Den Gulden Winckel. Jaargang 11
(1912)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdZuid-Afrikaansche geschriften
| |
[pagina 132]
| |
Zuid-Afrika te verheffen, lijkt ons deze wenk de overweging waard. De woorden en muziek van F. Reginald Statham, in de ons hier geboden bewerking van Petri, komen ons wel zoo geschikt voor als het, ons ‘Wien Neerlandsch bloed’ in potsierlijkheid naar de kroon stekend, product,
F.R. Coers Frzn.
Naar de teekening van Willem van den Heuvel dat wij in het Februari-nr. van ‘Hollandsch Zuid-Afrika’ het maandschrift der Ned.-Z. Afr. Ver. vinden afgedrukt en dat ook daar afkeuring verwekt. Ook het volkslied der Z. Afr. Republiek ‘Kent gij dat volk vol heldenmoed’ (woorden van Mej.C.F. van Rees, muziek niet van dezelfde, gelijk de verzamelaar vermeldt, maar van Richard HolGa naar voetnoot1)), al was het alleen maar wegens zijn, blijkbaar niet van een Afrikaander afkomstigen, eersten regel, valt niet in de termen. De opmerking der redactie van bovengenoemd maandschrift, dat in plaats van dit bundeltje het wellicht beter ware geweest, in samenwerking met de Ned. Z. Afr. Ver., een herdruk tot stand te brengen van ‘De Afrikaans-Hollandse Liederbundel’, bewerkt door Dr. Mansvelt, gaat o.i. in zooverre niet op, dat deze uitgave door Coers als een onderdeel van zijn groot verzamelwerk zal zijn bedoeld.
*** | |
Het Leven van Professor N.J. Hofmeyr, door J.D. Kestell. - Kaapstad, Hollandsch-Afrikaansche Uitgeversmaatschappij voorh. Jacques Dusseau & Co. 1911 (248 plus XII blz., met 3 portretten en 2 andere afbeeldingen).Ziehier een boekje, dat we schier onverdeeld prijzen en ook onzen eigen landgenooten van harte aanbevelen kunnen, zoowel om inhoud als vorm. Deze liefde- en zorgvolle beschrijving van het lange en veelzijdige leven van Nicolaas Jacobus Hofmeyr, geboren te Kaapstad 8 Maart 1827, den 2en September 1909 overleden, zal, indien het anderen gaan zal als ons, bij uitstek geschikt blijken om den tijdgenoot een beter inzicht te geven in de geschiedenis van het geestelijk, godsdienstig en maatschappelijk leven van het Nederlandsche Zuid-Afrika der jongste halve eeuw. En ook voor den lateren geschiedschrijver van dit zoo belangrijk tijdsgewricht zal deze monographie, die door den aard van Prof. Hofmeyr's leven wel het karakter eener kleine cultuurhistorie moest aannemen, van beteekenis zijn, temeer, omdat Ds. Kestell ook uit authentieke, onuitgegeven bronnen (nagelaten manuscripten, brieven van en aan hem, karakterschetsen door anderen, des overledenen eigen aanteekeningen) heeft kunnen putten. Voor hen, die uitteraard voor veel der hier geboden bizonderheden maar matige en betrekkelijke belangstelling koesteren, zij het een aanbeveling, dat de biograaf o.i. uit de veelheid een goed te zaam gevoegde eenheid, in 21 hoofdstukjes verdeeld, heeft weten te vormen, dat zijn stijl eenvoudig en aangenaam is, dat er die niet nader aan te duiden bekoring, die warme adem doorheen stroomt, die des schrijver's liefde tot zijn onderwerp verraadt. Ds. Kestell is als schrijver op Zuid-Afrikaansch gebied geen onbekende. Behalve het met D.E. van Velden in 1909 bij de Bussy uitgegeven ‘De Vredesonderhandelingen tusschen de Regeeringen der twee Z.-A. Rep. en de vertegenwoordigers der Br. Reg. enz.’, met portretten en facsimilé's, verscheen van hem ‘Met de boerencommando's. Mijne ervaringen als veldprediker’; in een vroegere periode ‘Uit het Afrikaansche | |
[pagina 133]
| |
