hijgend van angstige belangstelling laten, hem met zijn rap, raak, ineengedrongen werk overmeesteren, moet hij toestanden kiezen die een bizonderen indruk laten zullen, en die paradoxaal, uiterst durvend, pakkend zullen zijn, en personen met titanische proporties, grootsche driftmenschen zonder bescheidenheid en zonder moraal, die brutaal uitleven hunne passies en zich hals over kop, met eene onweerhoudbare onstuimigheid, in den roes des levens werpen. Men kan natuurlijk, uit moreel oogpunt, en wijsverstandelijk redeneerend, heelwat in zoo'n wereld afkeuren, er veel habiliteit en sluwe berekening in vinden, men kan echter niet aan den huiveringwekkenden invloed ervan ontsnappen. Er zijn oogenblikken - bijv. in Le Voleur of La Rafale - dat uw keel is dichtgesnoerd, dat ge met bonzend hart zit te luisteren, dat ge heel uw leven hebt vergeten om op te gaan in 't leven dier conventioneele wezens, dat op de planken aan 't oplawaaien is, in overdaad van bangmakende gebeurtenissen, kolossaal en tragisch...
Nu vrees ik met deze impressies een verkeerden indruk verwekt te hebben en te veel nadruk gelegd op het uiterlijk leven van Bernstein's tooneelhelden. Om aan tooneel-personen leven bij te zetten liggen feitelijk twee wegen open: die der ruwopgezette psychologie, welke niet principieel wordt geformuleerd en zich rechtstreeks uit in de woorden en daden der creaturen, en slechts dáárin - dat is de methode van Bernstein, zooals ook van Mirbeau en Fabre - en de weg der diepere, fijnere, geleidelijke ontleding, der detail-ontrafeling, der lyrische of doctrinale typeering, zooals Porto-Riche, Bataille, Tristan Bernard het aristocratischer, geestrijker en meer literair opvatten. Twee totaal-tegenovergestelde concepties der dramatische kunst.
Bernstein heeft zonder voorbehoud de zijne gekozen, die 't best met zijn temperament overeenstemde. De toestanden overheerschen in zijne stukken de karakters, de gebeurtenissen de psychologie, de stoffelijke realiteit de innerlijke, diepere complexie des harten. Daarom heeft men het recht Bernstein niet tot de heel groote, de heel volledige kunstenaars der ‘Bühne’ te rekenen. Men weigere hem echter niet de erkentenis dezer twee groote hoedanigheden: beweging en kracht. Men drijve ook het verwijt van ‘materialiteit’ niet te ver, want de levendigheid, de echtheid van zekere zijner schepsels zijn maar al te waar, al te werkelijk. En nogmaals: de eigenschappen die hij stellig bezit zijn toch zoo geschikt theatraal, zoo essentieel dramatisch; men moet ze in aanmerking nemen, al ware 't maar om den ontzaglijken bijval van Bernstein en zijn bijzonderen invloed te verklaren.
‘Theâtre de faits’ kan men het noemen, waarin de redeneeringen maar de leemte schijnen te vullen die tusschen de opeenvolgende feiten ligt. De dialoog bestaat uit korte replieken, gaat snel; monologen vindt men er niet, geene bespiegelingen, geene discussiën en vooral geene tendenz...
Henry Bernstein
Foto Pietzner
Daarbij nog dit: Bernstein kiest nu eens niet heel verfijnde, bewuste, gevoelsnobele of verstandelijkscherpe wezens, die veel debateeren of poëtiseeren, maar wel instinct-wezens, die zich laten meesleepen door de onrustigste der menschelijke driften: de vleeschdrift, het spel, de geldzucht en de hoovaardigheid, menschen die van alle moraliteit afstand doen om tot hun doel te geraken: de fortuin, de eer, de liefde-bevrediging; die als wilde dieren door 't leven zijn losgelaten; eene weinig kristelijke collectie schurken en fortuinjagers, genieters en levensuitbuiters, aan wie luttel psychologie te verspillen is en die, van nature uit, danig verschillen van de veel schooner en gevoeliger schepselen van Henri Bataille bijv. Dat alles belet niet dat die primaat-menschen, als zoodanig, massaal van gestalte zijn en heel krachtdadig uitgebeeld, diep ademend, stevig gespierd en breed-geschouderd: zie den arrivist-minister Cortelon uit
La Griffe, den speler-minnaar uit
La Rafale en vooral den speculateur Brachart uit
Samson, of Bourcade uit
Après moi; 't zijn titanen, zooals Balzac er schiep in zijne onsterfelijke romans, maar 't zijn kerels zonder schroom, die heel en al in handen zijn van het fatum hunner driften. Niettemin komen er in het werk van Bernstein figuren voor -