Den Gulden Winckel. Jaargang 12
(1913)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
LetterkundeGeschreven Portretten, door Is. Querido. (Amsterdam, L.J. Veen).
Honoré de Balzac
Uit: ‘Geschreven Portretten’ ‘Portretten’? In zekeren zin ja, maar dan toch geen gladde, gelikte foto's, zooals ons de fotograaf die levert, reproducties welke ieder lijntje, alle vorm-verscheidenheid der ‘genomen’ sujetten trouw weêrgeven - maar toch u den levenden bekende niet voor oogen stellen. ‘Geschreven’ portretten, ja, maar dan toch met zekere eigenschappen van geschilderde portretten. Want wat een schilderij onderscheidt van een fotografie, dat wat aan een treflijk gepenseeld doek geeft achtergrond, perspectief, leven - dat kenmerkt deze studies van Querido. Wel zou men kunnen inbrengen dat Querido zelf hier minstens zoo sterk op den voorgrond treedt als de door hem geportretteerden - nochtans is er voldoende objectiviteit in deze schetsen om van ‘portretten’ te kunnen spreken en openbaart zich ons het subjectieve element vooral als een wonderlijk-lenig assimilatie-vermogen, dat zich tot een vruchtbare reconstructie van de objecten weet om te zetten. En zoo zien wij van Looy en van Deyssel, Emants en van Hall, Tak, Nietzsche en Jan Sluyters door de oogen van Querido, d.w.z. door de oogen van iemand die diep speurt, die dadelijk in deze uiteenloopende persoonlijkheden het kenmerkende weet vast te grijpen en synthetisch te belichten. In van Looy's kunst ziet hij het individueele, dat toch onpersoonlijk is; hij verzet zich tegen het onbillijk oordeel door Adama van Scheltema over dezen schrijver uitgesproken; ook komt hij op tegen de uitspraak van den dichter Geerten Gossaert in dit tijdschrift, in wat anderen vorm door v. Eeden en Adama van Scheltema gedaan, als zou bij v. Looy de uitwendige waarneming te sterk de inwendige overwegenGa naar voetnoot1). Terecht m.i. toont Querido aan, hoe bij v. Looy uit den zeer gedetailleerden schrijftrant ‘zich een saam- en omvatting van het geheel opwerkt’. Het is mij niet mogelijk alle stukken uit dezen bundel een voor een na te gaan. Dat Querido's bewegelijke geest zich werkelijk aan de meest uiteenloopende levenshoudingen weet te assimileeren komt wel duidelijk uit als hij Mr. van Hall, den Redacteur-criticus van De Gids, portretteert: den man van patricisch cachet en van voornamen huize, den man van ras, met een aangeboren, dus natuurlijke vormelijkheid. Ter verklaring van van Hall's aanvankelijke afwijzing der jongere kunstprincipen schrijft hij o.a.: Van Hall, lijkt mij, kón zich niet opschroeven voor dingen die hij niet begreep; al misliep hij ook een pluimpje van schreeuwerige tijdgenooten die vooral het bewonderend bóndgenootschap wilden zien toenemen in groei. Wat zijn natuurlijk- en schoonheids-gevoel hem liet waardeeren, dat | |
[pagina 77]
| |
uitte hij rondweg; wat hem afstootte en krenkte, veroordeelde hij met harde stem en soms ál te hooghartig gebaar. Dieper beschouwd, deed hij niets anders dan zich krampachtig vastklemmen aan een stuk levens-traditie. Hij eerde en minde 't Oude en 't groote in 't Oude, 't klassieke. Zijn vorming, zijn tijdperk, zijn groei, zijn omgeving, hadden zijn eigenschappen bepaald. Verdedigde hij tegen de schelle revolutie-kreten van onstuimige jongeren het oude, een brok geschiedenis in literatuur, hem met de jaren lief geworden, - in werkelijkheid verdedigde hij onbewust de geschiedenis van zijn eigen geslacht, in den goud-gedempten en beschaduwden schijn van het verdekt-weelderige en voorname òpgebloeid. Van Hall's conservatisme tegenover de literaire beeldstormers van tachtig, in hun woedendste en smadelijkste gestalten losgesprongen tusschen het flonkerend gouden smeedwerk, omvèrwerpend in rinkelend geweld de rekken kristallen roemers van zijn Oude Huis, waar de deftigheid saamfluisterde met de