| |
| |
| |
Letterkundig leven uit de november-tijdschriften
De Tijdspiegel.
Deze aflevering brengt ons, behalve een proza-schets van Herman Middendorp ‘Stille Gestalten’ en poëzie van K.v.d. Woestijne en H.C. Rümke, een interessante beschouwing van Prof. J.W. Muller over ‘Historische en Literaire Namaak’. Een drietal in ons vaderland min of meer beruchte gevallen worden gememoreerd: de in 1719 door den bekenden historicus Dumbar gepubliceerde ‘Rym-Kronyk, van ouds genaamt Het Geschichte Historiael-rym der eerste Graaven van Holland: Van Broeder Klaas Kolyn, Monnik van Egmond, Geschreeven omtrent het jaar MCLXX’, - welke Kronyk in de 18e eeuw heel wat geleerden heeft verblind en verbijsterd; - voorts de fraus literaria met ‘Thet Oera Linda Bok’, het zoogenaamd overoud Friesche handschrift waaromtrent zich omstreeks 1867 het gerucht verspreidde als zijnde dit het bezit van een meesterknecht aan de Marinewerf te Helder. Het werk bevatte cosmogonie, mythen, sagen, wetten, profetieën, een echte hutspot in plechtig-verheven, dan weer hoogdravenden stijl. Voor de echtheid van dit boek traden verscheidene geleerde kampioenen in 't krijt; het werd door Dr. Ottema uitgegeven, vertaald en van een zwaarwichtige inleiding en geleerde noten voorzien.
De maker is echter door J. Beckering Vinckers ontmaskerd. Het bleek de meesterknecht aan de Heldersche Marinewerf zelf te zijn, een soort van duizendkunstenaar en zonderling wien allerlei half verteerde lectuur over populaire natuurwetenschap, oud friesche, angelsaksische taal- en oudheidkunde etc. het hoofd op hol had gemaakt. Jarenlang heeft hij in 't geheim besteed met het volschrijven van een zestigtal cahiers. Het O.L.B. stelde hij op in een door hem zelf uitgedacht, in hoofdzaak aan 't runenschrift ontleend, uit cirkelsegmenten en -sectoren samengesteld alfabet. Wat heeft de man hiertoe gedreven? Geen geldzucht blijkbaar. Persoonlijke en nationale roemzucht? Of lust om eenige Friesche en andere geleerden deerlijk bij den neus te nemen? Een psychologisch raadsel blijft hier bestaan.
Het derde hier vermelde namaaksel is het Journaal der familie Calkoen, waarvan in de Hoogeveensche Courant en daarna in den Drentschen volksalmanak een uittreksel verscheen, een dagboek dat heette begonnen te zijn in 1661 door Arent Calkoen, aanvankelijk wonend te Houtewale even buiten Amsterdam, maar om 't ‘stadsgedruys’ te ontvlieden verhuisd naar Hoogeveen. Het Journaal bevat brokstukken van een historische dorpsnovelle uit de 17de eeuw, met groote historische en topografische kennis saamgesteld. Vijf jaar lang zijn deze stukken als echte mémoires uit een vervlogen tijd zelfs door geleerden gelezen. Doch ook hier is door enkele tegenstrijdigheden ten slotte fictie gebleken. De uitkomst was voor de geleerden thans echter minder beschamend dan in 't vorige geval, want hier was knap werk zoowel naar den inhoud als den vorm (uitgescheurde, door vocht of tranen onleesbare bladzijden etc.)
Het Trojaansche Paard binnengehaald. - - Spotprent bij 't inhalen der Franschen.
Uit: ‘Het Gedenkboek 1813’ (uitg. v. Holkema & Warendorf).
| |
Onze Eeuw.
Ignatia Lubeley besluit hare vrij onbeduidende novelle ‘In haar eenzaamheid’; Gustaaf v. Eycken geeft een schetsje over een blinden clarinetspeler; J. de Gruyter schrijft over Keats en diens werk. Van Dr. J.D. Bierens de Haan vinden wij een wijsgeerig gedicht ‘Vereeuwiging’ waarin worden versymboliseerd den inkeer tot zichzelf, de innerlijke ontwaking, den aantocht van den Geest, de voortschrijding tot Vereeuwiging.
| |
Stemmen des Tijds.
