Den Gulden Winckel. Jaargang 12
(1913)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdZuid-Afrikaansche geschriftenVGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 132]
| |
weinig nieuws, maar de kalme en degelijke betoogtrant, de smakelijke samenvatting der argumenten, reeds blijkend uit de opschriften der hoofdstukjes: 'n Teken van Lewe en Groei, Die Taal is die Volk Self, Kan Afrikaans 'n Selfstandige Skrijftaal word?, Twee Taalstandaarde, 'n Oortuigingswerk, Alles maar Slim Praatjies!, Die Verband van die Taal, Nog 'n Plantjie ver die Tuin!, zullen niet nalaten, op onbevooroordeelde voor- en tegenstanders indruk te maken. Iesaja, XXIX. 10. ‘Want de heere heeft over ulieden uytgegooten eenen geest des diepen slaeps, ende hy heeft uwe oogen toegeslooten; uwe hoofden ende de sienders heeft hy verblindet’.
EXPL. Op het feit, dat steeds meerderen, niet alleen in dagelijkschen omgang en briefwisseling, maar ook in voor de pers bestemde geschriften, zich van het moderne, allengs zich zuiverende en opbouwende Kaap-Hollandsch of Afrikaansch bedienen, wezen we reeds vroeger. Sedert verschenen er weer ettelijke geschriften; behalve de bl. 74 van den vorigen jaargang reeds aangekondigde dichtbundeltjes van Leipoldt en Joubert o.a.: ‘Vergeet nie. Histories-romanties verhaal uit die Anglo-Boereoorlog’ deur Dr. D.F. Malherbe, den geestelijken vader dezer jongste beweging, waarover wij, aan de hand van oude krantengegevens, nader handelden op blz. 5 van dienzelfden jaargang. Zoo verscheen in Mei j.l. weer een nieuw maandblad ‘Werda, orgaan vir die Unie Verdedigingsmag, geïllustreerde Nasionale Tijdskrif vir die Unie van Suid-Afrika’, met de tijdschriften ‘De Goede Hoop’, ‘De Unie’ en ‘Die Brandwag’ dus reeds een viertal vormend. En dit alles niettegenstaande deze beweging nog maar dagteekent van 1906, al oefende, en oefent min of meer nog, de beweging van S.J. du Toit c.s. van omstreeks 1875 onmiskenbaar veel invloed uit op die na hen kwamen. Het begin der beweging nog vroeger en wel in 1861 te stellen, gelijk sommigen en ook de heer Smith, zij het niet zoo beslist, geneigd zijn te doen, lijkt mij gevaarlijk. Wij houden ons voorloopig liever aan den samenstellerGa naar voetnoot1) van het zeer belangrijke, maar zeldzame geschriftje ‘Geskiedenis van die Afrikaansche Taalbeweging ver vrind en vijand uit publieke en private bronne bewerk deur 'n Lid van Die Genootskap van Regte Afrikaners’. (O'er gedruk uit die Patriot) - Paarl, D.F. du Toit & Co. 1880 (134 blz.) (met als Bijlage: ‘Hoofdregter Reitz over het “Barbaarsche Patois”, Uit het “South African Magazine” (12 blz.),) die op blz. 2 schrijft: Die eintlike geskiedenis van die Afrikaanse Taalbeweging begin eers in 1875, met die oprigting van “die Genootskap van regte Afrikaners”.’ Immers de ‘Samensprake tussen Klaas Waarsegger en Jan Twijfelaar’, in 1861 als boekje verschenen, waren slechts om taktische anti-nationale redenen in de taal der Boeren geschreven, om dezen namelijk ‘o'er te haal tot Seperasie’ en waren en bleven voorloopig een op zichzelf staand verschijnsel. ‘Ons noem die geskrijf van Klaas Waarsegger 'n voorbereiding ver onse taalbeweging’, luidt het op blz. 3 der brochure van 1880. Eerst met het optreden van ‘Klein Klaas Waarse'er’ of Klaas Waarzegger Jr.Ga naar voetnoot2) met zijn ‘gesprekke tussen | |
[pagina 133]
| |
Oom Jan Vasvat en Neef Daantje Loslaat’ in de Zuid-Afrikaan, maar vooral met dat van ‘Ware Afrikaander’ (S.J. du Toit?) in ditzelfde blad in 1874 kan men van een doelbewuste ‘beweging’ in dezen spreken. Lucae, XII. 26. ‘Indien gy dan oock het mindste niet en kondt, wat zyt gy voor de andere dingen besorgt?’
