Den Gulden Winckel. Jaargang 12
(1913)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdFransche letteren‘La mort’
| |
[pagina 104]
| |
Maar niet voor allen, die in zich den dorst naar weten voelen, is de weg van spiritueele opzoekingen begaanbaar. Hoevelen zijn niet teruggeschrikt, verblind door de oneindigheid van het mysterie en hoevelen verloren niet zichzelf en alle richting, zoodra het zieleleven dat der zinnen ging beheerschen!
Maurice Maeterlinck
Wat redde Maeterlinck, waar zoovelen ten onder gingen of troost en steun voor hunne stuurlooze ziel in het katholiek geloof zochten? Was het zijn groote moreele sterkte, een dieper levensinstinct, ik weet niet welk geheim vertrouwen in de mysterieuze beteekenis van 't leven? Het heilzame van Maeterlinck's verschijning was de reactie tegen de materialistische levensbeschouwing, tegen de tyrannie die niet anders erkende dan de werkelijkheid van materieele feiten en wetten. Daartegenover stelde hij de diepte, de subtiliteit, het mysterieuze van het innerlijk leven. Wat Maeterlinck in de eerste jaren van zijn opkomst schreef heeft meer een literair-historische dan moreele beteekenis: ‘Les serres chaudes’ en ‘Les chansons’ zijn suggestieve kinderen van het symbolisme in de poëzie. Dagen van donker pessimisme, meer in gehallucineerde verschrikking aangevoeld dan philosofisch doorgrond en bewust gemaakt. De vrees voor de vijandelijkheid van de natuur, de botsing tusschen dit uiterlijk onrecht en de vage, want meer intuïtief gevoelde, innerlijke gerechtigheid, doen de ‘Stimmungsdrama's’ ontstaan, van romantische, shakespeariaansche conceptie, maar van wondere evocatie. Ik zou die theaterkunst haast onmannelijk en toch geniaal moeten noemen. Het is de schrik voor den dood en het onbekende die als een despoot in al deze drama's heerscht. Hier geen strijd tegen het noodlot; de personnages schijnen nog kinderen die beven in den nacht van 't mysterie, maar die toch dichter bij den oorsprong van alle dingen staan en in hunne zielen als een verren klank van het eeuwige leven bewaren. Menschen met in hun oogen het vreemde en beangstigende, haast schimmig van onwerkelijkheid, deemoedig buigend voor wat hun overkomt, maar die in zich den puren, subliemen brand van de liefde dragen, die liefhebben tot in den dood en opgroeien tot symbolen van tragische schoonheid. Te dien tijde zocht Maeterlinck zijn weg bij de mystieken: Ruysbroeck, Hello, Novalis. Zijn pessimisme komt tot meer klaarheid; ons waarachtig leven is het gewone niet. In de stilte van ‘la vie profonde’ leeft de ziel in al hare schoonheid. In die stilte zal de mensch zichzelf het diepst voelen leven; hij zal op zijn geweten den druk van het oneindige hebben en uit het innigste van zijn wezen de donkere, mysterieuze machten voelen komen, die zijn verdoken psychische leven aan het universeele schakelen. ‘Le Trésor des Humbles’ verklaart de onderwerping aan een hoogere en onuitlegbare macht, de negatie van alle menschelijke verantwoordelijkheid. Maar meer en meer zal het geweten in Maeterlinck wakker worden. Men moet in het leven zoeken ‘une possibilité de vie supérieure dans l'humble et inévitable réalité quotidienne’Ga naar voetnoot1). Alhoewel het mysterie ondoordringbaar scheen, toch hebben we reeds bijwijlen een tipje van den geheimzinnigen sluier kunnen oplichten. Het levensinzicht van den mensch is gewijzigd; niet meer slaafs zal hij zich aan de Fataliteit onderwerpen. Maar in zijn zieleleven zal hij zijn verdediging oprichten. ‘La sagesse et la Destinée’ doet ons in onszelven afdalen en sterkt ons verweer tegen 't onrecht van het Noodlot. Aan ons alleen ligt het om alle uiterlijke brutaliteit tot innerlijke schoonheid om te zetten. ‘N'est-ce pas dominer l'avenir que d'avoir su transformer le passé en quelques sourires un peu tristes?’ Wat gaat er nu niet al in Maeterlinck leven! Het eigenaardige van zijn werk is dat het niet gegroeid schijnt uit onmiddellijke, spontane ervaring, maar dat het meer zijn leven van schoonheid en wijsheid heeft genomen om zich heen, bij andere groote geesten, uit de lichtende gedachten van een tijd; van Marcus Aurelius tot Emerson en Renan. En toch is het al van Maeterlinck en leeft het | |
[pagina 105]
| |
