Den Gulden Winckel. Jaargang 11
(1912)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe mannen van '40Ga naar voetnoot1)
| |
[pagina 164]
| |
een nuchter-gewetene gedachte dan als een hun heele psychische Wezen vervullend en bezielend gevoel’. Mevrouw Bosboom brengt onze gedachte op den Heiloo'schen kring en op Hasebroek. Met Mejuffrouw Toussaint had H. dit reeds gemeen, dat beiden, evenals Beets, apothekerskinderen waren, een omstandigheid in het bekende spotliedje in Braga herdacht. De Schrijver van ‘Waarheid en Droomen’
Foto Wegner & Mottu, Amsterdam In dit Leidsche apothekersgezin ging de conversatie stellig niet alleen over poeders en pillen. Vader Hasebroek - van wien mij niets bekend is dan een uitlating van Helvetius van den Bergh in een brief van 1840: ‘... hij is een voorbeeld van resignatie in volslagen blindheid en kan allervroolijkst zijn’ - was gehuwd met de dochter van den bekenden Mr. J.P. Kleyn en Vrouwe Antoinette Ockerse. De grootmoeder van den jongen H., de predikantsvrouw Hasebroek geb. Blauw, was een zuster van den bekenden pensionaris van Leiden. Die verschillende menschen waren vrienden van de letteren en beoefenden ze voor een deel zelf; mannen als v.d. Palm behoorden tot de vrienden van H.'s ouderlijk huis en de geestesrichting van den jongen man lag aldus door geboorte en milieu in intellectueele lijn. In 1829 werd hij in zijn vaderstad theologisch student en weldra trok hij met de vrijwillige jagers der academie ter veldtocht uit, o.a. met Gewin, niet met Beets, die toen nog geen student was. Nog vóordat Beets student werd maakte H. met hem kennis: het was op een lezing van des Amorie van der Hoeven dat beiden door de volte tegen elkaar aangedrukt werden, een ‘nauwe verbintenis’ dus in letterlijken zin. De kennismaking werd aan de academie vernieuwd om een vriendschap voor het leven te worden. Dat beiden met Kneppelhout, Gewin, Beynen e.a. het Leidsche jonge Holland vormden, is bekend genoeg. In een stukje over den auteur van Polsbroekerwoud had ik gelegenheid te wij zen op de stichting van de Rederijkerskamer voor uiterlijke welsprekendheid, waarvan Gewin voorzitter, Hasebroek thesaurier werd; ook Boot, Molewater en Kneppelhout behoorden er toe. In Kneppelhout's ‘Studentenleven’ wordt over deze rederijkerskamer geschreven en wij lezen daar over de begrafenis van de bokaal, een geschenk van Gewin als president. De dood van de bokaal (op een avond, dat men haar weer wilde gebruiken, lag zij gebroken in het kistje, dat haar omhulde) maakte de smart der rederijkers uit. Gewin hield als president een lijkrede en diep-ernstig en zwijgend schreden de vergaderden ter lijkvaart. Op het graf werd slechts éen traan weggepinkt uit égard voor Gewin (een bizonderheid, die in de genoemde beschrijving niet wordt vermeld), die vijand van huilen, die antilacrimist was, zou men kunnen zeggen. Een dergelijk voorval is typeerend voor den omgangstoon in dien kring. Door de kringgenooten werd veel gelachen, veel gedweept en matig gewerkt. Gedroomd werd over droomen, gedweept met Byron, Hugo, Moore, Sterne, Lamartine en met schoone vrouwenoogen. Men bezocht diners en bals en toog naar den Haag ter kermis en opera. Maar men had ook zijn sombere oogenblikken, Kneppelhout herinnert er aan: ‘o die zwarte tijd, o die goede dagen van voorheen, toen wij zoo rampzalig waren, die zonnige jaren van akademievreugd, toen wij zoo wanhopig keken, toen men zich aan eene voortdurende romaneske aandoenlijkheid overgaf’. De theologische studiën te Leiden in die dagen hadden weinig animeerends, maar H. had een goed verstand, denkelijk prepareerde hij zich ook goed, in elk geval deed hij uitstekende examens. Toen hij in Mei 1835 voor zijn proponentsexamen werd afgewezen, schreef Aart Veder aan van LennepGa naar voetnoot1) naast de uitdrukking van teleurstelling over dit niet-slagen van zijn academiekennis, ‘die | |