EXPL. Joh. J. Smith, door en door een ‘Kaapsche kind’, sinds 1905 in Londen studeerend, in de Engelsche letteren en Germaansche philologie en tegelijk in de rechten, werd in 1909, na als nummer één van de lijst het eindexamen in de rechten te hebben gedaan, Barrister-at-Law, legde eenige maanden daarna het toen, in navolging van LeidenGa naar voetnoot1), pas ingesteld examen in Romeinsch-Hollandsch Recht van de Council of Legal Education af en zette, na in de zomervacantie van dat jaar zijn zonnig Zuid-Afrika bezocht te hebben, zijn philologische studiën voort. Wanneer, binnenkort, zijn ‘South African Dutch Phonetic Reader’ en daarna zijn ‘The Pronunciation of South African Dutch’ verschijnen, zullen wij nog gelegenheid hebben, nader op den heer Smith en zijn werk terug te komen. Laat ons thans, met voorzichtigheid, overgaan tot de gedichten van C. Louis Leipoldt, eenigszins huiverend na het ironiseerend slot van de Inleiding: ‘ik wil mos (immers) geen kritiek uitoefen nie, en ik laat dit ook met graagte aan andere oor (over) om ons te vertel van die digters bij wie die skrijwer skoolgegaan 't, of om oor sijn wêreldbeskouing of die tegniek van sijn verse uit te wei’. Maar, alle gekheid op een stokje, laat ik, ter geruststelling, onmiddellijk mèt Leipoldt's inleider verklaren: ‘Ver mij het sijn poësie en sijn taal bekoor!’ ‘Oom Gert vertel’, een episch gedicht in monoloog-vorm, behandelt weer eens het inderdaad tragisch conflict, waarin vele ‘loyale’ bewoners der, immers Engelsche, Kaap-Kolonie door den strijd van Engeland tegen de Boeren-Republieken gewikkeld werden. Een dergelijk onderwerp behandelde de schr. reeds vroeger in zijn prozaschetsje ‘De Rebel. Een episode uit den Boerenoorlog van 1900’ (Elsevier's Geïll. Maandschr. 1900 XX blz. 554-561), met Afrikaanschen dialoog. Uit dienzelfden tijd zijn zijn twee Engelsche sonnetten over den moord op Schepers, in ‘The New Age’, 1901. Al boeit het tamelijk uitvoerige gedicht ten einde toe, ‘Oom Gert vertel’ bleef o.i. beneden het onderwerp, maar niet zóó ver daar onder als de schets in Elsevier's Maandschrift van tien jaar vroeger. Ieder zal echter met ons eens zijn dat dit den dichter niet ten volle toegerekend mag worden: de geschiedenis van den oorlog en zijn nog naschrijnend leed moeten bezinken ‘en voor epiese behandeling der reusachtige stof is tijd nodig’Ga naar voetnoot1). Vele kleine trekjes, vol fijn gevoel, meermalen uit dramatisch-technisch oogpunt goed aangewend, doen in onzen dichter meer den lyricus veronderstellen, dien wij dan ook in de verschillende proeven van natuur-poëzie, en in een vijftal gedichtjes aan de ellende der beruchte ‘concentratiekampen’ gewijd, terug vinden. Vooral de eerste soort, met vele, ons onbekende dieren- en plantennamen, doet evenwel het gemis van een woordenlijstje gevoelen; dit geldt in 't algemeen van de in 't Afrikaansch gestelde geschriften. | |
