Den Gulden Winckel. Jaargang 12
(1913)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Frederik Leonardus Hemkes en zijn tijdIIKLOOS is de leider der nieuwe beweging. Hij is de krachtigste vijand van ten Kate en den ouderen Beets, van Honigh en Schaepman. Hij verdedigt Lilith tegen De Gids en Alberdingk Thijm, geeft Perk uit en formuleert het program der nieuwe school, dat hij in tallooze kritieken aan vele bundels poëzie demonstreert. Het is Kloos, die als eerste den nieuwen eischen klem geeft door te wijzen op het voorbeeld der groote dichters uit het verleden, op de gezaghebbende kritiek van Leigh Hunt en Wordsworth, en hij is het, die als eerste den historischen achtergrond der nieuwe school toont in de frischheid van gevoel, natuurlijkheid van uitdrukking, het zuivere Hollandsch van Brederode (Veertien Jaar Litt. Gesch. I pag. 118), de klankexpressie van Vondel (I p. 158), Hooft, Poot en Hoogvliet (I p. 159), de rhythmische oorspronkelijkheid van da Costa, het effect zijner veellettergrepige woorden (I p. 160, II p. 3, 6), het oorspronkelijk timbre der dichterlijke verhalen van Beets, de klank-schilderende kracht van Potgieters Florence-verzen (I p. 160), Multatuli's vermijden van de dichterlijke taal (I p. 53). Ook werft hij nieuwe medewerkers. Aletrino, door van Eeden in den kring van De Nieuwe Gids binnengeleid, wordt door Kloos apart genomen en bewerkt. Van Looy, door hem aangezet, waagt ‘Een dag met sneeuw’ en het ‘je schets is mooi, Cobus!’ van Kloos drijft hem tot het schrijven der overige Proza-stukken. (De Boekzaal I p. 10). Overal doet hij zich gelden, en hij is, in waarheid, de leider, de ziel der beweging. Hij, de modern voelende en fijn-rhythmische kunstenaar, geeft den nieuwen inhoud en den nieuwen vorm en hij speurt in verleden en omgeving naar hetgeen zijn streven verwant is. Zijn kritiek kan, vergeleken met die van van Nouhuys, Smit Kleine, van Hall, prof. Brill, Mr. C.Th.v. Deventer, Pol de Mont, hetgeen oud en nieuw was in het werk van Hemkes scheiden. En daarin komen de anderen overeen, dat Het Geuzenvendel, Verlangen, De Lisch de beste verzen zijn, en prof. Brill voegt er bij, doch in een brief aan Hemkes zelf d.d. 8 Dec. 1882 en dus euphemistisch voor ‘vind ik leelijk’: ‘Het kindeke van den dood moet ik bekennen niet te vatten’. Geen der overigen noemt of prijst ‘Daar rijst me in 't hart’ (p. 53) of ‘Het Kindeke van den Dood’ (p. 26). Men zie nu wat Kloos van hem schrijft in April 1883 en in 1887, voor ieder in zijn Veertien Jaar Literatuurgeschiedenis te lezen: (Hij gaf zich) ‘moeite - om een zuivere volle toon aan te slaan’ (pag. 108). en: ‘Ik ken fijne naturen, die veel van hem houden | |
[pagina 50]
| |
en dat bewijst ook wel een beetje, dat hij voelde, wat hij schreef. Maar twee zijner gedichten zijn meer dan gevoeld, zij zijn gevoel’... en dan citeert hij ‘Daar rijst me in 't hart’ en verwijst naar Het Kindeke van den Dood met de woorden: ‘nog mooier, dat moet de lezer zelf maar naslaan’, (cf ook A. Verwey, Inleiding tot de nieuwe Nederl. Dichtkunst3 p. 85). Het verschil der kritische waardeeringen is treffend en de vraag dient gesteld of werkelijk deze twee verzen het dichtst naderen tot het ideaal der tachtigers. Vergelijken wij ze met de overige acht-en-dertig verzen, nemen wij Kloos als leidsman, geven wij ons rekenschap van hetgeen hij bedoelt met ‘zuivere, volle toon’ en ‘zij zijn gevoel’.