Hasebroeks eeuwfeest doet Dr. J.Th. de Visser eenige bladzijden wijden aan den Heilooschen kring, die ons aan den Muiderkring doet denken. Waar echter de gastheer van het Muiderslot als leider van de letterkundige beweging van zijn tijd gold, daar blijft Hasebroek de dienende, luisterende, bewonderende, die zich bewust is zich met de anderen niet te kunnen meten. Hij is de eenvoudige en bescheidene. Toch neemt H., volgens de Visser, minder een tweede dan een zeer bijzondere plaats in. Geen dichter heeft na da Costa, geen prozaschrijver heeft getracht de kunst zoozeer in dienst te stellen van het Evangelie der genade Gods in Christus. De onderscheiding die Beets maakte toen hij schreef: ‘Mijn luim is in mijn Camera, mijn hart in mijn gedichten’ heeft H. niet kunnen maken. Zoo goed als in zijn gedichten is in ‘Waarheid en Droomen’ de christen, ja, de predikant aan 't woord, naast den weemoedig-humoristischen causeur. Dit verklaart voor een deel de mindere populariteit van Jonathans boek dan van de ‘Camera’.
Van de moderne ‘dichterlijke dwepers met het algemeen menschelijke’ wilde H. niets weten. In het laatste gedicht van zijn laatsten bundel ‘Hesperiden’ heet het nog:
Men zegt: een dichter moet slechts 't gemeen-menschelijke eeren:
Dan slechts zal 't Algemeen als dichter hem vereeren.
Dus dichter was geen Dante of Milton? Bilderdijk,
Da Costa bij ons meê geen vorst in 't dichterrijk?
Een schoone leer! Opdat uw dichtvlucht lofspraak oogste,
Zweef, dichter, zweef langs de aarde, en waag u niet aan 't Hoogste!
Van Wilma vermelden wij een schets uit het Veenland Grootvader Drikkes, en van een ons tot nog toe onbekenden dichter Peter van Alsingha: Verzen.
| |
De Gids.
Boutens opent de aflevering met ‘Liederen van Isoude’. Carry van Bruggen gaat voort met het uitpluizen van
| |
| |
Heleen's zieleleven. Ons persoonlijk deed dit gedeelte wel wat dor aan. Belangwekkend is wat Prof. J.S. Speyer mededeelt omtrent Zielsverhuizing en Karma in het Indische volksgeloof.
J.I. de Haan heeft ‘aan het laat avondfeest waar schat van wijn als water vlood’ schrikkend teruggedacht aan den geliefden Sabbath zijner jeugd, die hem als verwijtend toespreekt:
‘Zijt gij dat, die een knaap, met uwen vromen vader
Mijn komst trouw hebt verbeid,
Een tarter nu, schuimer en smader,
De dichter zou dien heiligen Sabbath wel willen volgen, maar... 't zoete kwaad houdt zijn zieke ziel gevangen. Toch bidt hij om den vreê van den Sabbath, wiens dageraad zes donkere dagen van het donkere leven zalig maakt.
Den 30en Juni j.l. is in 't Yeluwsch dorpje Garderen herdacht Joannes Anastasius Veluanus, die daar oudtijds ‘omtrynt 6 jair gepredickt’ heeft gelijk hij in zijn hoofdwerk ‘Der Leken Wechwijser’ zelf heeft medegedeeld. Omtrent dezen man, die in de eerste jaren der Hervorming in zijn preeken ‘die pausselicke affgodery gelasten unde Godes edele wairheit gepresen’ heeft en veel vervolging heeft moeten ondergaan, deelt Joh. W.A. Naber ons hier iets naders mede. Naar aanleiding van een bezoek aan een Noorweegsche Lagere School publiceert R.W.P. Tutein Nolthenius een opstel ‘Menschen-plankton’.