boerenleven’ (1897) en, in samenwerking met N. Hofmeyr, (niet te verwarren met den professor) ‘De voortrekkers of het dagboek van Izak van der Merwe’ (1898). De onderhavige biographie wordt geopend met een genealogisch inleidinkje, hetwelk - hoewel voldoende tot des schrijvers doel - naar vollediger opgaven doet verlangen omtrent het zoo verbreide en voor Zuid-Afrika zoo belangrijke geslacht der Hofmeyr's, waaromtrent wij in het eerste nummer van dezen jaargang eenige, uit den mond van Dr. W.A. Joubert opgeteekende, bizonderheden konden mededeelen. Moge de werkzaamheid der schrijvers eerlang ook in die richting gaan! ‘Het is in de goede oude tijden geweest, dat Nicolaas het levenslicht zag’. ‘Op de hooge stoepen vóór de huizen zat men en dronk een kop thee, onder vriendelijk gekout. Hoe kalm zagen die patriciërs op de voorbijgangers! Hoe rustig was hun blik op het leven! Wat was verder van hen verwijderd dan het koortsachtig jagen en zwoegen, dat het bestaan in onzen dag ellendig maakt!’ Is het niet, mutatis mutandis, tout comme chez nous? In deze omgeving bracht Hofmeyr zijn kinderjaren door, bezocht de door den biograaf zeer geroemde school van het ‘Tot Nut van 't Algemeen’, waar het Nederlandsch evenals in het ouderlijk huis de voertaal was, zoodat hij het volkomen leerde beheerschen, gelijk ook uit zijn talrijke geschriften voor ons te bewijzen valt, waarvan achter in het boekje een uitvoerige, maar niet op volledigheid aanspraak makende, lijst wordt gegeven. ‘Het moet elkeen treffen, hoe zuiver de oude Kapenaars het Hollandsch gesproken hebben; en het schijnt ons buiten kijf, dat het nageslacht het grootendeels aan het ‘Tot Nut van 't Algemeen’ te danken heeft, dat wij de moedertaal thans zoo eeren, en dat het eindelijk ertoe gekomen is, datProf. N.J. Hofmeyr op 50-jarigen leeftijd.
zij gelijke rechten met de Engelsche taal verkregen heeft’. ‘Dr. ChanguionGa naar voetnoot1) vond in hem een buitengewoon schrander leerling, en bracht hem zoo op de hoogte, dat hij in zijn twintigste jaar naar Europa kon gaan’. Van 1847-'50 studeerde hij theologie te Utrecht. ‘Terwijl hij bezig was zich voor zijn Doctoraal voor te bereiden, en reeds aan het vergaderen van de stof voor zijn dissertatie, werd zijn linkerlong aangetast’. Na door ‘De Commissie voor de zaken der Protestantsche Kerken in Oost- en West-Indiën’, de z.g. Haagsche Commissie, geëxamineerd en geördend te zijn, keerde hij dus naar Zuid-Afrika terug, waar hij zich sedert als ‘Herder en Leeraar te Calvinia’, het door hem herdoopte, onaanzienlijke gehucht Hantam, als orthodox schrijver van groote kunde en geestkracht, als bestrijder, in woord en geschrift, van het kerkelijk liberalisme, als strijder voor de kerkelijke gelijkstelling der inboorlingen, als propagandist voor de stichting van het eigen ‘Theologisch Seminarium’ te Stellenbosch deed kennen. Uitvoerig gaat Ds. Kestell de geschiedenis dezer instelling na, door welker opening op 1 Nov. 1859, met twee professoren, waarvan de 32-jarige Hofmeyr de éene was, en vier studenten, Zuid-Afrika voortaan zelf zijn predikanten zou kunnen opleiden, een feit, ook voor Nederland van niet weinig beteekenis. (Zie ook nr. II en III dezer reeks). Ook hun, die de ontwikkeling van dit Seminarium en het groote aandeel daarin van prof. Hofmeyr | |
[pagina 134]
| |