zijn eigen leven, omdat het gekristalliseerd wordt in zijn geest, omdat het, opnieuw geboren, verrukt door poëtische bekoring. Heeft deze versmelting van allerhande schoonheid en wijsheid niet een schaduwzijde? Is zij niet de oorzaak van het vaak weifelende en zelfs tegenstrijdige in Maeterlinck's moralisatie, van het gemis aan stevige eenheid van een in hem en door zichzelf opgegroeid levensinzicht? Maar daartegenover staat de breedheid en onafhankelijkheid van de subjectieve ervaring, de samenwerking van een gedachten-collectiviteit, die al het individueeldoorleefde tot het algemeene verheft. Zoo is Maeterlinck ook tot de philosofen van de Stoa gegaan en voornamelijk tot Marcus Aurelius en mag ‘La Sagesse et la Destinée’ wel het werk van een modern stoïcijn genoemd worden, zonder nochtans de verwantschap integraal te willen doordrijven. ‘Ce qui aura lieu sera le bonheur’, verklaart ‘La Sagesse’. Is dus de doodelijke vrees voor het metaphysische mysterie gansch geweken? Alle bezorgdheid is nu overgebracht op moreel gebied. Met vol, mystiek vertrouwen in de oorspronkelijke goedheid der dingen, herhaalt hij de woorden van Emerson: ‘Elevons des autels à la belle nécessité’. Welke evolutie heeft er in Maeterlinck sedert zijn eerste optreden plaats gegrepen! Met ‘La Sagesse et la Destinée’ is het pessimisme geweken. ‘L'oeuvre de Maeterlinck, depuis cette époque, n'est plus qu'un chant de confiance et d'amour’, zegt Maurice Esch in zijn enthousiast boekje. Tot zichzelf en het dagelijksch leven òm hem gekeerd, zal Maeterlinck nu naar den dieperen zin van alle dingen en gebeuren zoeken. ‘L'énigme de l'intelligence, de la volonté, des destinées, du but et des causes, l'organisation incompréhensible du moindre acte de vie’Ga naar voetnoot1). Waar hij voor het geheimzinnige in den drang en het levensinstinct van de bijen staat, ziet hij daarnevens ook heel het mysterieuze van ons bestaan. En omdat hij gelooft in de waarachtige grootheid van de natuur, zal hij den moed en de volharding hebben in dit minuscule leven de waarheid te zoeken die ook òns leven zou belichten. Uit de al te streng individualistische moraal, uit het egotisch idealisme van ‘La Sagesse’ komt hij tot een meer sociale zedelijkheid, want verrijkt met de idee van solidariteit en opoffering. Hij is bewust geworden van de groote rol van 't verstand om tot het kennen en doorgronden van de werkelijkheid te komen. De wetenschap, volgens opvatting van Renan als middel tot verrijking van het goede, komt zijn innerlijke zekerheid versterken. Dàar zal hij steeds zijn toevlucht vinden. Is het niet typisch voor onze Vlaamsche eigendommelijkheid, dit staag verlangen naar levenszekerheid, de fatale noodwendigheid van optimistisch levensinzicht, waarvan we nogmaals bij Maurice Maeterlinck een schitterend voorbeeld vinden. ‘Le Temple enseveli’, ‘Le double jardin’ en ‘l'Intelligence des fleurs’ getuigen van het voortdurend zoeken, tot in de nederigste dingen, naar de grootheid van het onbekende. Nochtans mogen we zeggen dat in zijn laatste werken het enthousiast vertrouwen en geloof in de toekomst van ‘La vie des abeilles’ eenigszins verkoeld schijnt. Wie schrijft: ‘j'accorde que tout cela est plein d'espérances contestables’Ga naar voetnoot1) is toch van scepticisme niet vrij te pleiten. | |
IIWij spreken niet gaarne over den dood en waarachtig gelooven we er slechts aan wanneer wij zijn tegenwoordigheid voelen. Waarom die voortdurende schrik en dat klein-menschelijk doodzwijgen? ‘Il serait salutaire que chacun de nous en préparât l'idée dans la clarté des jours et dans la force de son intelligence et apprit à s'y tenir’Ga naar voetnoot2). Wij zelven bezwaren den dood met allerlei kwaad en maken hem schrikwekkend. ‘Apprenons donc à la regarder telle qu'elle est en soi, c. à. d. dégagée des horreurs de la matière et dépouillée des terreurs de l'imagination’. Dàt zal Maeterlinck's nieuw werk ons geven: een meer klaren en vasten kijk op den dood en wat hiernamaals is. Wat de schrik onzer verbeelding er omheen fantaseerde, wat onzinnigs en kinderachtigs we erin zochten - want ons begrip van den dood is ten deele primitief nog en het meest verachterd van heel ons leven - zal ‘La Mort’ wegjagen, onzen twijfel beperken. En al verdedigt M. niet een stelling, waaraan