Den Gulden Winckel. Jaargang 12
(1913)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdLetterkunde en schoolmeesterStudies over literatuur mede ten dienste van studeerende onderwijzers, door A.M. de Jong. (Almelo, W. Hilarius Wzn.)ONDER verwijzing naar wat ik in den vorigen jaargang (blz. 51 vgg.) schreef toen ik 't boek van Th.J. Thijssen, Taal en Schoolmeester besprak, kan ik over 't werkje, waarvan ik hierboven den titel vermeldde, kort zijn. 't Is geschreven door een geestverwant van Thijssen, en gaat dus ook in tegen de bekrompen schijn-opleiding die de meeste onderwijzers heden ten dage nog genieten. Letterkunde is voor den nederlandschen onderwijzer een van de weelde-vakken; een van die vakken toch, waarin hij op de lagere school geen onderwijs geeft; dat dus uitsluitend moet dienen voor de zoo noodzakelijke algemeene ontwikkeling. De algemeene richting echter van zijn studie is van dien aard, dat de beoefening van 't bedoelde vak hiertoe niet bijdraagt - wat wel ten duidelijkste wordt gedemonstreerd door 't feit dat er zich in den loop der jaren een letterkunde voor den | |
[pagina 54]
| |
onderwijzer heeft gevormd. Dit surrogaat doet denken aan iets gelijksoortigs, n.l. de klaargemaakte lectuur ‘voor het volk’. Alleen - ‘het volk’ was en is vrij om zulke lectuur links te laten liggen, maar de onderwijzer is verplicht zijn letterkunde te verorberen, op straffe van niet-slagen voor 't hoofdacte-examen. Maar de onderwijzer is al een heel eind gevorderd met zijn emancipatie: hij slikt dit alles niet meer lijdelijk en lijdzaam; hij slikt 't omdat hij, financiëel, de hoofdacte halen moet; maar hij slikt 't onder protest, en met kritiek. De heer De Jong nu wilde zijn collega's wat anders voorzetten dan de gebruikelijke kost, en beoogde enkele ‘causerieën over literaire onderwerpen’ te schrijven ‘die niet onleesbaar zouden zijn voor een gewoon intellectueel mensch’; dus: géén letterkunde voor den onderwijzer. Aan 't vijftal opstellen gaat 'n Inleiding vooraf. Naar mijn oordeel had deze hier niet moeten voorkomen, of geschreven moeten worden door iemand die beter, treffender uiting geven kan aan zijn afkeer van 't bestaande systeem. Had de schrijver dit maar gevraagd aan zijn collega Thijssen! Deze Inleiding bewijst, dat niet ieder in staat is een toch werkelijk in hem levend gevoel in den juisten vorm en in den juisten toon te uiten. En dan ontstaan maar al te dikwijls ‘brallende klanken’, zelfs van een ‘vurig’ strijder, maar die ons ‘niet ontroeren, noch ook verschrikken’. Dit over de Inleiding; over enkele beweringen daaruit, die tot polemiek aanleiding geven, doe ik hier 't zwijgenGa naar voetnoot1). Het eiland Bali.
(Uit het journaal van Frank van der Does over de eerste ‘schipvaert’ naar Indië). ‘Van oude Voyagiën’. Maar nu de opstellen zelf. Ik wil hier even de titels afschrijven: Bij de Sproke van Beatrijs. Een en ander over Hooft en zijn Lyriek. Vondel's ‘Palamedes’. Het volksboek ‘De Vrouwenpeerle’. P.C. Boutens. Met ingenomenheid kan ik de lezing daarvan aan ieder onderwijzer, en - aan ieder ‘gewoon intellectueel mensch’ aanbevelen. De schrijver is ontvankelijk voor literaire kunst, en weet eenvoudig-weg van zijn meevoelen met 't dichterlijke voortbrengsel te getuigen. En dat niet alleen: ook zijn beschouwingen worden boeiend voorgedragen, en treffen soms door een enkel nieuw gezichtspunt. Op iedere bladzijde ervaren we dat de schrijver over zijn lectuur werkelijk iets heeft te zeggen; en hij doet dat op zoo'n wijze, dat we gaarne naar hem luisteren: hij schreef zijn opstellen met liefde. Bij 't lezen ervan zette ik op enkele plaatsen een?, plaatste ik een paar tegenwerpingen. Ik vind het echter niet noodig die hier te herhalen, omdat ze slechts ondergeschikte punten betreffen. In principe toch ben ik 't volkomen met den schrijver eens. In principe - dat wil hier zeggen: wat aangaat de methode (om een bij schoolmeesters niet altijd te goeder faam bekend woord te gebruiken). Die methode is: trachten door te dringen tot de kern van het werk, tot het wezen van de kunst; zijn best doen zich in te denken in den tijd waaraan de werken zijn ontsprongen, aan te toonen hoe 't werk uit den geest van dien tijd moest voortkomen; pogen de uitingen van den kunstenaar te toetsen aan het algemeen menschelijke. Op deze wijze heeft de heer De Jong ernaar gestreefd de schoonheid van | |
[pagina 55]
| |
een of ander werk te benaderenGa naar voetnoot1). En met het resultaat daarvan kan ik hem - èn zijn collega's - van harte gelukwenschen. Met zijn opstellen heeft hij ‘het oude régime’ ongetwijfeld een flinken slag toegebracht. PIET HOEK. |
|