| |
Letterkundig leven uit de februari-tijdschriften
De Gids.
P.H. van Moerkerken vervolgt zijn novelle, waarin hij ons het proces laat zien van ‘De ondergang van het Dorp’. Het landelijk plaatsje met zijn bosschen en heiden, zijn geschiedenis uit een heidensch verleden valt ten prooi aan moderne speculanten, die er de ‘beschaving’ en ‘verfraaiing’ willen brengen, de bosschen omhakken, banale hôtels bouwen etc. In dit gedeelte krijgen wij een relaas omtrent de geestelijke nieuwlichters die zich hier vestigen in de gemoderniseerde boerenhoeven: theosophen en kunstnijveraars, dichteressen en humanitairen. Over 't algemeen lijkt dit alles een vrij getrouwe beschrijving van wat er in Laren en omstreken te vinden is; maar juist het feit dat wij daar telkens aan moeten denken en ons telkens namen van bepaalde levende personen naar de lippen komen bewijst wel dat deze beschrijving nog al uiterlijk blijft. Er blijkt ook weinig eenheid in. Het begin deed ons meer verwachten.
Dirk Coster vervolgt zijn van Oordt-studiën en schrijft ditmaal over Warhold. Er mag wel eens extra de aandacht op deze grondige en synthetische studiën gevestigd worden. Zoo iets vindt men niet maandelijks in onze tijdschriften. Viel in ‘Irmenlo’ dat rhythme van het elegisch levensgevoel te bespeuren dat eentonig murmelend vervloeit - ‘Warhold’ is in zeker opzicht de kunst geworden verloochening van ‘Irmenlo’, is van stijl louter plastisch. Toch heeft v.O. in Warhold getracht de uiterlijke verschijning des levens harmonisch te verbinden met groote levensideeën; heel de schijnbaar vaste literaire bouw is terzelfder tijd doorwoeld van een heimwee naar de gedachte, den zin der werkelijkheid.
Coster wijst dan voorts op de tweespalt in dit boek. In den persoon Warhold is geen eenheid.
Of Warhold door den schrijver van begin af aan als een hysterische zieke beschouwd is, en de schrijver zelf zich niet heeft kunnen weerhouden, hem in den loop zijner schepping allerhande schoons van zichzelf te schenken, - of wel dat de aanleg van zijn Warhold goed en groot bedoeld is, en hij hem daarna eerst te diep heeft doen zinken: - beide mogelijkheden wijzen evenzeer op de planloosheid van deze menschenschepping, op een wisseling van standpunt van den schrijver tot den beschrevene. De schrijver zelf zegt het eerste, en desniettemin is de tweede mogelijkheid het meest waarschijnlijk.
Het stuk wordt voortgezet. Van de verdere artikelen in deze afl. noemen wij: Concertgebouw-zangers, door J.C. Hol; Het Schoone in het Kinderleven, door Ida Heyermans; het vervolg van v. Eeden's Sirius en Siderius; Van Indische Nijverheid en Sierkunst, door J.A. Loeber Jr.; Muziek in het Theater, door Peter Spaan. Mr. van Hall prijst Rooyaards' ‘Gijsbrecht’, doch vindt de reien beter ‘gezegd’ in den Stadsschouwburg. v. Riemsdijk's ‘Sphinx’ wordt ook hier ongunstig beoordeeld.
| |
| |
| |
Stemmen des Tijds.
Dr. H. Bavinck gaat den invloed na dien het Christendom op de Natuurwetenschap heeft uitgeoefend en zet in zijn stuk zekere verkeerde voorstellingen recht welke Dr. Ch.M. van Deventer in zijn Gids-artikel van Bavinck's uitlatingen in de Eerste Kamer gegeven heeft.
J.A. Visscher heeft het dal der wereld zien liggen, ‘het schemerdal’, waar de menschheid is en haar weedom; Dr. J. Riemens Jr. vervolgt zijn studie over Monisme. Dr. M. Visser begint een beschrijving van het.leven van Gladstone. Mooie Verzen van J. Jac. Thomson.
| |
Onze Eeuw.
Van M.A.v. Herwerden een schetsje over de dochter van een vuurtorenwachter, die met ‘blonde haren golvend in den wind’ gewoon is de seinvlaggen te hijschen en den schrijver ‘een koningsdochter uit de sagen van het land’ schijnt. Dan trouwt zij en gaat naar de stad, - tot ze, door haar man verlaten, weer op haar post terugkeert, den post waarvan ze nooit had moeten afstand doen en waarop ze nu stand houdt ‘getrouw tot den dood’. De heer v. Herwerden schijnt veel noorsche boeken gelezen te hebben. Ook in dit tijdschrift wordt de verhouding nagegaan tusschen Natuurwetenschap en Wereldbeschouwing - hier door Dr. Ph. Kohnstamm, die zijn rede heeft afgestaan, door hem gehouden ter gelegenheid van de oprichting der Amsterdamsche Studentenvereeniging voor Ethische en Religieuze vraagstukken. Prof. Chantepie de la Saussaye geeft in den hem eigen fijnzinnigen causerie-stijl een beschouwing over Christendom en Cultuur.
