Den Gulden Winckel. Jaargang 12
(1913)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |
Modern-Duitsche minnezangWoord voorafOnder de nagelaten geschriften van den dichter van ‘Natuur-Symboliek’, J. Winkler Prins, bevindt zich, behalve het tooneelspel in vier bedrijven ‘Beatrice’, dat elders gepubliceerd werd, de hier volgende studie. Tien jaar geleden zette hij zijn gedachten, na een fijn-diep psychologisch inleven, op het papier. Het was zijn laatste letterkundige studie. De gelegenheid ontbrak hem zijn essays in reeksen geplaatst te krijgen. Hij was te breed van aanleg om zich met mondjesmaat tevreden te stellen, hij had ruimte noodig om zich te geven in zijn ruige pracht, zijn zang-doorwaaide innigheid. Een orgaan voor letteren en kunst, naar zijn persoonlijke opvatting geredigeerd, ontbrak. Daarom bleef hij, die zoo veel te zeggen had, zwijgen. Laten wij er ons over verheugen, dat althans deze studie, die tevens blijk geeft van zijn uitnemende vers-vertaalkunst, bewaard bleef. Ik hoop, dat eenmaal de tijd zal dáár zijn, waarop zijn oude vrienden de handen inéén slaan, teneinde door gemeenschappelijk onderzoek zijn omvangrijken arbeid op letterkundig en kunsthistorisch gebied, in talrijke oudere en nieuwere tijdschriften verspreid, te verzamelen en uit te geven. JOANNES REDDINGIUS. | |
Liebeslieber Moderner Frauen, Eine Sammlung von Paul Grabein. Berlin, Hermann Costenoble.Het boekje, dat mij deze studie doet schrijven, geeft uitsluitend liefde-liederen van vrouwen en meisjes. De zangen zijn verzameld door Dr. Paul Grabein; deels uit Magazin für Litteratur (Cronbach, Berlin); deels uit dichtbundels van de verschillende schrijfsters; ook werd geput uit enkele anthologieën. Van deze schrijfsters, ten getale van zeven-en-twintig, ziet men de portretten prijken tusschen de meest karakteristieke uitingen van liefde-leven. Deze bundels geven begrip van 't geen er omgaat in 't jong-duitsche of modern-duitsche gemoed van de vooruit-strevende vrouw. Maar niet in dezen zin vooruitstrevend, dat ze de plaats tracht in te nemen van den man. Vrij en onafhankelijk willen ze zich uiten in haar teerste neigingen, echt vrouwelijk gevoelen, liefhebben bovenal: in strijd zeer stellig met bestaande conventie, die ook nu nog van de vrouw eischt als zedigheid, schaamachtigheid, bemanteling van passies waarvoor ze zich, meent ze, niet behoeft te schamen. Wat deze gedichten interessant maakt is de vrije, zeer vrije uiting van gevoelens, gedachten, voor welke in den regel geen plaats is in 'n ordentelijk meisjes-gemoed. Nu nog worden ze, waar ze zeer sterk spreken, tot de ongezonde zenuw-verschijnselen gerekend, waarvoor men leelijke namen heeft uitgevonden. Afleiding, zegt men, is dan noodig: rust, drukke bezigheid, reizen, religieuse oefening, kerkgaan, bidden - al naar lijfarts of zielsarts het eerste woord heeft. Maar, naar 'n enkele uiting, die op iets ziekelijks wijst, mag men het geheel niet beoordeelen. Het neemt niet weg, dat er in hun soort zeer fraaie gedichten in dit boekje staan, krachtig gevoeld, zuiver uitgedrukt, soms in 'n vorm, die duidelijk wijst op invloed van Goethe, van Heine en, niet te vergeten, van Annette Droste. Ook zijn er bij die schuimen en bruisen van warm jong leven, in hun beeldspraak nieuw, ongewoon, eenvoudig, sober, direkt gezegd, van hart tot hart, zonder omhaal van woorden of vorm-pocherij, die de juweelen zóó doet schitteren dat kijk op het lichaamsdeel verloren gaat. Eenvoud is inderdaad wel het kenmerk van deze