een glas jenever gedronken heeft: verder ontmoeten we den koning en de koningin - de koning is een oudachtige, dikke heer, met een buik, die blank en strak gespannen is, en die hem tot over den doek hangt, die zijn lendenen omhult. Hij heeft een borst als een vrouw en dik, grijs haar, ook in de holten van zijn arm. De koningin is niet veel fraaier: wel draagt ze roode bloemen in 't haar en in beide ooren, en heeft ze een ketting van schelpen om den hals, waar ze (o vrouwelijke ijdelheid!) elk oogenblik naar kijkt, terwijl ze paarlen om haar handgewricht draagt, maar schooner dan haar man is ze volgens de beschrijving niet.
De koning geeft hem nu een zekeren Tokozikaza, bij afkorting Toko genaamd, een man uit 's vorsten hofhouding, als knecht mede. Met zijn drieën - Pieter Adrian van Zanten, Toko en Tongu - maken ze een boottocht naar een naburig dorp, Wattiwua, waar van Zanten's eerste liefde mislukt, omdat 't daar voor een meisje niet past, om ‘een man uit een vreemde stad’ lief te hebben. Maar wanneer hij zijn lichaam heeft laten verven, is hij een man van Pelli geworden, en burger der stad van den ‘Mahurastam’ en Winawa is er de vrouw niet naar, om hem, daar alle conventioneele bezwaren zijn opgeheven, haar gunst te weigeren. Doch ook onder de Mahura's is vrouwemin niet immer eeuwig, evenmin als mannetrouw. Er komt een andere vrouw in het spel. Ali, de schoone dochter des konings.
‘Hoe meer ik haar beschouw, hoe mooier ik haar vind. Winawa is oud en leelijk, wanneer ik de beiden vergelijk. Zij, die me sinds den avond door de historie met den vliegenden hond niet meer mocht lijden en blijkbaar slechts bij me blijft tot ze zeker is van een ander, zij voelt zelf, dat zij de onderliggende partij is, en blaast als een kat, die zich tot den aanval gereed maakt’. Zóó verlaat hij Winawa, die op haar beurt weder Toko, zijn knecht, verkiest, en Ali en Pieter Adrian van Zanten zijn elkaar's verloofden. Maar om haar te trouwen, te koopen, zooals 't daar bij de Mahura's heet, dáártegen rijzen oneindige moeilijkheden op. Gemoedelijk raadt hem Toko 't nog af - maar zonder Ali kan van Zanten niet leven, en hij bouwt met Toko's hulp een huis. Dan gaan zij weder met hun drieën, Toko, Tongu en Pieter, naar 't Witte Langoor, met geschenken, bestaande uit een paar lichtbruine onderbroeken uit Engelsch flanel met zwarte strepen en een paar witzijden bretels met blauw borduursel. Wahuja echter is niet gemakkelijk voor 't plan te winnen.
‘Ali verkleurt niet door den regen’, zegt hij.
Dan laat hem van Zanten de onderbroeken zien en de bretels. Het maakt een diepen indruk op hem, en hij belooft voor ‘den rijken gever’ te zullen doen, wat hij vermag. Maar de koningin moet een paar glacé-handschoenen hebben, en de koning vraagt voor Ali maar eens eventjes 100 Pokon Tabu, d.z. 32000 schelpen! Van Zanten biedt 50 Pokon Tabu, en ten slotte worden ze 't eens voor 40 Pokon Tabu en een revolver! Aldus wordt Ali van Zanten's vrouw, en begint ‘Van Zanten's glückliche Zeit’. We leven alles in 't gelukkig huwelijk mede: Ali's angst, dat ze geen kindje zal krijgen, en dat ‘dus’ haar man haar ontrouw zal worden: het loeren van een andere vrouw, en van Zanten's standvastigheid. Zoo wachten ze beiden.
‘Als ik dan echter het gesprek met de opmerking voortzette, dat een kind toch eigenlijk een last was, en dat ze het inplaats van mij zou hebben te verzorgen, sloten zich haar lippen oogenblikkelijk en haar oogen werden donker en zonder begrip. Hoe zou ik jou om het kind kunnen vergeten’, zeide ze, ‘jij bent het toch, dien ik ter wereld breng’.
Nadenkend keek ze voor zich uit. Toen kwam een heldere lach op haar gelaat. Ze nam mijn hand en zeide: ‘vergeet ik je hand om der wille van je hoofd?’ Ze legde haar handen om mijn hals en zeide met een sterken glimlach: ‘vergeet ik je hoofd om der wille van je hart?’
Dan wordt de zoon geboren, Oasu, de zon! En een beschrijving der idylle volgt, een beschrijving van 't geluk van een jongen vader en een jonge moeder.
Wanneer ik me in een Duitsche spoorwegcoupé bevond, en tegenover me zat een jeugdig meiske dit boek te lezen - wat (is 't toevallig?) vrij dikwijls gebeurde - dan vielen de blankste traantjes op bladzijde 142; ja, ze drenkten bladzijde 143, 144, tot 150 toe, - de pagina's die van Zanten's ongeluk beschrijven. Want als hij een dag buitens huis doorbrengt, komt een wervelstorm opzetten, en op de plaats waar eens zijn woning gestaan heeft, staat niets meer. Dood is Ali, dood is Oasu, en van Zanten is een eenzaam man. Dit zijn de laatste woorden van het boek, waarin wordt geschreven hoe van Zanten de dooden vindt. ‘Zijn kleine hoofdje was vast tegen haar hals gedrukt, zoodat haar kin op zijn haar rustte. Het was onmogelijk hem uit haar armen los te krijgen. Vrede lag op haar gezicht - en op 't gezicht van 't kind.
Haar oogen waren gesloten. Het leek, of de dood haar in haar slaap tot zich had genomen’.
Boccaccio! Boccaccio! nog is uw geest temidden van ons. Want ‘Van Zanten's glückliche Zeit’, deze diep-gevoelde, fantastische novelle, met haar fijne, geestige, bijna-onopzettelijke moraal, is in dezen tijd geschreven.
JOSEF COHEN.