De Gids.
Dr. P.H. van Moerkerken, die op weg is een zeer eigen plaats in te nemen onder de jongere proza-schrijvers, begint een novelle ‘De Ondergang van het dorp’. Niet minder belangwekkend voor literatuurminnaars beloven de ‘Studiën’ te worden over Adriaan v. Oordt, waarvan de heer Dirk Coster, ook al een onzer zeer begaafde jongeren, hier de eerste (over ‘Irmenlo’) publiceert. Tusschen Ary Prins en v. Schendel staat v. Oordt, noch zuiver visionair (Prins), noch zuiver geestelijk, doch reikend naar beide zijden. Ook v. Oordt beschrijft niet het Verleden om het Verleden, doch om er zich zelf in te openbaren.
Fred. v. Eeden begint het Tweede Boek van ‘Sirius en Siderius’: Het Kind. De zich bescheidenlijk achter drie sterretjes verschuilende schrijver van de stukjes Tafelkout in 1906, 1909 en 1910 schenkt ons in dit nr. het vierde zijner gesprekken (in briefvorm) waarin van alles wordt aangeroerd: de Bosboom-Toussaint-tentoonstelling, Dr. Dyserinck's 70e verjaardag, de brieven van Cicero en van Napoleon, de Max Havelaar, etc.
Carel Scharten heeft Pompeji bezocht en schrijft over ‘een nieuw Pompeji’ dat door een veranderde methode van opgraving wordt blootgelegd. Een prachtig toekomst-werk, want er valt nog wel haast de helft van geheel Pompeji te ontdekken.
Dr. Marie Loke wijdt een opstel aan de ‘Annales Jean-Jacques Rousseau’. Voor de dwepers met de mode-schrijfster Marjorie Bowen is lezenswaard wat C[olenbrander?] over de producten dezer schrijfster zegt:
Het geslacht van '80 is U, achtenswaardigen en aanminnigen, en mij en allen met zóóveel trots tegemoet getreden, heeft ons de Kunst zóó hoog getoond en onszelf zóó nietig, dat wij geïntimideerd waren, is het niet? Voor ons fatsoen hebben wij boeken gekocht en soms zelfs gelezen die wij toch eigenlijk héél vreemd vonden; wij prevelden wat mee voor het altaar der Litteratuur, maar het was werk der lippen.... En wij wreekten ons in stilte. Kloos en van Deyssel en Gorter en Boutens, welzeker; - maar ook Justus van Maurik en Kippeveer en Sherlock Holmes en Marjorie Bowen.
In 't werk van Bosboom-Toussaint, hoe langdradig ook, liggen schatten van geest en vinding - de boeken van de roman-fabrikante Marjorie Bowen zijn, volgens C., ‘leege prullen’ alleen treftend en ongewoon om de handigheid waarmee ze in elkaâr zijn geflanst.