stilte, - Van Hall's conservatisme is meer geweest een bescherming van zijn oude schoon, dan een afweren van het nieuwe. Opmerkelijk is ook de studie over Herman Gorter, den ‘opstandigen natuur-mysticus met zijn heele genietende Ikheid en zijn zinnelijk wezen verzwolgen in de aarde-dampen, de luchten die de zomermiddag-uren heet verbrandden’, den man die zijn rustelooze schoonheidshonger voedde met den ‘zoeten hooirook van varsche landouwen’ en toch immer beknaagd bleef van droefenis; tot in hem, den classicus, die de oud-Homerische zangen tot een brok van zijn bestaan had gemaakt, de onpersoonlijke objectieve kracht van al het cosmische herleefde, door 't Marxisme zich een nieuwe wereld in hem leeg stortte... Uit een bizondere voorliefde schijnt mij het opstel over Balzac te zijn geboren: den kunstenaar dieHet Muiderslot in de 16e eeuw
Uit: ‘Het Huis Oud en Nieuw’ niet den angstigen huiver voor het grootsche kende, wijl hij het grootsche zelf was; wiens ‘driftige werkhanden grepen naar marmer-blokken en tastten in hersenmerg’; die ‘zwoegde in zijn werkhol, kaarsen-goudig doorschemerd van middernacht tot den volgenden middag, zonder zijn lichaam te strekken uit de rimpels en kreuken van zijn slaafsche werk-gebuktheid. Hij ademde, zonder levensbesef in roode walm en gouden rook..... Ik zou kunnen voortgaan, fraai geschreven bladzijde na bladzijde kunnen aanhalen, ook bedenkingen kunnen opperen tegen sommige van Querido's uitspraken. Dat dit boek alleszins op ruime belangstelling mag aanspraak maken meen ik echter met deze enkele regelen reeds voldoende te hebben doen uitkomen. G.v.E. | |
Diversen✡ Het Muiderslot.Wat toovert dit enkele woord al niet voor de verbeelding van den letterlievenden Nederlander! De plek waar onze | |
[pagina 78]
| |
groote dichter Hooft gedurende acht en dertig jaar, althans des zomers, gewoond heeft, waar hij niet alleen de plichten voortvloeiend uit zijn, hem door de Heeren Staten van Holland toevertrouwde ambten van baljuw van Naarden en Gooiland, drost van Muiden etc. trouw vervulde, maar tevens het grootste deel van zijn letterkundigen arbeid verrichtte; de plek waar ‘Hendrik de Grote’ ontstond, waar Hooft de meeste van zijn fijngeslepen sonnetten en andere gedichten schreef en het fraaie proza der Nederlandsche Historiën te boek stelde. De Stoel van P.C. Hooft
Uit: ‘Het Huis Oud en Nieuw’ Maar bovenal de plek van den Muiderkring, het gezelschap van mannen en vrouwen van studie, geest en vernuft, zooals er in onze banale twintigst'-eeuwsche salons maar weinige meer vereenigd worden. Het Muiderslot zal, naar men weet, in dit jubeljaar zooveel mogelijk tot zijn vroegere gedaante worden teruggebracht. En het was een goede gedachte der Redactie van het fraaie prentenboek-voor-groote-menschen, het bekende tijdschrift van den architect Ed. Cuypers: Het Huis Oud en Nieuw, om - nu bij hernieuwing de aandacht op dit slot zal worden gevestigd - ons in te leiden in de geschiedenis en de architectuur van het roemrucht kasteel. Dit geschiedt in een zeer uitvoerig en goed geschreven artikel van den Heer H.M. Werner, dat het grootste gedeelte der April-aflevering van genoemd tijdschrift in beslag neemt. Wij weerstaan de verzoeking een en ander uit dit artikel hier af te drukken. Dit is zeker, dat niemand, die straks wenscht op te gaan naar dit gewijd historisch plekje, om er temidden van het 17d' eeuwsch milieu te droomen van de lang verleden tijden, verzuimen moet éérst dit artikel te lezen. De redactie vergunde ons hier een tweetal af te drukken van de illustraties waarmede het opstel onbekrompen is verlucht. Het roomkleurig, matte kunstdruk, dat sedert eenigen tijd wordt gebruikt en waarop de sepia-kleur der afbeeldingen uitnemend voldoet, geeft aan Het Huis een cachet, dat den meesten anderen goed geïllustreerden periodieken ten onzent nog ontbreekt.