[pagina 134]
| |
Daarentegen staat het taalbegrip en -gevoel zoowel van Zuid- als van Noord-Nederlanders o.i. nog wel zóó dicht bij dat der Z. Afr. schrijvers, dat, mede dank zulk een hulpmiddel, de vertaling van hun arbeid in het ‘Hoog-Hollandsch’, gelijk in het Juli-nummer van ‘Onze Eeuw’ door H.K. Mulder geschiedt, ons overbodig schijnt. Van de natuurliedjes roemen we vooral ‘Die Sterretjie’, ‘Mijn Nuwe Vaderland’, ‘Lenteliedjie’, meerdere der XX ‘Slampamperliedjies’, bv. VII, XIII, XX; van die, waarin over of door dieren gesproken wordt en welke meermalen het karakter van fabels aannemen, noemen we de guitige en levenswijze gedichtjes ‘Die Apie’, ‘'n Praatjie oor die Trougees’, en schrijven we het volgende af: Die Verkleurmannetjie.
Daar op die vijboom sit die vabond,
So sedig als 'n predikant:
Maar glo tog nie dat hij so vroom is;
Nee, regtig nie, hij is astrant!
Als jij hom aanraak dan verkleur hij,
Geel, rooi, grijs, bruin, en blou en groen;
En al sijn vel blink soos die skulpies
Se binnekant met perlimoen.
So teemrig sit hij op sijn takkie
Die muggies met sijn tong te vang,
En met sijn ronde oë maak hij
Die spinnekoppe algaar bang.
Hij draai sijn nek soos 'n toktokkie,
Of soos 'n papie uit die klei,
En kijk so sedig na die vliegies
Als hij die goed nie beet kan krij.
Arrie, ik hou van jou, kleurklasie!
Jij gaan jou lewe deur so mooi,
Jij steur jou nie aan wat die mense
So praat of skinder en flikflooi.
Jij steun op niemand nie, kleurklasie,
Net op jou takkie en jou tong:
Verkleur maar môre net soos gister,
En als jij oud word, blij nog jong!
Van heel anderen toon en aard zijn de versjes aan de ellende der vrouwen- en kinderkampen ontleend. A la guerre comme à la guerre en de dichters maken er gedichtjes van... Bij deze zijn er zeer mooie en zuivere: ‘'n Nuwe Liedjie op 'n ou Deuntjie’Ga naar voetnoot1), ‘Aan 'n Seepkissie’ en vooral het eenvoudige, aandoenlijke ‘Die Ou Blikkie’. Deze gedichtjes zijn wederom veel beter geslaagd dan het prozaschetsje ‘Bambinelino’ in Elsevier's van 1901 (Dl. XXII bl. 784-791), waarin dezelfde stof behandeld werd. Van de 50 grootere en kleinere, die het bundeltje bevat, vermelden we ten slotte nog afzonderlijk: de om hun eenvoud en gevoeligheid aandoenlijke, maar geenszins sentimenteele gedichten: ‘Japie’, bij den dood van zijn vriend op 't oorlogsveld, ‘Op 'n Leiklip’, bij het graf van zijn hond, het bittere ‘Vredeaand’, aan de heldhaftige Boerenvrouw gewijd, ‘die beste wat ons natie het’, het zeer merkwaardige ‘In Amsterdam’ en het goed geslaagde ‘Woltemade sijn Spook’ met dit slot: Dan droom jij Woltemade kom
Net soos Klaas Vakie deur die dak
Of skoorsteen - want 'n spook is dom
En gee nie om die spinnerak -
En als jij slaap, dan bo jou kop
Lê hij sijn koue hande op.