Dr. J. de Jong schrijft over Hugo Wolf en Brahms. Uit Kalbeck's Brahms-biographie deelt hij het volgende mede over de verhouding tusschen deze beide musici:
In 1881, of 1882, kwam een jong man het oordeel van Brahms vragen over een aantal liederen die hij had meegebracht. Brahms zat juist aan zijn vleugel en hoorde een verdacht geluid aan zijn glazen deur. Hij stond op en deed de deur open. Hij had moeite zijn bezoeker de kamer binnen te loodsen, want deze was niet weg te krijgen van de klink, ‘die er immer wieder küsste’.
‘De composities, die hij mij bracht’, vertelde Brahms, waren niet veel zaaks. Ik ging alles nauwkeurig met hem door en wees hem op allerlei. Er was wel ‘einiges Talent vorhanden’, maar hij nam de zaak veel te licht op. Ik zei hem toen heel ernstig waaraan het hem haperde en ried hem aan studies in het contrapunt bij Nottebohm. ‘Da hatte er genug und kam nicht wieder. Nun speit er Gift und Galle’.
Kalbeck voegt hierbij: Richard Mandl zat in het Café Imperial, toen Hugo Wolf met een rooden kop van zijn bezoek terug kwam. Buiten zich zelf vertelde hij Mandl dat Brahms hem woordelijk gezegd had: ‘U moet eerst wat leeren, en dan zal het blijken of u aanleg hebt’.
Herman Middendorp geeft een gedicht in drie zangen: Via Dolorosa.
| |
De Witte Mier.
Dit tijdschriftje gaat voort met zijn lezers korte, aangenaam leesbare artikels te brengen op 't gebied van boeknijverheid en literatuur. R.W.P. de Vries Jr. schrijft over het Jaarboek van den Duitschen werkbond, een vereeniging van ontwerpers, technici, industriëelen, die den strijd aanbinden tegen het leelijke in boekkunst. Fr. A. Beunke kondigt het Beethoven-boek van de Antwerpsche schrijfster M.E. Belpaire aan, welk boek geen analyse geeft van B.'s toondichtingen doch alleen spreekt van stemmingen en indrukken. A. Saalborn geeft Aanteekeningen over de jongste Russische Letterkunde; onze medewerker Dr. H. van Loon spreekt over een nieuw boek van Henri de Régnier: L'Amphisbène, welk vreemd woord een gevleugeld monster blijkt aan te duiden, dat van voren en van achteren een kop heeft en naar twee kanten kan uit marcheeren. Dit min beschaafde beest wordt symbolisch telkens te pas gebracht. Het verhaaltje is overigens vrij onnoozel, maar houdt wel bezig.
‘Ekelhaft’ noemt Annie Salomons het boek van Karin Michaëlis: ‘Treu wie Gold’. Met deze schrijfster voel je je ‘constant gegêneerd’ en om haar ‘half ingenue, half perverse uitingen moet je blozen en je ergeren’. Op cynische wijze wordt in dit boek een rein kind naar het bederf toegeduwd.
Zonder strijd, want bijna zonder schuld, zonder verzoening, want zonder rechtvaardigheid gaat hier een jong, door tactlooze ouders bedorven, leven te gronde. Het is niet dramatisch; maar 't is wreed en verscheurend. Ons hart komt in verzet; en dat kan nooit een ‘schoonheidsemotie’ zijn.
De Redacteur geeft Aanteekeningen.
| |
De Nieuw Gids.
J.L. Walch vervolgt zijn tooneelspel Judas Ish-Karioth. D. Tol beschouwt A.C.W. Staring als Dichter, waartoe, hij erkent het, wel eenige moed noodig is na de critieken van Potgieter, Beets en Busken Huet.
Staring gaf iets nieuws en eigens in den tijd waarin een Hollandsch poëet, naar Potgieter's woorden, ‘doorgaans een zeer ondichterlijke verschijning’ was.
Beschouw nu Staring en hij blijkt het tegendeel der anderen. Tot in het gelegenheidsgedicht - hij hééft er een paar geschreven - zocht en bereikte hij iets eigens. Hij is nergens lankwijlig, ziekelijk, onwaar of geesteloos, en deunt noch galmt.
