Lexicographische mededeelingen
Netscher, (Frans) werd den 30sten April 1864 te 's Gravenhage geboren als zoon van F.Th.J.
Netscher, Resident in Indië en C.M.J.
Netscher; hij verbleef in zijn jeugd in den Haag (waar hij o.m. onderwijs genoot van wijlen Prof. Dr. P.H. Ritter, toen nog onderwijzer aan een bijzondere school) en in Gorinchem en bezocht daar de hoogere burgerschool. Later ging hij over tot de Haagsche hoogere burgerschool. Vervolgens legde hij zich toe op de studie der letterkunde, terwijl hij zich tevens voorbereidde tot het examen van stenograaf, en daarvoor den cursus volgde voor de 2de Kamer, dien hij in 1885 met goed gevolg volbracht. Van 1885 tot 1891 was hij als stenograaf werkzaam bij den Gemeenteraad te Leiden.
Reeds in zijn schooltijd bleek zijn talent als schrijver. Hij schreef o.a. te Gorinchem kleine feuilletons in de Nieuwe Gorinchemsche Courant en publiceerde als leerling van de hoogere burgerschool ook later in de Haagsche Bladen. Een toevallig afgeluisterd gesprek over Emile Zola bracht hem er toe zich in 't bizonder te wijden aan het lezen van dezen auteur en zijn voorloopers en tijdgenooten, en als gevolg van deze studie was hij de eerste Nederlander die voor den dag kwam met proeven van naturalistisch proza. Op zijn 19de jaar werd hij benoemd tot lid der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde, voor welke benoeming hij evenwel bedankte. Inmiddels voltooide hij zijn letterkundige opleiding bij Prof. Jan ten Brink. Toen in 1885 de ‘Nieuwe Gids’ werd opgericht, trad hij toe als medewerker van dit revolutionaire orgaan. Inmiddels wijdde hij ook zijn aandacht aan het sportleven en werd in 1890 hoofdredacteur van ‘De Kampioen’, orgaan van den Algem. Ned. Wielrijdersbond, welk redacteurschap hij tot 1900 vervulde. In 1896 werd hij tevens redacteur en met den uitgever Vincent Loosjes oprichter van ‘De Hollandsche Revue’, waarin hij onder den titel ‘Karakterschets’ een groot aantal interviews gaf met bekende personen. Sedert 1910 is hij lid der redactie van ‘De Nieuwe Gids’. Hij woont sedert 1900 te Santpoort (gemeente Velsen) en werd in 1907 Wethouder dezer gemeente, welk ambt hij ook thans nog vervult. Hij legt zich toe op de studie van Staathuishoudkunde en binnenlandsche politiek en is een warm voorstander van Staatspensioneering. Bij de verkiezingen van 1905 was hij in de districten Alkmaar en Haarlem candidaat voor het lidmaatschap van de Tweede-Kamer en in 1909 wederom in het district
Alkmaar.
Als schrijver verstaat hij zeer in 't bizonder de kunst, om personen in enkele trekken te schetsen en te typeeren, gelijk o.a. blijkt uit zijn ‘Parlementaire Schetsen en Portretten’. In afzonderlijke uitgave verschenen van hem: ‘Studies naar het naakt Model’ (1886) 2 drukken, ‘Menschen om Ons’ (1888), ‘In en om de Tweede Kamer’ (1889), ‘Lastertongen’ (1890), ‘Uit ons Parlement’ (1890), ‘Egoïsme, Haagsche roman’ in 2 dln. (1892), ‘Karakters’ (1899), ‘Uit mijn Sportportefeuille’ (1899), ‘Jaarboekje voor Rijwielsport’ (1900), ‘Langs Hollands stroomen’ (1900), Anna Ekker, Anna van Gogh-Kaulbach, Jeanne Reyneke van Stuwe, Top Naeff (‘Onze Letterkundigen’ 1904), ‘Uit de Snijkamer’ (1904), ‘Ons eigen Land’ (1910), ‘Theo’ [Heemskerk] (1911).
Zijn werkzaamheid als journalist was zeer veelzijdig en hij werkte mede aan alle groote Nederlandsche tijdschriften en couranten. Hij is ook thans nog vast medewerker van de ‘Zwolsche Courant’ en van de ‘Oprechte Haarlemsche Courant’, waarvoor hij tooneelrecensies schrijft.