonieus geheel’.
| |
De Witte Mier.
Greshoff is niet best te spreken over de Graphische Tentoonstelling te Amsterdam (de Igta).
Het failliet van den vakman. Hier wordt bewezen dat vlijt en technische kènnis niets bereiken zonder kunstzin en levend kunstbegrip.
Zie om u: de armoede des geestes triompheert. Het is het hoogtij der onbenulligheid; de bruiloft van nuchterheid met onmacht. Zucht maar eens: zijn dan twintig jaren ernstige arbeid door groote en overtuigde nijverheidskunstenaars voor niets geweest? Is dan alle strijd en alle werkkracht verloren? Deze tentoonstelling is volkomen ontmoedigend. Niemand méér dan ik kan de uitingen van menschelijk vernuft, van vaardigheid en deugdelijke technische kennis bewonderen, hoogschatten, maar... dat is niet alles: wanneer zal het eindelijk door het krokodillenleer der drukkersvoorhoofden heendringen dat er een typografische aesthetica bestaat, met eigenlijke [eigene?] wetten en noodzakelijkheden, met karakteristieke mogelijkheden en karaktervol bereiken? Wanneer zal in de donkerste diepten dezer gemoederen één lichtstraaltje binnendringen van wàre en begrijpende liefde voor het vak en de schoonheid? En wanneer zal aan deze hooge drukkersoomes, die minachtend op den kunstenaar-leek neerzien, als een schrik, de volkomene beteekenisloosheid, de leegheid, de belachelijkheid hunner pedante resultaten duidelijk worden?...
Toch blijkt uit een volgend artikeltje dat de schrijver op sommige ‘stands’ nog wel iets goeds heeft gevonden. De
| |
| |
‘letterlievende Journalist’ die in dit tijdschriftje bladen uit zijn dagboek geeft, heeft Nijinsky zien dansen. En wat hij toen onderging heeft hij weergevonden in een bundel belangrijke teekeningen van George Barbier (Dessins sur les de Danses de Vaslav Nijinsky).
Merkwaardig is het, hoe deze teekenaar het verstaat binnen zuiver-decoratieve conceptie's de extatische beweging wezenlijk en natuurlijk tot uiting te brengen. Hoe harmonisch en breed is deze heftige innerlijke bewogenheid in breede vlakken en kalm-sierlijk verloopende lijnen - zonder verlies - tot kunstvolle werkelijkheid gemaakt.
Blader dit boek rustig door. En meer dan kleur en houding boeit u de beweging: de stijging, het aanzweven. Ook in dit werk, in des teekenaars kunst, behéérscht het ontroerd leven volkomen de schoone schijn van kleur en lijn.
Zie de derde plaat waar hij met ecn sjawl als een speelsch zeil binnen zweeft: vanwaar? waarheen?
Zie waar hij dwepend, als een jonge dichter in den wind, door den wind méégevoerd, zingende loopt neven de rozen; zie waar hij opstijgt uit de weekheid der kussens, uit de zwoelheid tot een sterker verlangen - de armen zoo gespannen en gestrekt... Zie de herdersknaap als een zeer teedere jonge faun; als een schuchtere eerste mensch in een nieuw heelal ...
In dit boek verschijnt de Danser waarlijk zooals hij is. En uit dit boek kan men - zonder hem gezien te hebben - Nijinsky in zijn wezenlijkste eigenheid leeren kennen. Daarom is dit boek als kunstwerk - welk een stijlvolle groepeering - voortreffelijk en als document merkwaardig.
| |
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.
Ditmaal eens geen schilder maar een kunstnijveraar op de eereplaats in dit tijdschrift. C.W. Nijhoff beschrijft ons de interieur- en meubelkunst van Willem Penaat. Aan 't slot klaagt de schrijver, dat de hooger ontwikkelde kringen, wien geen gebrek aan schoonheidszin kan worden verweten, daar ze wel ontvankelijk zijn voor muziek en literatuur, voor een waarlijk artistieke woninginrichting nog zoo vaak blind zijn. Dr. Herman ten Kate geeft een uitvoerig artikel over ‘Exotisme in de Kunst’: de kunst ontstaan uit motieven buiten het beschaafde Europa. Zoo zijn b.v. Pierre Loti en Lafcadio Hearn schrijvers van het exotisme, Felix Regamey en Etienne Dinet schilders op dit gebied. Dr. ten Kate, die veel gereisd heeft in verre gewesten, toetst het werk van verschillende schilderkunstenaars en -amateurs aan de werkelijkheid, daarbij als Leitmotiv volgend het gezegde van Friedrich Ratzel in zijn ‘Ueber Naturschilderung’: ‘Weder der Gegenstand ist es, was uns an einem Kunstwerk hinreisst, sondern was der Künstler herausgebracht hat um den Sinn der Natur zu verdeutlichen’. Van de overige bijdragen noemen wij Verzen van Hélène Swarth en Frans Bastiaanse. Van den laatste dit:
‘Zij zeggen, dat Herfst wel mooi is,
Maar zijn goud-roode tooi is
Als een fluitenden knaap,
Maar de Herfst is een droomer
Met.... dood.... als slaap’.