[pagina 165]
| |
zeer veel aanleg bezit’: dat hij ‘niet veel van de theologie wist maar er toch meer van zou verteld hebben dan de overigen’. Dit laatste zal wel een boutade zijn, want uit een brief (onuitgegeven) van een van H.'s intimi blijkt mij dat H. ‘altijd de hoogste graad op zijn examina gehad had’ en dat de verbazing in Leiden algemeen was. De theologen begrijpen het niet, ‘van der Palm heeft het zich geweldig aangetrokken’ en de toekomstige proponenten zijn au désespoir. Het schijnt dat de predikanten-examinatoren meenden dat een lid
Uit Hasebroeks studententijd
van de romantische club nooit een studieboek inzag en daarom: à la potence! In Mei 1836 had Hasebroek meer succes en in October van dat jaar werd hij predikant te Heiloo. Een vers in den Leidschen studentenalmanak van 1832: ‘Aan de Leydsche Jonkvrouwen na het overreiken van de gedenkpenning door haar aan de Leydsche jagers geboden’ - niet meegerekend, debuteerde H. als dichter met een gedicht op Bilderdijk in den Muzenalmanak van 1833; in 1836 gaf hij ‘Zangen naar Thomas Moore’ in | |
[pagina 166]
| |
het licht en een bundel oorspronkelijke poësie volgde. Had Helvetius van den BerghGa naar voetnoot1) ‘in Hasebroek's rhetoriek en weekheid... van den beginne af geen zin gehad’, Potgieter beoordeelde deze poësie gunstig in de Gids. Over zijn eigen verzen sprekend zegt H. het te betreuren zijn gedichten ‘niet ronder, gladder en zachter te kunnen maken’. En hij voegt er in beminnelijken eenvoud bij: ‘ik moet tevreden zijn en mij vergenoegen in anderen te bewonderen en te waardeeren, wat ik zelf niet bezit’. Eigenaardig dat dìt het bezwaar is waar de dichter over klaagt, want de meeste zijner verzen zijn rythmisch zuiver, maar de inhoud is oorzaak dat zijn poësie langs ons heen gaat. Wij gaan naar Heiloo's pastorie. Potgieter kwam er, voor zooveel ik kan nagaan, slechts éenmaal, al was hij met H. en velen uit dien kring zeer bevriend. De persoonlijke kennismaking van beiden dateert van 1837. H. had hem in een schrijven van 20 Oct. 1836 zijn ingenomenheid te kennen gegeven met zijn letterkundigen arbeid en met ‘die jonge letterkunde, die zich voorstelt met eerlijke ijver de bekrompen veroordeelen en doodelijke slaapzucht onzer verouderde kunstmaecenen tegen te gaan’. Hier volgt een stukje critiek uit een brief aan Potgieter d.d. 16 Jan. 1837Ga naar voetnoot1): ‘Gij vraagt mij naar de Roos van Dekama? niet waar? het is een uitmuntende roman. Van Lennep heeft iets zijner waardigs gegeven. Lieve Madzy bijvoorbeeld! Hebt gij ook geen genegenheid voor 't schepseltjen? Zoo zacht, zoo lamachtig, zoo verliefd ook, ce qui est beaucoup dire: want over 't algemeen zijn onze Hollandsche romanheldinnen onuitstaanbaar koel. Een koele vrouwenliefde, - spreek mij liever van een koud vuur, (culinistisch, niet medisch op te vatten), van een verstandigen waanzin, maar ik bid u! geen koele vrouw. Om tot Madzy weêr te keeren: hoe weinig verwaandheid op haar lippen en in haar hart, ik zou haar aan Deodaat kunnen misgunnen en niet waar? dat is 't vleiendste getuigenis dat men voor zich van een schoon portret kan geven... Hetgeen ik meest in van Lennep misse is het daarzijn van humor, beide de hoogere en de lagere soort. Om mij beter en duidelijker uit te drukken, het komt mij voor