Den Gulden Winckel. Jaargang 11
(1912)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Elfde Jaargang No. 11 | |
Onze hedendaagsche letterkunde
| |
[pagina 162]
| |
verkeer? Of is het nauwkeurig, verlekkerd beschrijven van de liefelijkheden, die men uit een riool kan opvisschen, een daad die van nog iets anders getuigt dan van geniale schrijvers-kwajongensachtigheid? Dit moet zeker allemaal door onder de bedenkelijke leuze: Kunst is passie, zooals van Deyssel in zijn eerste letterkundige daden heeft trachten waar te maken! De naturalistische kunst, of wat men zoo noemt, stamt uit Frankrijk. De Balzac en Stendhal worden er als de voorgangers van aangewezen, in Diderot de eerste materialistische kiem genoemd. Dan komt de reeks Flaubert-Zola-van Deyssel. Van Deyssel was de eerste Nederlander die zijn Zola-vereering in kunstdaden toonde. De naturalisten waren de schrijvers van de geschiedenis van den mensch als verschijning van tastbare werkelijkheid! Hm, hm! In ieder geval wat er grootsch, episch, romantisch in Zola was werd in het minder groot-ademige Holland verkleind en onbeholpen uitgestotterd. ‘Kunst is passie’ bewees alle eer aan de psychologie der lagere hartstochten. Dit gegeven werd tot de bijna wetenschappelijke dorheid, waartoe kleine geesten uit gebrek aan oprechte bezieling snel vervallen, uitgesponnën door een reeks schrijvers, die dit kunstgenre tot een nieuwe mode brachten. Voor het in Nederland welig tierend dilettantisme op letterkundig gebied was deze door observatie en beoordeeling der uiterlijke verschijnselen beïnvloede kunstrichting een welkom en loonend iets. Een hernieuwde belangstelling voor den eenling, den burger of het grover bewerktuigde wezen, dat tusschen armoede en ontbering zijn eigenaardig, onbeheerscht leven doorbrengt, wekte velen op tot proeven en studiën naar hun graad van algemeene menschelijkheid, verwonderd als zij waren dat zulke ondingen ook nog eenige andere, fijnere gevoelens schenen te bezitten dan het ongedierte, waarmede zij samen woonden. Vlak naast deze naturalistische beweging ontstond de van alle banaliteit zich afwendende z.g. kunst-aristocratie. Het volk van rijk geworden kooplieden telt onder zijn zonen toch maar weinig werkelijk aristocratische geesten. Dit blijkt vooral uit deze voorgewende aristocratie. Want er is misschien niets burgerlijkers dan voorgewende, onwerkelijke aristocratie! Toen deze nieuwe kunstrichting in onze letterkunde haar bloei bereikte, deed zij mij denken aan een nieuwe, vermoderniseerde rederijkerskamer. Dit schrijven van literair werk om de stijl, om den ‘voornamen’ kostbaren stijl alleen, scheen mij zoo volmaakt liefdeloos, dat het mij niet mogelijk is aan te nemen dat de beweging van '80, hoewel zij daartoe gevaarlijke leuzen droeg, dit gewild zou hebben. De voorstanders sloten zich als trotsche kluizenaars en wereldverachters in hun eigen gesticht wereldje van broeierige, mijmerende gevoelens op, knielden in afgodische verheerlijking voor de eigen ziel neer, o, die goddelijke ziel, waarvan elke beweging aandachtig beschouwd en genoteerd moest. De schrikkelijke vizioenaire grootheid der droomgezichten van sommige kluizenaars, de geweldige, goddelijke paradijswereld, die Dante, de zwervende balling, opbouwde in zijn lichtenden geest, dat alles werd bij hen kleine gedachtetjes, die als thema voor lange, stugge, ongracieuze gedichten moesten dienen. Hun hol klinkende frazen, waardoor zij zelf gesuggereerd schenen, gaven aan den verfijnden vorm een stroefheid, welke het product ongenietbaar maakte. Dat werd de doodsche diepzinnigheid waarop ik doelde in mijn eerste opstel. Twee persoonlijkheden hebben als voorvechters der literatuur van '80 haar opbloei overleefd en zijn zichzelf gebleven. Ik bedoel Frederik van Eeden en Lodewijk van Deyssel. Dit zijn beide voor mij levende menschen. Van Eeden is wel de grootste van de twee door zijn veel omvattende en veel doorworsteld hebbende menschelijkheid. Het is jammer dat van Eeden niet wat geduldiger was, nadat hij zijn eerste eerlijke geschriften de wereld in zond. Veel van het te vroeg uitgegevene is voor ons totaal waardeloos, tenzij uit ontwikkelingsoogpunt van den mensch van Eeden. Het kenterend getij van