Zijn heldere blik, dien nooit vooroordeel of eigen persoon in het licht stond, onderscheidde beter dan iemand anders hier te lande, of het moest Kinker zijn, het echte en voorgewende, natuur en manier, in de dichtkunst der naburen; en terwijl Bilderdijk met beslist gebaar hun Klopstock, Göthe, Schiller (en de rest) afwees en verwierp, beoordeelde Staring hen gelijk het nageslacht, - en lei op eigen wijze in zijn verzen zijn gemoed ‘bij een voorjaarshemel te vergelijken, uit welken op hetzelfde oogenblik zonnestralen en regendroppen ons verwarmen en verkwikken’.
Over Th. Gautier's verhouding tot de Muziek, voor zoover die uit zijn werken blijkt, schrijft Dr. J. de Jong interessante bladzijden. Hij begint met de vraag te stellen of Gautier nog gelezen wordt.
Wie denkt aan Gautier's reisbeschrijvingen, wie neust in zijn feuilletons over kunst en tooneel, wie slaat zijn romans op? Ik vrees dat Gautier, zoo hij in sommiger herinnering zal blijven, dit het meest te danken zal hebben aan het scharlaken satijnen vest dat hij bij de gedenkwaardige eerste opvoering te Parijs van Victor Hugo's Hernani heette te hebben gedragen, volgens het getuigenis van iemand die het weten kon, Hugo's vrouw (‘Victor Hugo, raconté par un témoin de sa vie’ deel II, blz. 268).
(Het bleek intusschen slechts een rose wambuis. Rood zou aan ‘republicanisme’ hebben doen denken. G. en zijn vrienden waren ‘moyenageux’, wien 't er alleen om te doen was den bourgeois te ergeren).
Van Marius Brinkgreve vernemen wij iets over den ‘Achilleis’ van P. Papinius Statius, een dichter uit den tijd van Keizer Domitianus. H.S.M. van Wickevoort Crommelin, van wien een boek over Johan de Witt en zijn tijd wordt aangekondigd, schrijft over Lodewijk XIV en de Triple Alliantie. Maurits Wagenvoort zet ons het fragment voor van een te verschijnen roman over de lagere volksklasse te Rome: de geschiedenis van een troep inbrekers en hun vrienden, eindigend met den moord op twee oude huisbewaarders. Voorts noemen wij nog een bijdrage van Corn. Veth en gedichten van J.H. de Veer, Plasschaert, Victor E.v. Vriesland en Hein Boeken.
| |
| |
| |
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.
De afl. opent met een rijk verlucht opstel van J.S.H. Kever over den bescheiden, weinig ‘aan den weg timmerenden’ beeldhouwer Eduard Jacobs. Dr. M.W. de Visser gaat door ons te vergasten op Japansche kleurendrukken uit zijn museum (die helaas natuurlijk slechts in zwart konden gereproduceerd worden). Over 't vervaardigen van verlakt mandwerk te Burma vertelt ons Joh. T. Snelleman. Pol de Mont vervolgt zijn Bruegelstudie; Hélène Swarth
... zag de Regen spelen met den Wind
En Regen zweefde en zaaide zilverkralen
En lokte en sloeg den dartelend brutalen
Met sluiertulle en gazen lokkenlint.
De wijsgeer Dr. J.D. Bierens de Haan heeft het zuchten van het tarwegraan beluisterd en het wèl verstaan. Er komen mooie dingen in dit gedicht.
Van de overige bijdragen noemen wij nog een dramatische Fantasie door A. de Widenrad en een novelle ‘Vrijheid...?’ van Tom Schilperoord.
| |
Vragen van den Dag.
INHOUD: Maatschappelijke rechtvaardigheid, door J. Smit. - De Amsterdamsche Joden (slot), door R.E. Kaltofen. - De Economische en Staatkundige beteekenis van de Straat der Dardanellen en van de Zwarte Zee, door Dr. H. Blink. - Doodskwaal en Genezing, door Dr. J.v. Gorkom. - Geschiedenis van 1912, door Dumesnil. - Kosten der landsverdediging voor eenige landen. - Van Maand tot Maand.
| |
De Beweging.
INHOUD: Quack's Socialisten, door Is. P. de Vooys. - Milton: Het Paradijs Herwonnen, door Albert Verwey. - Snorre's Edda, door G.E.G. Meuleman. - Kenteringen, door Is. P. de Vooys. - De Dwerg, door Nine van der Schaaf. - De Steeg, door François Pauwels. - Politieke Feiten en Richtingen, door G. Burger. - Boeken, Menschen en Stroomingen, door Albert Verwey. - Boekbeoordeelingen, door Albert Verwey en J.C. Bloem. - Erratum.
| |
Groot-Nederland.