dat zijne opmerkingen over 't menschelijk hart, en wat dies meer zij, welke hij hier en daar tusschen 't verhaal in vlecht, van de meest mogelijke gewoonheid en algemeenheid zijn... Als ik u Balzac noeme, zult gij weten, wat ik bedoele’... Potgieter animeerde H. om voor den Tesselschade-almanak een stuk proza te schrijven en deze zond ‘De Haarlemsche courant’ in, dat het eerste hoofdstuk vormt van het in 1840 verschenen: Waarheid en Droomen, dat in hetzelfde jaar reeds een 2den druk beleefde. Schuil- en bijnamen waren toen vele en H. koos zich het pseudoniem Jonathan, een naam, die geïnspireerd was door Charles Lamb's ‘Essays of Elia’Ga naar voetnoot1). De vriendschap tusschen H. en Potgieter is niet blijvend geweest. Potgieter's critiek schijnt H., vooral na de aanvankelijk gunstige beoordeeling zijner poëzie, gegriefd te hebben. Helvetius van den Bergh, een vriend van beiden, laat niet na om, vergeefs optredend als verzoener, aan Potgieter zijn veranderde houding te verwijten: ‘Gij hebt H.'s gedichten altijd toegejuicht, ik slechts voorwaardelijk... Gij zijt wat al te subjectief in uwe beoordeelingen, plaatst u te veel op eigen standpunt, te weinig op dat der schrijvers, die gij recenseert... Onrecht is niet van u te verwachten, maar van kleine onbillijkheden, om den wille van uw anders hoogst lofwaardig stelsel (vooruitgang) kan ik u niet geheel vrijspreken’. Heeft H. (die de breuk betreurt) wel voor dien ‘vooruitgang’ waar Potgieter naar streefde, hetzelfde gevoeld als aanvankelijk scheen? Men mag het al of niet eens zijn met de stelling dat het predikantschap meestal een plooi geeft aan den geest, die voor beoefening van- en liefde voor de kunst minder geschikt maakt, in H.'s geval moet gewezen op twee uitlatingen, die we achter elkaar doen volgen: ‘de taal des poëtischen gevoels maakte plaats voor de taal der verkondiging van de waarheid, de hoogste waarheid, uit den mond des evangeliedienaars’. Verder dit uit een brief aan Potgieter d.d. 12 Dec. 1840: ‘Vooruitgang! Maar mijn lieve vriend! waar ligt die?... zoolang ik overal hoor prediken, dat niet hier, maar overal in Europa, de onzekerheid en gisting heerscht, die een periode van overgang kenmerkt: zoolang moet gij mij vergunnen, dat ik, niet wetende waaraan mij te houden, mijn eigen weg volg, en meer raadpleeg met den smaak van een publiek, dat ik ken, dan met het plan van een gebouw dat ik niet ken’. Later is de verhouding tusschen beide vrienden wat verbeterd, maar ze werd niet meer dezelfde als tevoren. Hasebroek leefde te Heiloo met zijn zuster Elisabeth, de ‘murwe schrijfster van Te Laat’, zooals ten Kate van haar zegt, een uiterst zachte natuur, daarbij niet van geest ontbloot. Beiden hadden Geertruida Toussaint's eerste werken leeren kennen en waardeeren en de jonge predikant ging de Alkmaarsche schrijfster persoonlijk complimen- | |
[pagina 167]
| |
teeren en haar namens zijn zuster tot een bezoek uitnoodigen. ‘Reeds kende, reeds vereerde ik u als dichter en prediker’ herinnerde zij in later jaren, en een brief (onuitgegeven) van April 1839, waarin ze hem dankt voor al de genoten hartelijkheid, eindigt met de verzekering dat ze ‘meer hoogachting, meer dankbaarheid en meer vriendschap voor u (hem) heeft, dan ze ooit zal weten uit te drukken’. Toch, zoo werd in den lateren kring van Mevrouw Bosboom wel eens verzekerd, zou de grootste sympathie aan H.'s kant zijn geweest, die haar vergeefs ten huwelijk zou hebben gevraagd. Als men liefde berekenen kon, zou men precies kunnen zeggen waarom haar hart, hoe groot haar sympathie ook mocht zijn, niet voor