dichterlijke zangen, waardoor de gedachte terstond op den voorgrond treedt, terstond pakt en ons dadelijk in een richting stuwt waar ze hoe langer hoe helderder wordt. Zelfs bij eerste lectuur behoeft men zelden tweemaal te lezen. Als gefiltreerde heldere droppen doen de verzen zich voor zonder nasmaak; als door kristal, door diamant, ziet men tegen het foelie van 't grond-gevoel de minste oneffenheid, de kleinste breuk. Ze zijn zoo mooi, omdat in dezen meestal wild bruisenden gevoelsstroom, hoog golvend onder invloed van passie-wind, meesleurend veel wat zoo dierbaar is aan de conventie, weinig verzinkt, meer hoog-uitsteekt als lust voor het oog. Plastisch is dit gevoelswerk, symbolisch; aanschouwing en voorstelling vieren er feest; en nooit zijn het vage abstrakties, of schimachtige algemeenheden, in waterachtige moralisaties verloopend, waarop we vergast worden. Ware, natuurlijke uiting zonder omhaal, direkt, als in drift. Op borrelt alles spontaan, zooals de groote Dionysische natuurdrift dit in jonge, gezonde gestellen bij 't lenteknoppen, of 't phosphoresceerend uitéénvallen van 't winter-naderen, het duidelijkst aan den dag brengt. Men krijgt ze lief, deze muzikale, zoetzingende al-driftige vrouwen, met hun zelf-vergeten en hun overgave, hun vervullingsdrang en hun al-omvattendheid. Zoo streeft weer terug tot de zon het stofje in haar straal; tot het bekken de hoog-opspringende fontein; tot de moederwolk de verdampende drop. Zóó de tot vrouw-liefde uitgegroeide konkrete Idee terug tot de kosmische. Die Liebe hebt mich über mich empor,
dasz ich mich selbst wie etwas Fremdes sehe
zingt Anna Ritter; en de dichteres T. Resa: O Liebe, so süsz, so rein, so grosz -
du kamst aus dem Paradies
und legtest den Himmel mir in den Schosz,
als mich die Welt verliesz.
Als men deze verzen aandachtig gelezen heeft - en ik heb meer gedaan, want ik heb er vele van | |
[pagina 101]
| |
vertaald - dan komt men tot drieërlei inzicht. Dat in sommige de dämonische hartstocht sterk aan 't woord is; in andere de liefdedrang beperking vindt door verstandsoverleg of aangeboren koelheid; in andere de vrouwelijke, echt vrouwelijke wensch naar 't moederschap op den voorgrond treedt. De verzen waarin deze wensch zich uit zijn niet de fraaiste. 't Kalm-rustige huis kent zoo weinig vervoering, dat het prozaïsch wordt. 't Eenige sonnet in dezen liederenbundel is aan 't moederschap gewijd. Waar daarentegen de moeder moordenares wordt, golft het weer hartstochtelijk (Maria Janitschek's Myrrha). Het is wel opmerkelijk, dat geen dezer dichteressen het sonnet geschikt achtte als vorm voor de uiting hunner zoo ware, zoo warm-tintelende liefde-gevoelens. Maar 't vrije, 't spontane, 't her-en-der in pijn en nood zich windende liefdeleven zou zich binnen de veertien sonnettekoorden volstrekt niet thuis voelen. Waar het zich toch zoo laat binden, loopt het gevaar onnatuurlijk te worden, of onecht. Dit geeft te denken. Wat deze verzen verder van overeenkomstige onderscheidt, het is het eenvoudige echt Germaansche cachet dat ze dragen. Daar is tusschen Germaansche en Romaansche versbouwkunst 'n diep, 'n ingrijpend verschil. Voor het jongere geslacht, dat de midden-nederlandsche lyriek en epiek òf niet òf slechts van hooren-zeggen kent, zijn dit nooit gehoorde woorden. Maar er bestaat 'n leerzaam boekje, waarin de schrijver 't indertijd haar-fijn heeft uiteengezet. 't Komt hierop neer, dat in 't Germaansch of sterk er aan verwante talen, de arsis valt op het meest beteekenende, karakteristieke, cigenaardigste woord of woorddeel.J. Winkler PrinsGa naar voetnoot1)