INHOUD: In Verhoor, door P.C. Boutens. - Herakles, door Louis Couperus. - Krachten, door Cyriel Buysse. - De ‘Villa des Roses’, door Willem Elsschot. - Literatuur. - Dramatisch Overzicht, door Frans Coenen.
| |
De Tijdspiegel.
INHOUD: Dorpslucht, door Stijn Streuvels. - De laatste duisternis, door J. Greshoff. - Godsdienst en Politiek, door Mr. H. Verkouteren. - De eerste brievenbestellers te Amsterdam. door Mr. J.F. van Royen. - Verlaine en Rimbaud te Stuttgart, door J. Greshoff. - Adolphe Willette, door Aty Brunt. - Levenswoorden. - Onze Leestafel. - Ontvangen boeken. - Tijdschriften.
| |
Bloesem en Vrucht.
INHOUD. Het raadsel, door A.J. Hoogenbirk. - Uyt couder minne, door J.C. Homoet. - Blijheid, door Martha P. - De nieuwe litteratuur, door P. Kat Pz. - Troost, door J.J.D. - De Engelsche en de Nederlandsche letterkunde, door G. Besselaar. - Stemmen des tijds, door H.S.S.K. - Vlaamsche beweging, door A. Hans. - Bedenkelijke overvloed, door A.J.H. - Professorale Critiek. - Over Boeken enz. - Briefwisseling. - Christelijk Letterkundig Verbond.
| |
Ons Tijdschrift.
INHOUD. Het Allerliefste, door Wilma. - Nieuwere Paulus-Literatuur, door W. Coenraad. - De Arabier, door Willem de Mérode. - Dichterschap en Profetisme, door J. Jac. Thomson. - Terugblik, door * * *. - Van Boeken, door Dr. J.A. Vor der Hake en J. Lens. - Ontvangen Boeken enz.
| |
La Vie Intellectuelle.
SOMMAIRE. Fierens-Gevaert: Eugène Smits. - Émile Polak: Poèmes. - J. van Dooren: Lettres inédites de Van Lerberghe. - José de Bérys: Carnet d'un cynique. - Jean Rolin: Réflexions sur Ibsen. - G. Rouma: De Buenos-Ayres à Sucre.
Revue du Mois. - Propos de littérature (Georges Rency; Jean de Bère). - Propos d'Art: A travers les Salons (Paul Prist); Nos Critiques et la Critique (Ray Nyst). - Bulletin politique: La revanche des puissances (Franz van Kalken). - Lettre de Londres: La Noël anglaise (Emile Cammaerts). - Lettre de Paris (André du Fresnois). - Chronique musicale (Gaston Knosp). - Correspondance. - Echos. - Illustration hors texte: Roma, par Eugène Smits.
| |
De Hofstad
In dit weekblad vervolgt Jeanne Reyneke van Stuwe haar nieuwen roman ‘Gelukkige Menschen’; J. Kerkhof-Hoogslag publiceert een fragment van een Roman uit het Postleven. Wij worden dadelijk in de sfeer gezet, n.l. aan het loket voor de ‘Storting van Postwissels’. A.a. typeert in zijn ‘Oud den Haag’ ditmaal den Mensch-Hagenaar; Johan van Lemferdingen maakt eenige opmerkingen over Rooyaards' Gijsbrecht-opvoering. Onder de boekbesprekingen door den redacteur A. Zelling trof ons die over Edward Stucken's Merlins Geburt. Ein Mysterium, een stuk waarin Lucifer optreedt en duivels, duivelinnen, ridders, deernen, de aartsengel Michaël etc.
Ook dit graaldrama heeft het schoongeslepene van edelgesteente en is doorsidderd van een magisch iriseerend kleurenvuur, dat er met een kouden gloed in brandt. De handeling, hoe straf dramatisch ook, mist alle warmte van menschelijkheid, schaduwt over het tooneel als een phantasmagorie.
Voorts de gewone verslagen over Tooneel en Muziekuitvoeringen in de residentie, de rubriek voor Dames etc.
| |
Dietsche Warande en Belfort
INHOUD. Fransche Schrijvers in Vlaanderen, door H. Pauli, S.J. - De langzame Tempo's in 't Beethovenwerk, door M.E. Belpaire. - Hemelvaart der Liefde, door Rob. Ree. - Melodie, door Rob. Ree. - Idealen, door Rob. Ree. - Het Lied der Sterren, door Rob. Ree. - De eerste Missie der Propaganda in Zweden, door Dr. L. Bril. - De Danstent, door Jozef Simons.
|
|