H. ontvlamde. Beide karakters verschilden in menig opzicht. Zijn geslacht mocht van Fransch-Vlaamsche origine zijn, zijn natuur maakte hem meer vatbaar voor duitsche invloeden, al sloot zijn groote zachtmoedigheid dikwijls juiste onderscheidingen, geestige typeering niet uit. Bij de nerveus-levendige Mej. Toussaint daarentegen verloochende het Fransche bloed zich niet. Aan een jonge vriendin die voor haar zong zei ze wel eens: ‘vooral geen sentimenteele duitsche liedjes, zing liever weer eens iets guitigs als la fille du régiment’. In den Heilooschen kring werden diepzinnige en belangrijke gesprekken gevoerd, ook dikwijls uitbundig gelachen. ‘Lou’ Beynen kwam de vrienden bezoeken, Bernard Gewin ‘den ernst der gesprekken afwisselen door zijn jolige luim’ en de franschdenkende en fransch-sprekende Kneppelhout hielp Betsy Hasebroek eens een haas braden, die ze van ‘de Nyenborgh’ gekregen had en niet te bereiden wist. Op de Nyenborgh woonde van der Palm's dochter Mevrouw van Foreest en de Heiloosche kring vereenigde zich daar wel onder het genot van kandeel. De ruwe maar nobelhartige Kennemerlander minstreel Willem Hofdijk dweepte met enkelen der kringgenooten en wordt gezegd een stukje van Geertruy Toussaint's japon op zijn hart te hebben gedragenGa naar voetnoot1). H.'s kennismaking met den improvisator de Clercq, door bemiddeling van Mej. Toussaint, dateerde van 1841Ga naar voetnoot2); de C. bleef voor H. de grootste eerbied en sympathie gevoelen. Wat van Lennep betreft, hij had H. leeren kennen door beider vriend W.R. Veder, H.'s ambtsvoorganger in Heiloo. Denkelijk kwam hij in Sept. 1837 het eerst bij H. In een (onuitgegeven) briefje aan H. schrijft hij voor een paar dagen te zullen komen logeeren en zegt: ‘(ik) stel mij veel genoegen voor van de gelegenheid welke zich opdoet om onze voor mij zoo aangename kennismaking voort te zetten’. Dit alles duurde tot Maart 1843. H. werd, na bedankt te hebben voor een beroep naar Helder, predikant te Breda, waar hij in 1847 huwde met Jonkvr. Anna Maria Jacoba van Tets, die wel niet dezelfde intellectueele aspiraties als haar man had, maar vol liefdevolle toewijding voor hem bleef. In Mei 1849 predikant te Middelburg geworden, heeft H. daar een tijdlang samengewerkt met J.J.L. ten Kate, den oud-medewerker van Braga, den student uit het vijandelijke Utrechtsche kamp. H.'s vredelievende, complaisante natuur stond aan vriendschap niet in den weg en ten Kate had in de jaren van zijn predikantschap veel van zijn jeugdige ondeugendheid verloren: er ontstond een vriendschappelijke verhouding, die tot het einde toe bleef. Ook met Beets kwam ten Kate tot toenadering, maar tot groote sympathie voor elkanders persoon en werk (althans van ten Kate's kant is mij dit bekend) kwam het nooit. In Amsterdam waar hij sinds 1852 predikant was, vond hij in den Réveilkring vrienden. Mr. H.J. Koenen, de oude; de Pierson's, W. de Clercq, da Costa, wiens complete werken hij van een voorrede voorzag, waren zijn vertrouwden. Dat iemand als hij aan de zijde van v.d. Brugghen en niet van Groen v. Prinsterer stondGa naar voetnoot1) verwondert ons niet. Weduwnaar en kinderloos, vele vrienden verloren hebbend, ging hij zijn einde tegen. Van droeve vereenzaming kan echter niet gesproken worden. Want minder gevierd maar ‘gemoedelijker en veel naïever dan Beets’Ga naar voetnoot2), goed van hart en vrij van eerzucht als ten Kate, ‘treffend eenvoudig’Ga naar voetnoot3), bleef na het verdwijnen van den Leidschen en Heiloo'schen kring, een trouwe Amsterdamsche kring tot het einde om hem heen. EVERARD GEWIN. |
|