Het wortel-woord of de wortel-lettergreep kan men herkennen aan den druk, den nadruk waarmee het wordt uitgesproken. Maar in de Romaansche talen niet. Hier niet dat hemelstormende hartstochtelijke, omdat de vorm ingetogenheid eischt. Hier elke steen evenwaardig deel ter constructie van het met passer en liniaal uitgemeten gebouw, naar goedvinden van den bouwheer. Hier elke sylbe niet naar beteekenis, klank, volheid, ouderdom, afkomst, achter, midden of vooraan in 't gelid, maar, met vergeten van dit alles, op de plaats, die den vers-bouw-meester het meest geschikt schijnt. Hij bouwt volgens bepaalde, volgens Romaansche vormen. Hij benoemt kunstig zijn zorgvuldig verdeelde gedeelten en zegt: ‘In dezen versregel, die ik 'n mooien naam geef, moet dit gedeelte, dat ik ook mooi benoem, volgen op dit of voorafgaan aan dát: en als het anders gebeurt, heeft mijn versregel geen recht van bestaan. De adelbrieven van het woord kunnen me niets schelen. Het woord zal nuttig zijn op de juiste plaats zooals ik het wil voor het algemeen’. Evenmin als de Romaansche vers-bouwmeester rekening houdt met het karakter van het woord, wat hij niet kent, houdt de Romaansche kerk-bouwmeester rekening met het karakter van den steen. Maar de Germaansche Gothiek - hier is het weer anders. Als onder den hartstochtelijken druk van den ontwerper is de gothische spits uitgesprongen uit de klei. Niet uit den steenharden rotsgrond gekapt, waarvan men evenmin de bezonkenheid kende als het primaire, maar gekneed, gevormd, gebakken, bezield door zijn maker, den mensch. Hier krijgt hij de plaats, die hem toekomt in het opstrevende, uitstekende, voor het oog van-ver zichtbare. En zóó het woord, dat het duidelijkst gehoord moet worden in den gezongen of gesproken regel. Daar elk woord dichterlijke voorstelling moet geven en aandoening, werkt deze natuurlijke uittilling | |
[pagina 102]
| |
van het gewichtigste sterk als plastiek in de hand. De Germaansche schilder doet ook wel zoo. Hij zal aan het hoofd van zijn portret, als het voornaamste, de meeste zorg besteden. Of, in dit hoofd weer, als het een vrouw geldt of een kind, aan de oogen. Of, bij sommige personen, aan de handen. Hoe sterker dit alleen spreekt, hoe minder het te vreezen heeft door vergelijking met het omringende, hoe dichter de kunstenaar bij zijn doel komt. Maar de Romaansche smaak verdraagt dit niet en zal het minder áfgewerkte aanwijzen als een fout. Iets dergelijks in deze verzen. De uiting is meestal naïef, ongekunsteld eenvoudig, soms bij het onbeholpene af. De rhythmus is vrij. De kunstiggebouwde strofe is er bijna niet. De rijmlooze jambe wordt dikwijls gebruikt. Soms zoekt men in 'n couplet te vergeefs naar het rijm, waar het toch eigenlijk staan moest. Hier-en-daar gaat de dichterlijke rhythme, de gebondene, over in den óngebondenen, dien van het proza. Maar nu ook onmiddellijke aanschouwing, oogenblikkelijke gewaarwording, die het kunstiger versgebouw niet kent. Bij ons - hoe weinig sonnetten terstond bij eerste lezing genietbaar! Eerst verstandelijke analyse, uitéénrafeling, woordverschikking, dan weer saamvoeging, opbouw - en dan met een o, ja! visie en gewaarwording. Er is nog iets wat ik in deze gedichten te vergeefs heb gezocht: zulke stoute wendingen dat ze mij onverstaanbaar toeschijnen. Ik bedoel van 't soort: o IJskoud water waar 'k mijn hand aan brand! Men schrijft dan vergelijkenderwijs aan voorwerpen