Den Gulden Winckel. Jaargang 11
(1912)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdLetterkundig leven uit de september-tijdschriftenGa naar voetnoot1)De Gids.Het viel te denken dat bij de viering van Mevr. Bosboom-Toussaints gedenkdag ‘De Gids’, het tijdschrift waarmee de gevierde schrijfster in zoo nauwe relatie stond, met welks redacteur Potgieter zij bevriend was en waarin hare eerste bijdragen zijn opgenomen, vooraan zou staan. De grootste helft van de Sept.-afl. is dan ook aan Mevr. Bosboom gewijd, zoodat de overige bijdragen: het slot der zoo anders-geaarde novelle van Johan de Meester, een stuk over ‘den geur der Grondwetsherziening’, een recensie van Ina Boudier-Bakkers ‘Bloesem’, zelfs wat vreemd aandoen. Voorop een kort woord der Redactie, die er aan herinnert hoe Potgieter in een beoordeeling van haar eerste afzonderlijk uitgegeven novelle ‘Almagro’ deze begroette als een werk waarvan ‘de stijl zich voordeelig onderscheidt boven dien onzer gewone romanschrijvers’, en voorts doet uitkomen hoe ook de in dit nr. gepubliceerde brieven der schrijfster haar eerlijk karakter en haar beginseltrouw, zonder parti-pris, duidelijk in 't licht stellen. Daarop volgt dan een uitvoerig artikel van Dr. J. Prinsen J.Lzn. over de Liefde in den Leycester-cyclus, den historischen roman waarvan Groen en Fruin moesten erkennen dat hij een verdichting is die de geschiedvorscher voor een helder inzicht in de gebeurtenissen van 1585 tot '87 niet mag versmaden. Doch de cyclus is tevens het boek van de liefde, de liefde in al hare uitingen.
Wie den voor velen wel wat vermoeienden tocht door die elf deelen der editio princeps heeft afgelegd, ziet ze daar dolen, de paren, door het woeste woud van krijgsbedrijven en politiek, door het verwarrend kreupelhout van eer- en heerschzucht, kuiperij en samenzwering, Reingoud-Laguillaire, Sidney-Martina, Gideon-Ivonnette, Leoninus-Barbara de Hase, Reingoud-Jacoba, Fabian-Deliana, Douglas-Jacoba, Elias le Lion-Jacoba, Leycester-Margaret Douglas, Gideon-Jacoba, Elias le Lion-Ludovica van Meetkerke, Nicolaas de Maulde-de Princes van Chimay, Pescarengis-Katharina Rose. En nog altijd komen er nieuwe op, hartstochtelijk handen wringend, met blikken van haat en vertwijfeling, zoetelijk betoogend, met teederen, dwependen glimlach, schuchter of vertrouwelijk, vol ijdele behaagzucht of in stillen eenvoud, in stugge terughouding of in speelsche uitgelatenheid.
Dr. P. teekent dan in korte trekken de liefde van de voornaamste personen, in Sidney en Martina de platonische liefde, in Jacoba en Gideon Florensz de zuivere reine liefde, geheiligd door 't geloof, etc. Ook Frans Erens schrijft ‘over Mevr. Bosboom-Toussaint’. Hij oordeelt de schrijfster te partijdig tegenover het Roomsch Katholicisme en hij stelt zich hare persoon voor als weinig sympathiek, daarbij herinnerend aan haar optreden tegenover Alberdingk Thijm, door A.J. in zijn bekend boek zoo sprekend verteld. Haar gedrag bij die ontmoeting toont echter tevens, dat wij haar werk moeten afscheiden van haar persoon. En dan komen deze opmerkelijke regels:
Men zal goed doen zooveel mogelijk van de oude, tegenovergestelde meening terug te komen. De persoonlijkheid, zooals zij zich in het werk openbaart, is altijd eene geheel andere, dan die welke in den omgang zich vertoont. Hij, die oppervlakkig uitziet als een zwakke, hij, die zich gedraagt als een zachte, kan voor zijn schrijftafel een sterke, wreedaard of een genie zijn. Zoo ook Mevrouw Bosboom. In hare werkkamer rees hare lichamelijk kleine persoonlijkheid tot eene niet vermoede zielegrootheid. Erens eindigt met te constateeren dat Mevr. B. voor den historischen roman nog geen gelijkwaardigen opvolger heeft gevonden. | |
[pagina III]
| |