we vast geloof zouden kunnen hechten, toch wordt het mysterie nauwer en duidelijker omschreven en weten we nu waar we al onzen twijfel op moeten richten. Zou het redelijk zijn in dit werk ongekende onthullingen te zoeken? Wat het is mochten we van M. verwachten: het meest modern begrip van den dood en het hierna komende. Er zijn in Maeterlinck's vroeger werk teekenen die ons de komst van dit laatste boek deden voorzien. Wat nog ijl, luchtig en broos was in ‘L'oiseau bleu’ heeft zich gekristalliseerd en is tot vaste gedachte gedegen in ‘L'immortalité’Ga naar voetnoot3), waarvan ‘La Mort’ de uitwerking, de verdere analyse is. Met een zeldzame helderheid van geest en een tot hiertoe bij Maeterlinck nooit zoo vèr gedreven | |
[pagina 106]
| |
wetenschappelijke objectiviteit, gaat hij nu methodisch al de hypothesen over ons leven na den dood onderzoeken. Zich plaatsend buiten alle godsdiensten, die ons toch geen houdbare oplossing vermochten te geven, zal hij nagaan welke onderstelling nog de meest blijvende waarde kan hebben. Er zijn verschijnselen van communicatie met de dooden. Daar zouden we dus de waarheid over ons posthuum leven moeten zoeken. Maar deze teekenen wijzen eer op een verzwakking van het geweten. Want niets bizonders is er vernomen over het volgend leven en de dooden schijnen zich nog te bekommeren om allerlei beuzelarijen van dit leven. Waarom dan te sterven? Zijn het ‘des phantasmes ahuris, un dernier reflet de nous-mêmes, une arrière-vibration nerveuse, une sorte de mémoire tronçonnée qui s'anémie dans le vide et s'éteint peu à peu?’ Het is wonderlijk hoe deze spiritistische ervaringen overeenstemmen met wat de Ouden over het probleem van den dood dachten. ‘A les voir s'agiter ainsi parmi la multitude de leurs frères et soeurs désincarnés, ils nous donnent de l'autre monde une première impression qui n'est guère rassurante et l'on se dit que nos morts d'aujourd'hui ressemblent étrangement à ceux qu' Ulysse évoquait, il y a trois mille ans dans la nuit cimmérienne; pales et vaines ombres effarées, inconsistantes, puériles et frappées de stupeur pareilles à des songes ...’Ga naar voetnoot1). Welke hypothesen kunnen er vooruitgezet worden? Is er vernietiging van onszelf door den dood? Neen, want we kunnen niet tot het nietige overgaan, omdat in het heelal zonder uitkomst niets verloren gaat. Hoe kunnen wij dan wel leven na den dood? Zonder geweten? Maar zonder besef van onszelven bestaat de onsterfelijkheid van de ziel niet en zoo komen we dus weer tot de vernietiging. Of wel voortbestaan met het geweten van hetgeen we hier waren, zonder méer? Dan dragen we mede in de oneindigheid ons bekrompen leven, onze benauwde conceptie? ‘Si c'est pour si peu, à quoi bon mourir?’ vraagt M. Er blijft nog het leven met verruimd geweten. Maar hier ook is twijfel. Wat worden we? Worden we een deel van het ideale oneindige, volmaakt, onbewegelijk, zonder verdere evoluties dus? Of wel gaan we over tot het evolueerend oneindige, in een nieuw leven van zoeken en groeien en worden? Het besef dus van het levend eeuwige, met voortdurend hooger bewegen van het universeele leven door de oneindigheid. In litteraire waarde is ‘La Mort’ met geen enkel vroeger werk van Maeterlinck te vergelijken. De poëtische beteekenis, de lyrische schoonheid, die ‘La vie des abeilles’ en ‘Le double jardin’ tot poëmen van gratie en licht maakten, is hier bijna gansch gevloden voor de rustige, heldere, soms wel vlakke, ietwat kille stijl van wetenschappelijke documentatie. De voorgaande werken waren ‘delicate bloemen, waar het deel van de poëzie grooter was dan dat der gedachte’. In ‘La Mort’ schijnt M. getracht te hebben alle emoties en verbeelding zoo ver te verwijderen als 't een mensch maar mogelijk is. Is M. teruggekomen van zijn vroeger streven: poëzie en wetenschap tot een schoone waarheid te doen samengroeien? Of is ‘La Mort’ weer maar de voorbereiding, de documentatie van een volgend werk? Intusschen kunnen wij vaststellen dat, tegenstrijdig met wat er na de verschijning van ‘L'Intelligence des fleurs’ over hem geschreven is, Maeterlinck nog verre af is van tot de poëzie alleen zijn toevlucht te nemen. ‘La Mort’ is het werk van een hoogen, helderen, onbevangen geest.
MAURITS WATERSCHOOT. |
|