Dan 't vervolg van den roman ‘In Troebel Water’, een Brugsche Begijntjes-sproke van Ellen Corr en de Kroniek van Robbers, die van Carry van Bruggen zegt dat zij in ‘Heleen’ niet zoo zeer de directe gedachten van haar heldin geeft, als wel het ‘bezinksel, het resultaat dier gedachten, Heleens eigen oordeel over die gedachten, den daardoor telkens in haar bewust wordenden toestand’, welke wisseling van bewuste toestanden zij voor 's menschen eigenlijk leven houdt. In tegenstelling met psychologen als Flaubert, Balzac, Couperus gaat Carry v. Bruggen's ‘visie’ geheel buiten het zintuigelijke om.
| |
Groot-Nederland.
‘Onnoozelheid vermoord’ is de eenigszins opzichtige en mij niet recht duidelijke titel van een proza-stuk door Carry van Bruggen. Hermien houdt van Bart, maar Bart heeft zijn hart verloren aan Yvette. Als Bart zich op een goeden dag niet flink toont en Yvette zich gekrenkt van hem keert offert Hermien zich voor hem op, gooit haar gevoel van eigenwaarde van zich af door een leugen ter zijner verdediging. Dan verwacht zij popelend zijn dank, zijn liefde ... maar hij ziet haar niet, lijdt om zijn vervreemding van Yvette, rust niet voor hij zichzelf overwonnen heeft en in haar oogen in eere is hersteld. Hermien is verbijsterd, begrijpt niet, dat hij nòg haar versmaadt, en een ander boven haar gekozen heeft. De Sturm und Drang van den schoolleeftijd zit wel in dit alles.
Verder proza van J.Ph.v. Goethem, Lita de Ranitz en J. van Ammers-Küller, en Verzen van Karel Casteels en H. Middendorp.
| |
Bloesem en Vrucht.
INHOUD. Voor 't slapen gaan, door Rigter Evot. - Blik, door Rigter Evot. - Het Muiderslot; P.C. Hooft; De Muiderkring, door G. Beumer. - Begrijpen? door J.J.D. - De Confessie van Abednego, door W.H. Kieviet. - Schietgebedje, door Nellie. - Over boeken enz. - Briefwisseling. - Christelijk Letterkundig Verbond (Verslag Zomervergadering te Muiderberg).
| |
Vragen van den Dag.
INHOUD. Grooter Nederland, door F.M. Knobel. - De Chineesche Revolutie, door Paul Reclus. - Distillatie van steenkolen in de aarde. - Psalmvertalingen, door A.Th.A. Heyting. - Los Angeles en omstreken, door O.I. Thoden van Velzen. - De Geitenmelker, door H.E. Kuylman. - Een schip te beschermen. - De plaats der vogels in de natuur, door J. Daalder Dz. - Van Maand tot Maand.
| |
Dietsche Warande en Belfort
INHOUD. Hugo Verriest, door De Redactie. - Het Leven eener christene Grootstad, door P. Dr. Berthold Missiaen, cap. - Iets over Birgittinessenkloosters, door D. Logemanvan der Willigen. - Pieter Bruegel de Oude, door Pol de Mont. - Liederen van Beatrijs, door Herman Middendorp. - Chantecler, door v.D. - Hofdieren, door Edward Vermeulen. - De Bloemen en het Kerkelijk Leven, door E. Van Bergen. - Boekennieuws.
| |
Stemmen des Tijds.
INHOUD. De nationale geest in het tijdperk der inlijving, door Dr. J.Th. de Visser. - ‘De Franschen er uit en Oranje er bij’, door Mr. D.P.D. Fabius. - Een mislukte audiëntie bij Napoleon, door J.B. Du Buy. - Pamfletten van 1813, door J. Wille. - Leestafel.
| |
Onze Eeuw.
INHOUD. Eenzamen, door Q.A. de Ridder. - Pindarus, door Prof. K. Kuiper. - Een troepenlichting in de dagen van Maurits, door P. Geyl. - De godsdienstige ontwikkeling van Rome, door Dr. H.M.R. Leopold. - Voleindiging, door J.D. Bierens de Haan. - Buitenland. - Leestafel.
| |
De Bibliothecaris
INHOUD. Iets over Titelbeschrijving. - Het Boek en de Boekhandel nà de uitvinding der Boekdrukkunst. - Opening der Intern. Grafische Tentoonstelling. - Berichten en Mededeelingen.
|
|