In de Aanteekeningen van dit nr. wordt de Bacon-Shakespeare-quaestie nog eens te berde gebracht; in zijn Dramatisch Overzicht bespreekt Mr. van Hall eenige der jongste tooneelopvoeringen, in zijn Muzikaal dito Mr. Viotta Bayreuth en de Parsifal-quaestie. Men weet dat met het einde van 1913 het auteursrecht op Wagners werken eindigt en dan ook Parsifal, tot nu toe aan Bayreuth gebonden, vrij komt. Nevens een strooming die het toejuicht dat Parsifal nu gemeengoed wordt is er in Duitschland een andere die de opvoeringen althans van dit stuk tot Bayreuth zou willen beperkt zien, naar o.a. blijkt uit een enquête van Das Theater.
| |
Groot-Nederland.
Interessant is wat Frans Coenen hier mededeelt over ‘Hollandsche Beschaving en literaire kunstenaars in de 19de eeuw’. Het Hollandsche leven gedurende minstens de helft der vorige eeuw leed aan een ijslijke gematigdheid bij een ongematigde zelfgenoegzaamheid, en 't is opmerkelijk dat zij die dit wel beseften, als de opvolgende letterkundige kunstenaars, naar hun beste gaven telkens in een vroeger tijdvak wortelden en daarom toch nooit tot een klaar algemeen inzicht gekomen zijn. Schr. gaat dan het tijdvak na van Geel tot Multatuli. - Just Havelaar eindigt zijn critische studie over Rousseau. R's natuur-leer eischt een vertrouwende overgave aan 't logische lot; ze eischt de geheele levensverhouding van den godsdienstige... maar zonder uitzicht op God. Is 't dan wonder dat de wereld vol werd van sombere en impotente zoekers?
Voorts noemen wij: Verzen van Hélène Swarth en J. Reddingius, Heracles (V) van Louis Couperus, ‘Harpje’ van Wally Moes, Gedichten in proza van Ellen Corr en de gewone rubrieken.
| |
Ons Tijdschrift.
INHOUD. In Spanje, door Dr. J.H. Gunning J.Hz. - Misdaad en Straf, door W. van Wyhe Ezn. - Verzen, door Nellie. - Verzen, door J.A. Rispens. - Kunst en Synthese, door J. Petri. - Een boek voor onzen tijd over den Heidelbergschen Catechismus, door P. Stegenga Azn. - Terugblik, door *** - Varium, door H.C. Gunning-de Vries. - Van boeken, door Dr. J.v.d. Valk. - Ontvangen boeken.
| |
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.
Een prettig en luchtig geschreven artikel van C. Snabilié over den zoo typisch-franschen schilder Adolphe Willette opent deze aflevering. Willette hoort thuis op Mont-Martre in zijn goeden tijd, d.w.z. voor zijn ondergang in 't cosmopolitisch tumult dat de laatste Wereldtentoonstelling er heeft nagelaten, de banale opzichtige weeldepraal der Amerikanen met hun gevolg van snobs en vreugdelooze cocottes in de nachtrestaurants.
Onder de talrijke W.'s arbeid karakteriseerende illustraties hier opgenomen vermelden wij dat typische l'Enterrement de Pierrot (in veel van W.'s werk vinden wij deze symbolische figuur), waar in een barren sneeuwjacht de baar van den dooden pierrot wordt weggedragen, gevolgd door stoeiende pierrootjes, een met de grafkrans hoepelende colombine, terwijl in de lucht engelen en duivelen elkaar Pierrots zieltje betwisten. Hoe W. tegen de wreedheden van den oorlog predikte blijkt o.a. uit zijn ‘Le Noël des enfants Boërs’, waar Engelsche soldaten voor de uitgemergelde kinderen der verkleumde Boeren-vrouwen de kleine op geschenkdoozen gelijkende doodkisten aandragen. Dr. de Visser vertelt ons verder van de Japansche kleurendrukken in zijn Leidsch museum. R.W.P. de Vries Jr. schreef den tekst bij afbeeldingen van Nederlandsche inzendingen op de Ideal-Home-Exhibition te London. Annie Salomons zingt voort van Liefde's Onzekerheden; Emma van Burg vervolgt haar roman ‘Isola Bella’. Voorts noemen wij nog aanteekeningen over schilderkunst en Robbers' boekbespreking (waarin Drabbe's roman De onzichtbare Leider een boek wordt genoemd, dat, goed vertaald, in al de ons omringende landen een behoorlijk figuur zou slaan, een oordeel geheel afwijkend van dat van Dr. Aletrino in ‘De Nieuwe Gids’, die in Drabbe een guit ziet die zijn lezers met ernstig gezicht voor den mal houdt!)
| |
Vragen van den Dag.