eigenschappen toe die ze niet hebben of, volgens menschelijk verstand, nooit kunnen hebben. En onze allereerste dichters zondigen hier tegen... Misschien is in dit bundeltje interessanter dan de aesthetische opmerkingen waartoe het aanleiding gaf, de uiting van verschillend liefde-leven en de opvatting van dit leven, zooals die uitkomt in deze dichterlijke bekentenissen, welke één groote lyrische biecht zijn. De vrouwen, die zich hier onverholen uitspreken, breken met de conventie: ze weten dit. Sommige verschuilen zich achter pseudoniemen als Dolorosa, als delle Grazie. Andere schrijven alleen onder voornamen (Marie Madeleine). Maar er zijn er zooveel, die behoefte hebben aan vrije uiting op een tot nu toe vrijwel verboden terrein, dat het geen afgesproken zaak kan zijn, doch een historisch verschijnsel, 'n noodzakelijk iets waaraan men niet ontkomt. De verzamelaar deed goed aan deze verschillende gedichten toe te voegen de portretten der schrijfsters. Het vergelijken valt dan gemakkelijker en de waardeering wordt juister. Er zijn er bij, eenvoudig gekleed, jong, slank, met afgewend gelaat, gereed voor een wandeling in de vrije natuur en deze zijn zeer sympathiek (Agnes Miegel, Eva von Below, Eddy Beuth, Margarethe Bruns). Andere staren u aan, vast, koel, eenigszins trotsch (Grethe Baldauf, Maria Stona). Andere eenigszins lachend (T. Resa, Anna Ritter). Sommige zien er coquet uit (Thekla Lingen, Henri Rasché). Andere laten hun volle lichaamsvormen bewonderen (Galen-Gube, Clara Bluthgen). Weer andere zien naar boven, alsof ze er inspiratie zoeken (Anna Croissant-Rust, Maria Janitschek). Enkele zien er zoo eenvoudig uit als Hollandsche huismoeders (Elisabeth Itzerott, L. Rafael). Andere zeer voornaam met cier-naalden door het antique kapsel; of in een encadrement van rozen en vazen; of in morgenkleeding in morgenlicht peinzend aan een schrijfbureau (Hermione von Preuschen, Marie Madeleine, Alberta von Puttkamer). Ook het sybillische en mänadisch-daemonische is aanwezig in houding van gelaat en blik (Margerethe Beutler, Dolorosa, Else Lasker-Schüler). O, deze vrouwen met donkere oogen, zoo na verwant aan de Münchener Künstler-modellen! Trots al hun ingetogenheid, hoe hartstochtelijk zijn ze! Wie het portret ziet van T. Resa, mondain-zorgvuldig gekapt in bal-toilet met de kostbare Spitze over de grieksche schouders, gelooft geen oogenblik dat zij zelve ondervond wat zij zegt in Opfer der Liebe, haar dichtbundel: Ich habe getragen Schimpf und Schand
der Menschen Zürnen und Fliehn -
von Stadt zu Stadt, von Land zu Land
bin ich gewandert um ihn!
Toch hoe hartstochtelijk! Plicht, leven, eer, alles vluchtige klank van zinledige woorden ‘wenn Deine Lippe mich küsst’ (Bei dir). Ze veracht, ze veracht diep (Streiflichter). Ze haat, ze vervloekt (Umsonst). Ze hunkert naar vrijheid uit de liefde-ketenen (Frei). Ze dankt God, ook bij schimp en smaad van de wereld, voor de doornenkroon ‘von Rosen rot’, voor 't moederschap (Rosen). Dan weer vertwijfelt ze (Um ihn). Aan de wereld laat ze weten ‘dit bloed over u’ als ze oproept al de bleeke geesten van ongelukkige vrouwen en kinderen ‘weil ein Schurke ihr Leben zerbrach’ (Dieses Blut komme über dich). Ook Anna Ritter, lang niet zoo gepassionneerd, die droomt van 't moederschap ‘zwei Kinderfüszchen schreiten allnächtlich durch mein Haus’ (Selige Hoffnung) en in Heilige Stunde zegt: ‘Gott, lasz uns rein und stark und grosz aus dieser Stunde Thoren gehn’ voelt als haat (Julinächte) en brandt (Auto dafé). Edela Rüst, die er wild uitziet en op de grenzen staat van den waanzin, zou men zeggen, als ze er zich hier-en-daar niet uit optilde aan het sarkas- | |