* * *
In zijn Veertien Jaar Literatuurgeschiedenis heeft Kloos zijn litterair credo geformuleerd, wel fragmentarisch en nimmer tot een systematisch geheel samengevoegd en soms schijnbaar in tegenspraak met zich zelf, maar toch met eenige moeite tot een systeem te brengen. Zijn eischen treffen de stof, zij treffen tevens den inhoud, den vorm en de verhouding van deze beide. Ik merkte reeds op, dat ook hem de absolute overeenstemming van inhoud en vorm een axioma was en sinds 1880 altijd gebleven is (I pag. 5, 30, 105). Doch minder hecht is zijn oordeel geweest over de stof. Aanvankelijk, d.w.z. van '80 tot '85, (Veertien Jaar Literatuurgeschiedenis2 I pag. 1-121) toen hij zijn litterair-critische principes nog niet geheel geformuleerd had of nog niet ongedwongen formuleeren kon, - aanvankelijk achtte hij elke aanleiding, ook vaderland, huiselijk geluk, godsdienst, jongensachtige liefde in staat den dichter een artistieken inhoud te geven (I p. 94, 95, 107). Later kwam hij daarvan terug en oordeelde hij voor den lyrischen dichter noodig een bewustzijnsinhoud, die uit plastische voorstellingen (I p. 55, 70, 73, 78, 105, 122, 128, 151, 185) en individueele, zeer individueele emoties en stemmingen bestondGa naar voetnoot1) (I p. 164, 165, 184, 189), terwijl hij van gedachten - door Perk geenszins verwaarloosd, trots de scherpe veroordeeling van de oorspronkelijkheid der gedachten als voornaamste criterium der litteraire schoonheid, - terwijl Kloos van gedachten nauwelijks rept (I p. 56, 73, 149, 152, vooral p. 132). Maar vooral de vorm, de technische middelen hadden zijn aandacht; 't kwam er toch op aan den inhoud scherp en duidelijk, volledig en nauwkeurig, tot de fijnste nuance der vluchtigste stemming te fixeeren. En hij eischte een ruimen woordenschat, een zorgvuldige syntaxis, een beeldspraak, die voor elk apart geval geschapen zou worden (I p. 133) en een keur van klankexpressieve middelen, waartoe hij rekende het geluid der klanken op zichzelf en in hun opeenvolging en het rhythme, waarvan Perk nauwelijks gewaagde. Vooral aan dit laatste technische hulpmiddel hechtte Kloos, omdat hij voor zijn subtiele stemmingen een technisch middel behoefde, waarmee hij zijn fijn genuanceerde ontroeringen zou kunnen fixeeren.Ga naar voetnoot1) En naar ik meen is hij, trots regels als ‘De Godheid troont diep in mijn trotsch gemoed’ (Perk), de eerste door en door moderne verstechnicus van onzen tijd, omdat hij de eerste modern voelende schrijver is. Terloops zij hieraan toegevoegd, dat Kloos intuïtief tot resultaten kwam, die moderne onderzoekingen als algemeen geldende psychologische wetten hebben bewezen, zoodat Dr. Jac. van Ginneken kort geleden vele voorbeelden voor de buitenlandsche theorieën kon nemen uit Kloos' eersten bundel. Kloos namelijk had opgemerkt, dat de dalende stem, het initiaal akcent, iets gedragens en langzaams, het finaal akcent iets vlugs en ongedwongens heeft en de aandacht over de zwak betoonde lettergrepen heenvlucht naar het krachtige hoofdaccent. Of anders gezegd: dat een trochae met dalende stem gesproken een andere gevoelswaarde heeft dan de stijgende jambe en dientengevolge weer een dactylus (⍘⌣⌣) zich nog sterker in gevoelswaarde onderscheidt van een anapaest (⌣⌣⍘) als de trochae van de jambe. Waarmee de mogelijkheid ontstaat om door afwisselend gebruik van trochaeën, jamben, dactylen, anapaesten etc. fijne nuanceeringen der aan- | |
[pagina 51]
| |
doeningen door het rhythme uit te drukkenGa naar voetnoot1). Geen wonder dan ook, dat zijn kritiek beinvloed is door dit inzicht, maar ook des te bewonderenswaardiger, dat hij niet eenzijdig werd en toch vele andere criteria deed wegen. Herinneren wij ons nu, wat Kloos bewondert in den jongen dichter, dan kunnen wij dit thans omzetten in de volgende kritiek. Gij, Hemkes, maakt geen fouten, die mij beletten uw werk te waardeeren of wel gij versiert uw verzen niet met vergelijkingen, die gij buiten het verband van uw gedichten mooi vondt en nu zoo goed als 't gaat in uw regels proptet. Gij hebt uw eigen aandoeningen niet aan de zegswijzen der ouderen verbonden (I p. 133). Daarenboven hebt gij in diepe concentratie de stof doorleefd van eenige uwer verzen, in sommige waarvan de moderne sensibiliteit zich uit. Uw aandoening bracht relief en dit werd niet vervlakt door het uitspringen van effen details. Uw techniek is te prijzen voor zoover woorden en syntaxis met overleg gekozen zijn en de details niet op zich zelf staan, maar, associatief verbonden, door de atmospheer uwer aandoening omgeven worden. Doch uw techniek is niet fijn genoeg, omdat het rhythme te weinig genuanceerd is, en de stof van enkele uwer verzen, die patriotisch of sentimenteel zijn, is mij niet sympathiek. Dit meende Kloos en de herlezing van Hemkes' verzen bewijst de juistheid zijner typeering. De twee door Kloos geprezen gedichten onderscheiden zich op de genoemde punten van de overige acht en dertig, die dus voor de oudere generatie minder vreemd en dus aantrekkelijker moesten zijn.