En dan... volgt de publicatie van een nog onbekende, helaas onvoltooid gebleven novelle der schrijfster, waarvan het handschrift door den padvinder Dr. Johs. Dyserinck in de boekerij van de Leidsche Maatschappij is ontdekt. De novelle is getiteld ‘De Cornetjes’ en het hier afgedrukt fragment geeft ons de beschrijving van een meisje van voornamen huize dat, streng piëtistisch opgevoed, door haar vader op haar 19de jaar in een andere, levenslustiger omgeving wordt overgeplaatst, daar geheel verandert, wild en vroolijk wordt, ‘met verbeten ongeduld over de achtbare statigheid der menuet ter zijde af pirouettes maakt’, doch... op haar 21ste jaar reeds weer ‘serieus’ wordt, wat hier dan als vroom in een minder gunstigen zin schijnt te moeten worden opgevat. Helaas dat het fragment ons van dezen omkeer zelf niets verhaalt; te spoedig is het afgebroken. Daarna vertelt Dr. Prinsen ons ‘Hoe Paulus Buys zijn koffer terug kreeg’, Buys die in het drama van Reingouds val (Leycester in Nederland) een gewichtige rol speelt. Er komt een geheele acte uit een protocol bij te pas, dat berust in het Leidsch archief. Wat zeker wel voor velen het aantrekkelijkst is in deze aflev. zijn de brieven der schrijfster aan verschillende personen gericht en hier in de belangrijkste gedeelten medegedeeld en van aanteekeningen voorzien door J. Bosboom Nzn., Mr. J.N.v. Hall en Dr. Johs. Dyserinck: eerst brieven van juffrouw Toussaint aan den geduchten doch haar welwillend gezinden Gids-redacteur Potgieter, daarna epistels aan haar vriend Willem de Clercq en aan Mr. Is. da Costa, Mevr. Elise v. Calcar, Ds. O.G. Heldring en Mr. Groen v. Prinsterer. In de Brieven aan Potgieter beklaagt zich de schrijfster o.a. verscheiden malen dat haar ‘Lauernesse’ maar geen bespreking in ‘De Gids’ werd waardig gekeurd. Wij leeren er ook haar bescheidenheid uit kennen ten opzichte van eigen praestaties, die haar, als Potgieter haar een bijdrage voor zijn jaarboekje ‘Tesselschade’ heeft verzocht en een door haar gezonden stukje ‘De Doopzusters’ heeft afgekeurd, ter begeleiding van een andere bijdrage doet schrijven:
‘te willen is nog iets anders dan te kunnen en ik vreeze UwE. slechts de gelegenheid te laten van uit twee kwaden de beste te kiezen door UwE. nu weder het nevensgaande te zenden’.
Reeds een vorig jaar had zij iets gestuurd, doch aan deze zending de mededeeling doen voorafgaan:
‘dat zij het stukje gaarne inzenden wil indien de plaatsing niet de minste moeite geeft... het zoude voor het publiek eene al te slechte ruiling zijn van uwe bekende hand iets te moeten missen voor de weinige flauwe regels, die ik had kunnen leveren’.
Evenwel bleek zij, toen het stukje niet werd opgenomen, wel teleurgesteld. ‘Haar ijdelheid had een paar speldeprikken meer ontvangen’. Uit de briefwisseling met da Costa zijn vooral belangrijk de epistels handelend over Mevr. B.'s plan tot een uitvoerigen roman over ‘de Portugeesche Joden in Nederland’, een plan helaas niet tot uitvoering gekomen. Onder het opschrift: ‘een valsche Toussaint’ deelt Dr. Dyserinck iets mede omtrent een Duitsche vertaling van een door A.v.d. Linde (den Rotterdamschen boekverkooper M.J. Lelyvelt) geschreven roman (1572): ‘Rochus Meeuwiszoon’. De titel der vertaling luidt: ‘Rochus Menuwssohn (met den drieklank in Meeuws wist de vertaler blijkbaar geen raad) Original roman von A.L.G. Toussaint’ (!). Behalve de titelverbastering komen er meer grappige vergissingen in deze vertaling voor. Zoo is Baljuw Sandyck: Balley Sandeck geworden, vrouw Koppelstok werd Frau Koppelstadt etc. Het slot, waarin de oorspronkelijke schrijver er aan herinnert dat er op den weg van de belaging der onschuld geen levensheil bloeit, kon de vertaler blijkbaar niet bekoren en is dus eenvoudig weggelaten. | |
Onze Eeuw.Dit tijdschrift geeft eenige persoonlijke herinneringen aan Mevr. Bosboom van haar neef den heer J. Bosboom Nzn. Hij vangt aan met zijn oudste herinnering aan zijn tante, toen ze nog aan de Zuidwal in den Haag woonde en hij er als achtjarig jongetje ten eten was gevraagd.