zijn eigen innerlijk had hij het publiek niet moeten aanbieden; het is niet goed buitenstaanders in de werkkamer toe te laten; zij zien ook te veel het mislukte en soms prullerige, voor vermaak of zelfoefening geschapen, en dat men wijselijk in zijn schrijftafella behoort te houden, totdat het oogenblik aanbreekt om een en ander in rijpere gedaante het licht te doen zien. Interessant heb ik den arbeid van Frederik van Eeden altijd gevonden. Ik heb meegenoten van de grenzeloos-aanmatigende domheid van de critiek en mij soms geprikkeld gevoeld door haar stumperige kwaadaardigheid. Over het gebrek aan waardige houding bij de critiek is al menig hartig woordje gevallen. En er ligt een waarheid in het sarcastische woord van Hebbel over de critici: ‘Scharfrichter sind sie geworden, weil sie keine Könige werden konnten!’. Het is mogelijk dat van Eeden zich te veel de vervolgde persoon is gaan beschouwen, voor het eerlijk, goedwillend streven van dezen man paste het een waardige keus uit het critisch woord te doen. Van Eeden nu, als tachtiger beschouwd, heeft zich al vroeg zichzelf betoond, niet een die uit loutere bevlieging bij een mooie beweging zich aansloot. Hij bood dan ook terstond het belangrijkste als blijk dat het hem meenens was met | |
[pagina 163]
| |
wat hij beoogde. En ook de toenmalige Willem Kloos, die zich later te veel als de testament-executeur van Jacques Perk is gaan beschouwen, op welken titel hij een beetje lang snoeft en dien hij niet heelemaal met zijn daden en woorden in overeenstemming brengt. Het literaire werk van van Eeden, een Tolstoi in het klein, toont voor ons den volledigen ontwikkelingsgang van een mensch, zoodat de vervaardiger telkenmale autobiograaf schijnt. Slagen van het lot troffen hem en in hem zijn idealen; dan legde hij een cynisch getint werk uit de hand en zond het de wereld in, te vroeg; kwam de hoopvolle glimlach weer aan zijn verdonkerden, somberen hemel op, dan wees hij naar zijn idealen, als naar hetgeen bereikt mòest worden. Hij bleef zoo veel mogelijk zichzelf, doch leverde zoodoende niet altijd kunst van waarde; daarbij stond hij vrijwel buiten de stroomingen, toen deze zich naar verschillende richtingen gingen splitsen. De andere persoonlijkheid, die ik op het oog heb is Lod. van Deyssel. Ook diens werk toont ons zijn ontwikkelingsgeschiedenis als mensch, maar meer verborgen gehouden achter een masker van koele, voorgewende voornaamheid. Een vreemde en gansch anders bewerktuigde natuur, een naar het decadentische strevende kunstaristocraat, doch met meer innerlijk leven dan de anderen, die ik zoo noemde. De Zola-vereerder liet zijn bewondering met zijn wilde haren vallen; de oudere, rustiger man, die een tijdlang de genoegelijke dandy speelde en zich achter tallooze typische mommen aan het publiek vertoonde, gaf tot nog toe - naar mijne bescheiden meening althans - zijn meest bezonken werk in zijn diep doorvoelde overpeinzingen over de kunst van Rembrandt. Hier geen mommen, geen fraaiigheden, slechts een vroom erkennen van het wonder van den Rembrandtschen geest. Het woord gaat bij hem herinneren aan de klare plastiek der Kerkvaders en zijn gansch oeuvre der laatste jaren toont een stillen mensch, nadenkend in de Katholieke gevoelssfeer. Deze twee, van Eeden en van Deyssel, herinneren nog aan '80 in den goeden zin; thans is het snel opgebloeide tot een snel verval gekomen. Doch in de verte klinken over de stille verwelkte bloemhoven der uitgebloeide geesten, de trompetten der herauten van de nieuwe opkomst. Wat zal het jonge, zelfstandiger geworden leven, ons brengen? Al zijn de verkondigers van de socialistische kunst in hun daden en woorden nog niet degenen, die ons doen vertrouwen in een goede toekomst, al hebben zij in hun luidruchtige bewegingen iets van de opgewonden baldadigheid der suffragettes, ook zij zijn evenals deze de inleiders van een nieuw tijdperk; wat altijd met eenige belachelijke overdrijving schijnt te moeten geschieden. De beweging van '80 was een revolutie. Doch evenals op de Fransche van 1789 zullen ook op deze nog vele omwentelingen moeten volgen voordat het juiste evenwicht weer verkregen is. Een en ander zal de toekomst echter leeren.
CONSTANT VAN WESSEM. |
|