* * *
Toen Kloos in '87 Hemkes' plaats bepaalde tusschen het oudere en het jongere geslacht, was de dichter reeds overleden na kommervolle tijden, die arm waren geweest aan litterair werk. Na een kort verblijf te Venlo (23 April '83 - 1 Nov. '83). als leeraar in het Engelsch aan de R.H.B.S. was hij 1 November 1883 gehuwd met mej. Eichman, en toen zijn naam bekend werd in litteraire kringen en het succes kwam, vertrok hij naar Zuid-Afrika. Te Reddersburg was zijn standplaats, en de nieuwe omgeving, de nieuwe werkkring als gouvernementsonderwijzer zullen aanvankelijk zijn aandacht geboeid hebben. Als de aarden vloer van de huiskamer met een emmer mest geboend werd, - als een kaffermeid om een ‘bloosje’ zich met het rouge van mevrouw Hemkes een roode koon op de gore wang schilderde of echt-blanksch zich papillotten in de haren draaide, schaterden de jonggehuwden het uit. Maar weldra kwamen moeilijke tijden. Het Gouvernement had te weinig geld, betaalde geen tractementen, en de uitrusting, de overtocht, de installatie waren duur geweest en het huiselijk leven was kostbaar. Toen kwam de geboorte van het zoontje en het ongenoegen met den predikant - Reddersburg was een doppersplaats - en zij waren blij eindelijk in gelijke betrekking naar Jagersfontein te kunnen verhuizen. Daar vond Hemkes vriendschap, daar ontwaakten nieuwe liefhebberijen; daar vond hij een tuin, waarin hij met lust, met hartstocht bijna, zaaide en pootte, kweekte en snoeide. Doch reeds was de adem van den dood over het leven van vader en kind gestreken. Beide stierven weg. Het kleine Klaasje het eerst en toen, den 19 April 1887, ook de vader. En als de moede oogleden zich nauwelijks meer openden, en het denken zich verwarde, moet nog een gevoel van erkentelijkheid als een zoete rust door den doffen stervensnacht verademd zijn bij de gedachte aan haar, die hem liefhad boven allen tijdens zijn leven en zelfopofferend na zijn dood, en die de nagedachtenis van den geliefden man immer trouw zou eeren en levendig houdenGa naar voetnoot1).
* * *
Weemoedig is de herinnering aan dit leven, weemoedig ook de stemming van hem, die dezen eerlijk-strevenden, begaafden schrijver ziet verschimmen als een dichterfiguur uit een overgangstijd, die, te vaak ijdel tastend, trots aanleg en inspanning niet vermocht te scheppen een werk van oorspronkelijke kracht. Doch in de geschiedenis der nederlandsche letterkunde heeft hij zijn eigen eervolle plaats als een markante figuur, een zelfstandig, oorspronkelijk zoeker! Hij is een der ontevredenen, die naar een vernieuwing streefde en het nieuwe vond | |
[pagina 52]
| |
zonder het te weten, - de onbewuste ontdekker van hetgeen opnieuw gevonden werd door wie na hem kwamen. Want ontevreden met het oude meende hij in het volkslied en zijn vernieuwing door de romantiek de inspiratie te moeten vinden voor de verjonging der poëzie tot frissche kracht. En het volk kennend, dat algemeen menschelijke, weinig genuanceerde aandoeningen, heldenvereering en vaderlandsliefde wenscht, en gaarne den dood en de vergankelijkheid van het leven in het beeld eener bloeiende, ras verwelkte, bloem of in dat van een forschen boom, welks wortel de bijl dreunende splijt, verzinnelijkt ziet - het volk kennend, dat van scherpe contrasten en melodramatische conflicten houdt, van gestraften hoogmoed, van den roem door den dood verrast; dat blind in vereering en haat, dat patriotisch en sentimenteel is - koos Hemkes de passende stof, den passenden inhoud voor zijn balladen, al verwischte hij daarmee voor den oppervlakkige, hetgeen hem scheidde van de modepoëzie zijner dagen. Doch, terwijl Bérangers spotverzen en de oude geuzenliederen hem inspireerden, terwijl hij Oudejaarsavond in den Stal schreef onder invloed van Potgieters Liedekens van Bontekoe, Goethes Erlkönig vertaalde en De Weduwe dichtte naar de Schotsche ballade The Wife of Ushers' Well, vond hij ongemerkt verzen, die door hun wazige diepte van sentiment gelezen en bewonderd zouden worden door het nieuwe geslacht.
den Haag. A. GREEBE. |
|