[pagina 103]
| |
tische, is weer een-en-al hartstocht. ‘Es hat geküszt wohl so mancher Mund mir die Lippen in wilder Begier’ zegt ze; maar hij, van wien ze houdt, hij kuste slechts haar hand; en nu hij weg is en zij haar eenzame rustplaats zoekt en denkt aan wat pijnt, dan drukt ze op eigen hand de lippen ‘wo das Flammenmal ewig brennt’. Als ze met droog oog den geheelen dag heeft geschreid dan brengt ze den nacht door snikkend in haar kussen, waar ze staart in het woeste aangezicht van den waanzin, die in haar bloedende ingewanden woelt. Dan hoort ze hem vertellen van een schuld, een zwarte schuld aan een andere, wat hem den dood indreef. Dan voelt ze zijn krommende vingers zich boren ‘in meine blassen todeswunden Brüste’. Maar hij is weg... es stöhnt nur durch die Wand ein bangverhallend, ächzend Wehgeschreie (Wie Trocknen Augs ...). In Sturm gaat ze van het wanhopige tot het bittere, tot het sarkastische over. Ze verwondert zich, dat ze niet heenboort door de wanden van haar huis als een brand; dat ze zich het lichaam niet bloedend mishandelt met de nagels; dat ze de vuisten niet heft om zich het hoofd te verpletteren; dat ze den nieuwgeboren dag nog lachend kan aanzien; dat ze deze ellendige wereld niet aangrijpt en in stukken hakt; want, zegt ze ontgoocheld: Die Hölle erschlosz sich in Laune, den Himmel hab ich gesucht (Sturm). Dan weer: Wat is er toch gebeurd? vraagt ze. Bedroog ze; moordde ze uit zelfverweer; muntte ze valsch; deed ze een meineed; schoor ze vreemde schapen; brandde ze, brandschatte ze, martelde ze; verkocht ze haar Heiland voor geld; ontnam ze aan de armste armen het brood; spotte ze met maatschappelijke ellende; heelde ze, besloop ze erfenissen; ging ze 't land uit om het te verraden; mikte ze op 'n gekroond hoofd; ontroofde ze aan den Paus de kerk? Ze heeft - waarvoor het geen pardon geeft - Sie hat es verbrochen: sie hat geliebt! Maar misschien is het met dezen hartstocht wel als met sommiger droefheid: hoe luidruchtiger hoe meer vertoon! Luisteren we een oogenblik naar de wereldwijze Marie Madeleine. Misschien geeft zij wel in haar Champagne Frappé den sleutel tot dieper inzicht. Champagne Frappé
Uit verkoelende ijs-omranding
Golven de champagne-stralen
Als een zilverhelle branding
Neen met gouden vonkekralen...
Wilt ge uw smaak recht heerlijk streelen
Tracht uit ijs dan vuur te wekken:
Vrouwen, die voor heilig spelen
Moet gij op uw knieën trekken.
In de stilste vrouwenoogen
Troont het aller-wildst verlangen:
Minne toont zich onvertogen
Op madonna-witte wangen.
Weet - uit óverslanke lijven
Borrelt vuurstroom niet te dooven,
Zooals IJsland's bronnen blijven
Koken uit de gletscherkloven...
Vlammen, die tong-rekkend spelen,
Ziel en lichaam u doorlekken! - -
Wilt ge uw smaak recht heerlijk streelen
Tracht uit ijs dan vuur te wekken!
Dit is 'n vrije uiting, meer niet. Iemand, die zoo iets zegt, noemen de Engelschen out-spoken. Wij zeggen: ze draagt haar hart op de tong. Maar het kan ook Heiniaansche satyre zijn. In elk geval, en tot menigeens geruststelling, bestaat er een vers van deze Marie Madeleine waarin ze de onthouding aanbeveelt. Het heet Entsagung. En ze verklaart hier ronduit: Ich liebe die Entsagung; maar ze voegt er bij, ook al weer heel openhartig: Weil sie die Wollust ist. En zoo komen we het kringetje niet uitGa naar voetnoot1).
J. WINKLER PRINS. |
|