beweging aan een niet gering gedeelte van het Nederlandsche volk is voorbij gegaan zonder een spoor achter te laten, want hier is alles vereenigd wat deze beweging heeft trachten te bestrijden en te vernietigen... Wat de intellectueele groepen beroerd heeft, is niet gezonken tot de diepere lagen onzer samenleving, en in een halve eeuw tijds heeft zich de smaak dier kringen in 't minst niet gewijzigd...
Het eigenlijke resultaat van dit boekje en van de prijsvraag, waardoor het tot stand kwam, is er een, dat buiten de bedoeling heeft gelegen van de reclamanten. Het is namelijk uit een oogpunt van volkspsychologie buitengewoon interessant.
Er blijkt in de allereerste plaats uit, dat er bij een groep van vijfhonderd menschen meer dan vier honderd kunnen zijn, wie de meest elementaire zelfkennis ontbreekt, want men vindt onder dezen poëtischen stortvloed even zooveel gedichten, die bewijzen, dat de makers niet het flauwste begrip hadden wat eigenlijk een vers is. Nochtans maakten de lokkende geldprijsjes zulk een diepen indruk op hen, dat zij aan het rijmen sloegen, en in sommige gevallen de criantste nonsens voortbrachten. Een niet gering aantal gaf bovendien blijk van een zekere sluwheid, want ze dachten: indien we de firma maar flink honing om den mond strijken, hebben we misschien wel een schreefje voor. Legio is daardoor het aantal naamverzen geworden, en er is wellicht nog nooit ter wereld een naam zoo ijdelijk gebruikt, als in dit boek de namen Ferwerda en Tieman.
Slechts bij hooge uitzondering hebben de makers dier naamverzen eenigen geest getoond. Hier volgt een puntdicht, waaraan de pointe niet geheel ontbreekt:
'k Weet, goede wijn behoeft geen krans,
'k Zeg daarom kort en krachtig thans:
Zou Ferwerda zonder Tieman zijn.
Er is wel een ietsje valsch vernuft in dit dingsigheidje, maar de trouvaille is toch niet onaardig. Merkwaardiger dan dit alles is evenwel de vroomheid, die in dit wijnboek wordt ten toon gespreid. De wijn is namelijk voor de orthodoxe christenen een geenszins verwerpelijke drank, want ten eerste is ze een symbool bij het avondmaal en ten tweede...: herinnert ge u, waarde lezer, dat brutale optreden van Satan, in het voorspel van Van Eedens ‘Broeders’? ... Den vorst der hel wordt de beker der loutering gereikt, en dan schampert hij:
Ah - wijn van Cana - kostlijk! Dit was toch
Uw wijste wonder niet, mijn lieve neef,
Een hachlijk precedent! ...
En deze ‘wijn van Cana’, die feitelijk de ‘geheelonthouding’ buiten den kring der strenge orthodoxie bant, werd oorzaak, dat het een goed christen geoorloofd is, van wijn te zingen en van wijn te houden. De schrijver van No. 113 van den bundel heeft het wijnwonder niet au sérieux genomen, maar blijkt bovendien een geweldig licht te zijn in de bijbelsche aardrijkskunde, want hij rijmt:
‘Op de bruiloft te Kanaän dronk men den wijn zoo graag,
Dat de inhoud van het vat weldra verdwenen was in der gasten maag’.
No. 437 echter maakt van deze quaestie zwaren ernst, en profeteert, alsof hij aan de Tien geboden een elfde toevoegt:
Over de geheele wereld is deze godendrank bekend,
Men schreef daar reeds over in het oude Testament,
Zijn eerste wonder deed Christus in een stad van Galilea,
Veranderde het water in wijn op een bruiloftsfeest te Cana.
Sanctioneerde dus het gebruik van wijn, bij partijen en festijnen,
Deze drank die hart en zin opwekt en zorgen doet verdwijnen.
Hij beval het gebnjik van wijn bij alle plechtigheden,
Godsdienstige mysteries, ook bij bevestiging van leden.
Hier wordt dus door hemzelf 't schoone voorbeeld ons gegeven,
En de wijn tot een symbool voor een subliem idee verheven.
Drinke wijn! ‘niet teveel maar êel’, door zulk een man gezegd,
Daar wordt den geheel-onthouder het zwijgen opgelegd.
Zeg er eens wat tegen als ge durft! ...
De geheel-onthouding wordt er trouwens in dezen bundel in ernst en scherts herhaaldelijk tusschen genomen, en moet menige veer laten. Het volgende b.v. kon als motto staan in het vaandel van een anti-onthoudingsbond:
‘Wijntje en Trijntje’ hebben, zoo men zegt, al menigeen om hals gebracht.
Toch wordt ‘Trijntje’ daarom niet minder algemeen geacht,
Terwijl ‘Wijntje’ door velen wordt bekampt met alle macht.
Veel schoons heeft overigens, gelijk ik reeds zeide, deze ‘Sängerkrieg’ niet opgeleverd, en de veelhoofdige jury, van welke meer dan negentiende, naar getuigenis zijner eigen voortbrengsels, tot oordeelen volkomen onbevoegd was, heeft zich vergaapt aan den schijn. Daardoor alleen was het mogelijk, dat een gedichtje met een slot zoo vol van erbarmelijk valsch vernuft als No. 74 den tweeden prijs erlangde. De slotstrophe van dit liedje luidt:
Dus zal als een kostlijke gave
Die drank hoog geprezen steeds zijn,
Want was er geen wijn zonder zonne:
In 't leven geen zon zonder wijn.
Men heeft blijkbaar de beide volkomen onzinnige slotregels schitterend gevonden, en de criante dwaasheid ervan zelfs niet vermoed.
Intusschen komen er in dit merkwaardige boek te midden der bekroonde en niet bekroonde ook eenige aardige en goede gedichtjes voor, en onder het vele middelmatige en slechte is zelfs één schit-