E. - | |
✡ Het Entos-Gedenkboek.De Eerste Nederlandsche Tentoonstelling op Scheepvaartgebied, welke van Juni tot October a.s. te Amsterdam zal worden gehouden, deed het plan geboren worden tot een Gedenkboek waarvan de eerste aflevering thans voor ons ligt. Dit Gedenkboek - aldus leiden de uitgevers Blikman en Sartorius hun uitgave in bij het publiek - ‘zal niet slechts bevatten een zoo volledig mogelijk overzicht van hetgeen op de Tentoonstelling van Nederlandsche Scheepvaart te zien zal zijn, geschreven door den redacteur zelf en telkens door de meest bevoegde deskundigen, welke artikels rijkelijk geïllustreerd zullen worden; doch de redacteur heeft gemeend het Gedenkboek zijn aantrekkelijkheid te moeten verleenen door er in op te nemen een aantal artikels over alle mogelijke scheepvaart-onderwerpen, bijvoorbeeld studies over de Nederlandsche relaties tot Engeland en Duitschland, op het gebied van scheepvaart. Vervolgens wordt een ruime plaats ingenomen door een reeks opstellen over Amsterdam van de vroegste tijden af, in verband met de vaderlandsche scheepvaart, en ook deze studie wordt verlucht met reproducties naar onze oude gravures. Echter vormt onze oude prentkunst een der hoofdfactoren van het Gedenkboek, waar de redacteur uit onze verschillende prentencabinetten een rijke verzameling bijeengaarde, aldus een overzicht samenstellende van de Nederlandsche scheepvaart en scheepsbouw door de laatste vijf eeuwen heen. Wat het moderne gedeelte der illustraties aangaat, | |
[pagina 79]
| |
ZEELUI AAN DEN WAL
thöny, in de ‘simpl.’ ‘We hadden 'n mooie vangst de laatste keer. Toen we de netten ophaalden, zat het zóó vol visch, dat 't water op de Doggersbank twee voet zonk’. Uit: Het Gedenkboek, afl. 1. zal het Gedenkboek versierd worden met een groot aantal oorspronkelijke platen van hedendaagsche teekenaars en schilders van naam die van hun werk hebben willen afstaan en daarbij gebruik maakten van het dankbare onderwerp, dat ons land en zijn verhouding tot de zee hun bood. Met vroolijke bijdragen, aardige oude zeemans gezegden, een overzicht van wat onze dichters, van Vader Cats af, over ons scheepvaartbedrijf gerijmd hebben, met allerlei bladvulling, zich steeds bewegende op het gebied der scheepvaart, verwacht de redacteur van het “E.N.T.O.S. GEDENKBOEK” aan zijn arbeid, behalve het blijvende karakter, dat aan een belangrijk werk als dit toekomt, een groote actueele waarde te verleenen’. Inderdaad beloven de uitgevers in hun prospectus niet te veel, althans te oordeelen naar deze eerste aflevering. Na een woord vooraf van den Redacteur, den Heer Jhr. Jan Feith, en een opsomming van de namen der leden welke in de verschillende comité's der Tentoonstelling zitting hebben, volgt een algemeene beschouwing over die Tentoonstelling en wordt de lezer, als hij 't blaadje omslaat, verrast door vier aansluitende plaatbladen, gezamenlijk voorstellende een gezicht op Amsterdam in 1606, gereproduceerd naar het eenige exemplaar eener gravure, waarschijnlijk van de hand van Jan Saenredam en voorkomende in 's Rijks Prentenkabinet. Daarna geeft Jan Feith een onderhoudend praatje over 't Tolhuis aan het IJ, een historisch plekje dat door 't verrijzen der tentoonstelling verdwijnen zal, en eindelijk worden ‘uit ons scheepsjournaal’ eenige hartige zeemansgrappen opgedischt, die den lezer, in 't haast ondenkbaar geval dat hij tot hiertoe zonder veel genoegen in het tijdschrift mocht hebben zitten bladeren, dit nu toch zeker zal doen sluiten met een lach op 't gelaat en...., wie weet, reeds iets van verlangen naar 't vervolg van dit Gedenkboek in 't ontnurkscht gemoed. E. - Silhouet Centraal Station van de E.N.T.O.S. gezien.
Uit: Het Gedenkboek, afl. 1. |