Eén oogenblik van dien dag staat mij nog maar duidelijk voor den geest; ik zat stil in een hoekje, in de vervolgkamer, tante zat voor haar schrijftafel in die zekere houding, zooals zij veel placht te doen, met de armen half over elkaar - er bestaat nog een portretje van Verveer, dat haar zoo weergeeft - het hoofd eenigszins opgeheven te mijmeren. Het moet een oogenblik geweest zijn kort nadat ik binnen was gekomen, en zij mij stellig een stoel had aangewezen om op te gaan zitten; ik weet nog heel goed, dat ik daar zat wel wat verlegen haar gade slaande, met een gevoel van: wat doe ik eigenlijk hier, totdat zij op eens mij weer opmerkende - of mijn broer er bij was herinner ik mij niet juist meer - op mij toeliep met uitroepingen van medelijden en zelfverwijt, dat zij mij zoo aan mijn lot had overgelaten, terwijl ze mij aanhaalde en liefkoosde om haar verzuim weer goed te maken en iets opzocht, een prentenboek of zoo, om mij bezig te houden. | |
De Tijdspiegel.Dr. A.S. Kok schrijft over het echtpaar B.-T. naar aanleiding van de werken van Dr. Dyserinck en Mr. Jeltes, die elkaar aanvullen. Natuurlijk stelt ook Dr. Kok zich de vraag, hoe Mevr. B. stond tegenover haar echtgenoot als artist en herinnert er aan hoe Mr. J. en Dr. D. beiden tot het besluit komen dat Mevr. B. geen oog had voor beeldende kunst en dat haar eenzijdige, ietwat bekrompen opvatting haar belet heeft kunst in 't algemeen en dus ook B's kunst ten volle te waardeeren. | |
De Nieuwe Gids.Ook de N.G. bosboomt. Het is Kloos die de schrijfster zijn hulde brengt. Haar orthodoxie was van een soort waarmede ook andersdenkenden kunnen sympathiseeren, schrijft hij. Bovendien acht hij het verschil tusschen haar en de huidigen niet zoo groot als het lijkt; niet tegen de godsdienstige stemming zelve toch streden de 8oers, doch tegen de onvoldoende wijze waarop velen die stemming in hun poëzie trachtten te uiten. Mevr. B. daarentegen heeft haar arm menschelijk Wezen wèl voelen trillen door de ontroering van haar streven om het Eeuwige te benaderen. Voorts spreekt Kloos van de ‘breed-uitvloeiende zwiering harer stil-voortgolvende periodenreeksen’. Hij eindigt:
Juist, omdat er zoo'n zwakke historische band, zoo weinig geestelijke overeenkomst tusschen Haar en ons gevonden wordt, kunnen wij hier, met des te grooter kans op objectiviteit verklaren, dat wij van Haar houden en Haar vereeren, als de Kunstenares mer het diepe gemoed, met de rijke verbeelding, en met den, voor wie Haar ernstig willen naderen, suggestieven schrijftrant, die Zij voor de besten onzer altijd geweest is, en voor de volgende geslachten ook blijven zal. | |
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.Herman Robbers meent dat de Hollanders te ‘degelijk’ zijn om feest te vieren, om hoera te durven roepen op straat. Wij zijn er ook te gemakzuchtig en te gierig toe. Dus doen wij... niets.
In haar geboortestad Alkmaar zal een borstbeeld van mevrouw Bosboom onthuld worden - kan het al 16 Sept. gebeuren? Ik heb kwade geruchten gehoord! - men zal er ‘in elk geval’ den genoemden datum ‘niet onopgemerkt voorbij laten gaan’.... hm, nou ja, de victorie van het echte kunst-enthousiasme zal toch wel niet bij Alkmaar beginnen; men ziet ze hier vandaan, de ‘kruideniers en kaaskoopers’ in lange jassen; en feesten tot viering van den honderdsten geboortedag der groote schrijfster in den Haag, waar zij zoo lang gewoond heeft, of in Amsterdam, | |
[pagina IV]
| |
de oude stad zoo dikwijls levend in haar boeken, er is eenvoudig geen sprake van! Fuiven doen wij pas in 1913 met reclametentoonstellingen!
En toch betwijfelt R. of in Vlaanderen Conscience wel met dieper innigheid herdacht zal zijn geworden dan Mevr. Bosboom's artistiek veel hooger staande verschijning door 't kleine hoopje stil levende, lezende en zelden luidruchtige personen in Noord-Nederland. In een bespreking van Dr. Dyserinck's boek maakt Robbers extra gewag van het droevig feit, dat Mevr. B., ondanks haar groot succes, nimmer in eenige weelde heeft geleefd. ‘Om een dure plaats in den schouwburg te betalen - er zou een, waarschijnlijk met duizenden gehonoreerde, ster optreden - moest een spaarduitje worden aangesproken’! | |
De Beweging.J. Koopmans schrijft uitvoerig over ‘Het Huis Lauernesse’. |
|