Tooneel
I. De Idealist. Een zedenspel in 5 bedrijven door C. en M. Scharten-Antink. Eerste opvoering 12 Oct. bij de Kon. Vereen. Het Nederlandsch Tooneel.
II. Ferdinand Huyck. Tooneelspel in 5 bedrijven, bewerkt naar den roman van Mr. J. van Lennep, door Anna van Gogh-Kaulbach. Eerste opvoering 23 Oct. bij de Kon. Vereen. Het Nederlandsch Tooneel.
I.
Het is reeds lang geleden (in het Februari-nummer was het voor het laatst), dat ik van de lezers van ‘Den Gulden Winckel’ aandacht vergde voor nieuwe Nederlandsche tooneelstukken. Evenwel ligt de schuld niet aan mij: sinds dien is er geen nieuw oorspronkelijk werk ten tooneele gebracht. Thans, nu het seizoen al weer flink gevorderd is, valt er nog steeds weinig belangrijks te vermelden, ook al bracht de Kon. Vereen. Het Nederlandsch Tooneel ons een ‘zedenspel’ in vijf bedrijven van het echtpaar Scharten-Antink. De Idealist, zoo luidt de titel van het eerste tooneelwerk van deze vermaarde letterkundigen, is vrijwel als een mislukte poging te beschouwen. In de eerste plaats weet de persoon van den idealist nóch onze belangstelling gaande te houden nóch onze sympathie te verwekken, in de tweede plaats ontbreekt er in het stuk de handeling die het mogelijk tot een product van dramatische letterkunde zou hebben kunnen maken. De schrijvers vergissen zich als zij meenen dat het publiek in den kinderachtigen hoofdpersoon een ‘idealist’ heeft kunnen zien. In dergelijke stukken is het zaak dat de idealist waarlijk een idealist zij, d.w.z. dat hij een volwassen mensch is van volkomen zielerijpheid, wiens handelingen vallen binnen het kader van het aannemelijke. Tenminste, zoo dient het te zijn als de auteurs ernstig tegenover hun hoofdpersoon staan. Het kan echter ook voorkomen dat de makers van zoo'n stuk ironisch tegenover den held zijn gekeerd, dat zij een levenspose vonden tegenover hem, waardoor ons hun bedoelingen, juist van wege den invloed van het ironische, des te dieper treffen. Maar van eenigen humoristischen kijk op de persoon van den held valt in hun stuk ongelukkig evenmin iets te bespeuren. Zooals gezegd, is het verkeerd met betrekking tot dit ‘zedenspel’ het woord ‘handelingen’ te noemen, aangezien er van handeling in volledig-dramatischen zin geen
sprake is.
In de inleiding die de heer en mevrouw Scharten voor hun stuk schreven, geven zij ons de volgende verklaring van hun werk: Albert van Haeften, een jongen van even in de twintig, opgevoed in een landelijk plaatsje, waar nog zijn moeder en zijn meisje Lucie wonen, werkt te Amersfoort voor het staats-examen. Hij werd eerst voor het effecten-vak opgeleid, maar wijl dit weinig met zijn poëtischen aanleg strookte, wil hij nu in de letteren gaan studeeren. Hij heeft kamers bij juffrouw Leebeek, evenals Willem Voorthuis, een wat ouder jongmensch, die bij de post is. Voorthuis is geëngageerd, en zijn meisje is in betrekking te Bloemendaal. Haar zuster, Mathilde Verhoef, is in Amersfoort ziekenverpleegster en, er herhaaldelijk haar a.s. zwager bezoekend, heeft ze kennis gemaakt met Albert van Haeften. Hij is de idealist van wien de titel spreekt. Het is een dier dichterlijke naturen van velerlei begaafdheid, in wie de stroomingen van dezen tijd een aantal vage denkbeelden over hoogste naastenliefde en gelijkheid van alle menschen hebben gewekt; denkbeelden, die hij 't zijn heilige plicht rekent, onmiddellijk in daden om te zetten, en die hij voor het ideale socialisme houdt. Die denkbeelden bepalen Alberts omgang, als tusschen gelijken, met zijn kostjuffrouw en haar