Onze hedendaagsche letterkunde
IV
Couperus' romanarbeid van de eerste periode
HUN, die als trouwe lezers van den literairen arbeid van Louis Couperus zich nog steeds over de Cameleon-natuur van dezen schrijver blijven verbazen en zich afvragen: zou de mensch in hem zich wel ooit eens zichzelf kunnen betoonen? wilde ik wel gaarne verzoeken het karakteristieke boek ‘Metamorfoze’ nog eens op te nemen en vooral het eerste gedeelte er van aandachtig over te lezen.
In dit boek geeft Couperus in zekeren zin een antwoord. Of, een antwoord eigenlijk niet, maar een wenk voor zijn lezers en beoordeelaars. In het boek van Metamorfoze treffen ons de volgende zinsneden:
‘Ik leef een metamorfoze. Meer niet. Ik geef mijzelf zóó weinig als ik waarlijk ben, in mijne boeken, dat mijn lezers nooit Hugo Aylva (lees hier: Louis Couperus) in zullen zien. En al zou ik nu eens schrijven een boek, waarvan de held een modern auteur was, al zou ik dien held laten schrijven werken, die verwant aan de mijne waren, de held zou niet ik zijn, zijn kunst niet de mijne, en de roman zou een roman blijven, niets dan een roman, en zich nooit realiseeren tot autobiografie’.
In verband hiermede wijs ik ook nog even op het onder zijn laatste werken verschenen, vlot en luchtig geschreven boekje ‘Van en over mijzelf en anderen’. Men zou volgens den titel dan toch meenen, dat Couperus hier nu wel zichzelf beschreef, dat de
ik in dit werkje inderdaad wel des schrijvers ik was. Neen, en dit vooral is merkwaardig als bevestiging der waarheid van wat Couperus in ‘Metamorfoze’ met een omweg over zichzelf los liet: ondanks het alledaagsche der voorvalletjes is toch nog alles
pose gebleven en doorleefd van uit dien toestand van metamorfoze, welke hem een tweede natuur is geworden. Couperus
speelde den luiaard met zijn phantasievriend Orlando. Want geloof maar: iemand met zoo'n duchtige productiviteit als dezen schrijver is niet een Oscar Wilde-natuur zooals hij zoo gaarne voorwendt. Dit blageeren lijkt hem wel een aardig spelletje toe; en wie zou hem dat kwalijk kunnen nemen als hij daarbij maar niet zoo dikwijls van zijn Cameleongeest had misbruik gemaakt door zich zoo ònmenschelijk te verdraaien, dat ook de
schrijver in hem totaal van de wijs geraakte en een ‘gemetamorfozeerd’ stijltje voortbracht, dat niet meer als ernstig genomen kan worden (bijv. in ‘God en Goden’), een stijltje dat wij, Hollanders nuchterweg: geraaskal noemen.
Om nu terug te keeren tot wat ik mij voorgenomen heb in deze aflevering over Couperus' werk te schrijven: het boek ‘Metamorfoze’ is merkwaardig in verband met zijn eerste verzen en de romans ‘Eline Vere’, ‘Noodlot’ en ‘Extaze’.
Men heeft er over geredetwist waaraan het moest worden toegeschreven dat de schrijver van de eerste verzen zoo op eens dit genre in den steek liet en een boek voortbracht van zoo'n innige groote menschelijkheid en vooral: stijleenvoud, als onze literatuur maar zelden zag verschijnen, namelijk Eline Vere.
Nu zou ik u willen wijzen op het zinnetje uit