Dan skrik jij wakker en kijk rond:
Die kersie gluur nog om die pit;
Die skade flikker oor die grond;
Die sterre en die maan skijn wit;
Jij hoor nie eens 'n kreun of sug,
Jij voel net maar die ijskoud lug:
Maar in jou kamer, bij jou bed,
Daar het sijn spook gestaan, en hij
Het op jou in jou slaap gelet;
Oor jou sijn hande uitgesprei:
‘Ik het mijn plig gedoen, gegee
Mijn lewe aan ons Moedersee;
Ik het mijn plig gedoen; en jij,
Jij wat so sedig droom en gaap -
Wat het ons land van jou gekrij?
Het jij gewerk of net geslaap?
Jou lewe, was dit werk of rook,
'n Droom - soos Woltemaad se spook?’
Thans eenige biographische bizonderheden omtrent onzen dichter: C. Louis Leipoldt werd te Worcester, Kaapkolonie, geboren. Door zijn vader, zendeling en later predikant, opgevoed, legde hij 't Matriculatie-examen der Kaapsche Universiteit en later ook het examen voor den Civielen Dienst af. In 1897 was hij te Kaapstad medewerker aan ‘Het Dagblad’; daarna achtereenvolgens verslaggever, hoofdverslaggever, assistent-redacteur en, tijdens de gevangenschap van den redacteur, waarnemendredacteur van ‘The South African News’, een in 't Engelsch geschreven pro-Boer-blad te Kaapstad. Tijdens de eerste periode van den oorlog was hij oorlogscorrespondent van ‘The Manchester Guardian’ en verscheidene andere buitenlandsche kranten. Toen ‘The South African News’ tot zwijgen was gebracht, kwam hij naar Europa voor een studiereis, maar bleef werkzaam als journalist, bezocht o.a. Constantinopel, had tijdens de vredes-onderhandelingen een onderhoud met President Krüger | |
[pagina 135]
| |
te Utrecht, was in 1902 tegenwoordig bij de werkstakingen in Nederland, België, Frankrijk en Spanje. Op het einde van 1902 werd hij student in de medicijnen aan 't Guy's Hospitaal te Londen, waar hij 5 jaar later promoveerde, na twee gouden medailles te hebben behaald. Na, met 't oog op de orthopedie nog te Londen, Berlijn, Weenen en Graz gewerkt te hebben, maakte hij een studiereis naar Amerika en West-Indië, waar hij voor Kaapsche bladen de ‘kleurkwestie’ bestudeerde. Vóor zijn vertrek was hij redacteur geworden van ‘The Hospital’, 'n medisch weekblad te Londen; na zijn terugkomst uit Amerika werd hij verbonden aan het Duitsche Hospitaal te Dalston, aan 't Kinderhospitaal te Chelsea, maar in 1912 moest hij wegens ziekte al zijn betrekkingen opgeven. Na een operatie ondergaan te hebben, volbracht hij een gezondheidsreis naar Sumatra, Java en Borneo en trad bij zijn terugkomst op als schooldocter en redacteur van het tijdschrift ‘School Hygiëne’ te Londen. Behalve van het reeds in ons opstel vermelde, is Dr. Leipoldt schrijver van verscheidene artikelen in ‘The Fortnightly Review’, ‘The Gentleman's Magazine’, ‘The Westminster Review’ enz. en van de boekwerken: ‘The Ideal Postgraduate Institute’, ‘Common-sense Diatetics’ (XII plus 243 blz.) en ‘The School Nurse’. Men ziet het, een veelzijdig en werkzaam leven heeft onze dichter achter den rug. Tegen het einde van dit jaar hoopt hij naar Zuid-Afrika terug te gaan. Moge hij dan de rust en de gelegenheid vinden, om ook op het gebied der kunst nog veel tot stand te brengen. Het bundeltje ‘Oom Gert vertel en ander Gedigte’' is een o.i. zeer veel belovend begin. D. FULDAUER. |
|