zullen willen nagaan, wordt hier veel belangrijks en authentieks geboden. Ook voor anderen merkwaardig is het verhaal van zijn krachtig optreden tegen de ‘groote geestelijke opwekking in zekere deelen van (het) land’, waarmede de schr. een fanatiek-godsdienstige beweging van 1860 aanduidt; van zijn strijd voor de geheelonthouding, niettegenstaande de heftige aanvallen der Kaapsche wijnboeren, en van zooveel meer. Tusschen 1862 en '70 vooral strijdt hij tegen de vrijzinnigheid in de Kerk. ‘Het onderwijs van vrijzinnige professoren aan de Universiteiten in Nederland had invloed uitgeoefend op Kaapsche studenten’. Ook buiten het kerkelijke is prof. Hofmeyr een man van veel invloed geweest, zoo bij de stichting, met zijn collega prof. John Murray en den predikant van Stellenbosch Jan Neethling, van het gymnasium aldaar, thans het bekende Victoria-college; zoo bij de oprichting van ‘De Volksvriend’, welk blad later is vereenigd met ‘De Zuid-Afrikaan’ enz. enz. In 1880 bracht hij een zeer vluchtig bezoek aan zijn oude academieland, op zijn doortocht naar Engeland en Amerika; in 1884 een tweede en langduriger. Er zullen er nog zijn, die zich zijn optreden te Renkum, Utrecht, Amsterdam, 's-Gravenhage, zijn preeken in de Domkerk, de Nieuwe Kerk, de Willemskerk, en elders moeten herinneren. (Berust de noot op blz. 184 ‘In Nederland houdt men in de kerk den hoed op 't hoofd behalve onder het gebed’, niet op een misverstand van den geachten schrijver?) Behoeft het betoog, dat hij na deze reizen ‘den kring zijner vrienden zeer (heeft) uitgebreid’; dat belangrijke brieven met mannen als Doedes, Beets, J.H. Gunning Jr. e.a. werden gewisseld? Zeker moeten wij het daarom met den schr. betreuren, dat ‘met weinige uitzonderingen, geen van zijn correspondenten van zijn brieven nog in bezit (hadden)’. Wellicht dat, gelijk wel meer geschiedde, alsnog brieven voor den dag komen en dat zij den biograaf ten dienste zullen staan voor een tweede uitgave, welke wij schrijver en uitgever van harte toewenschen. Professor Dr. N.J. Hofmeyr in zijn hoogen ouderdom.
De hoogbejaarde Prof. Hofmeyr, kon dit anders?, heeft veel droefs moeten aanschouwen: den dood van zijn geliefde dochter, van zijn ouden boezemvriend Jan Neethling en zoovele andere vrienden; hij overleefde den jongsten oorlog, waarin de onafhankelijkheid verloren ging, waarin twee schoonzoons en zijn oudste kleinzoon het leven lieten. Merkwaardig is zijn tijdens den strijd uitgesproken profetie: ‘dat het volk deszelfs onafhankelijkheid gaat verliezen, maar alzoo zichzelf zal vinden; en niet lang daarna, of geheel Zuid-Afrika is onafhankelijk’. Zoude ze nog eens gehéel in vervulling gaan? Dit geloof in de toekomst van zijn volk, maar in de eerste plaats zijn rotsvaste christelijke geloofs-overtuiging heeft hem sterk doen staan, ten einde toe, een overtuiging, die uit iedere daad en ieder woord tot ons spreekt, en die ook den on- en den andersgeloovigen tot eerbied moet stemmen. In 1905 werd Prof. Hofmeyr door zijn oude alma mater tot doctor honoris causa in de theologie benoemd. In 1907 trad hij af als professor, opgevolgd door Prof. Moorrees. In 1908 ‘kende hem de Kaapsche Universiteit het Doctoraat in de Theologie toe. Hij was de eerste aan wien zij die eer bewees’. | |
[pagina 135]
| |
Den 8en Aug. 1909 hield hij zijn laatste preek. Hij schreef aan een zijner zonen: ‘Ik heb gisteren gepreekt met eene stem zoo sterk als altijd, en zonder vermoeienis’. Drie weken later, den 2en Sept. 1909, ging hij heen, op 82-jarigen leeftijd. Uw ootmoed was uw kracht, de kinderzin uw sterkte,
Een ware Nikolaas, die 't volkshart aan zich bond,
Wiens trouw het volksheil onversaagd bewerkte,
Wiens eerzuil in de volksziel staat gegrondGa naar voetnoot1).
D. FULDAUER. |
|