INHOUD. Het wezen en de ontwikkelingsgeschiedenis der vaste sterren, door Dr. A.J.C. Snijders. - De natiën van het Balkanschiereiland, door Dr. H. Blink. - Kiesbevoegdheid voor wetgevende lichamen in de voornaamste staten van Europa, door J.A. Jungmann. - Lahmann's Gezondheidsleer, door Dr. C.J. Wijnaendts Francken. - Een bezoek aan Hawaiï, door O.G. Thoden van Velzen. - Van Maand tot Maand. - Bibliographie.
| |
De Vlaamsche Gids.
INHOUD. Bij het Vereeuwen van Conscience's Geboortejaar, door Maurits Sabbe. - Een Menschenleven, door Frans de Wilde. - De Tuin der Liefde, door André de Ridder. - Lente, door Emiel van der Straeten. - Gedichten, door Ellen Corr. - Avondschaapjes, door Edmond Verstraeten. - Gedichten, door Pol de Mont. - Waren de Menschen..., door Edw. De Keyser. - Zomer-zonnemaar, door Julius Verbruggen. - Iets over de Roeteensche Hoogeschool, door G.J. Rive. - Staatsraad Mr. T.M.C. Asser en het Internationaal Privaatrecht, door Henri van der Mandere. - In Memoriam Jan Blockx, door Flor Alpaerts. - Fransche Letteren, door Leo van Riel.
| |
Bloesem en Vrucht.
Wie weten wil wat het Christelijk Letterkundig Verbond bedoelt, vindt dat in deze aflev. uiteen gezet. Het kant zich ‘tegen den geest des ongeloofs, waaruit de kunstrichting van '80 oorsprong nam’. Als lid kan men zich opgeven bij L. Kuperus, Prinsengracht 303, Amsterdam.
| |
De Nieuwe Gids.
Waar blijft Heyermans' ‘Duczika’? H.v.d. Mandere schrijft over de feestelijke optocht ter herdenking van Consciences 100sten geboortedag te Antwerpen; André de | |
| |
Ridder en Gust. v. Roosbroeck hebben 't over ‘Dilettantisme’, dat wel eens een vorm van levensmoeheid zou kunnen zijn, waartegen het instinct der sterk-levende volkeren waarschuwt.
Felix Timmermans vergast ons weer eens op eenige bladzijden echt-Vlaamsch proza; Corn. Veth schrijft over Reclameprijsvragen; Hein Boeken over ‘L'Avonture Eternelle’ van Paul Fort. Veel klankvolle liedekens voorts van Joannes Reddingius. Willem Kloos bespreekt Leopolds bekenden bundel ‘Nederlandsche Schrijvers en Schrijfsters’, waarvan een 6e druk verscheen. Hij is met de keuze der auteurs niet in allen deele ingenomen en tikt Eigenhuis op de vingers, die verklaard heeft geen nieuwe werken te hebben gelezen om zijn oorspronkelijkheid niet in 't gedrang te helpen. Mag ik, zegt Kloos, doen opmerken dat groote schrijvers van alle tijden ‘invloeden’ hebben ondergaan? Grappig is het Aletrino in zijn boekbesprekingen over ‘gewrongen zinnen’ te hooren klagen. Men zou zeggen dat hij zelf het classiekste proza schreef!
| |
De Beweging.
INHOUD. Mythische Strofen, door Albert Verwey. - Snorre's Edda, door G.E.G. Meuleman. - Het Huis van mijn Vriend, door Nine van der Schaaf. - Ballade aan de Maan, door Th. van Ameide. - Een lied van zuster Bertken, in nieuwe berijming, door *** enz.
|
|