Conscience-literatuur
DE jubileum-feesten van Conscience hebben weer eens tot voorwendsel gediend voor het uitgeven van eene heele serie artikels, brochuren en boekjes of boeken over den gestorven schrijver van De Leeuw van Vlaanderen; literatoren en uitgevers moeten ze voorwaar zegenen, evenzeer als fotografen, beeldenvervaardigers enz. Men kan in Antwerpen geen stap meer doen zonder den kop van Conscience op postkaart, portret, affiche te zien opspoken; hem in brons of plaaster tusschen nationale linten te zien prijken; zonder een boek van hem - in 't Vlaamsch, Fransch, Duitsch, Esperanto - of over hem uitgestald te zien. Als ge een dagblad of een tijdschrift opent is het eerste dat u weer treft de naam van Conscience; illustraties voor zijne werken liggen ten allen kante ten toon gespreid... Intusschen wordt er overal aan de voorbereiding der feesten met koorts en ijver gearbeid... men maakt praalwagens, redevoeringen, cantaten en banketten gereed... Wat zal het feest zijn in Vlaanderen! Wat zal er worden gezongen en gedanst en menige Vlaamsche pint gedronken!... Er zijn reeds Consciencepijpen en Conscience-peperkoeken...
Laten we liever geen bedenkingen over de in zicht zijnde leute maken, noch epilogeeren over roem en populariteit... Vergenoegen we ons met een paar verschenen boeken te vermelden: allereerst de nieuwe uitgave van den ‘Hendrik Conscience’ van Pol de Mont, oud boek reeds, maar zeker nog het beste dat over den jubilaris van heden werd geschreven, boek van liefde en toch van gezond oordeel, hartelijk en eenvoudig.
We verwachtten veel van den ‘Conscience’ van Mevrouw Antheunis-Conscience, des schrijvers' oudste dochter, gehuwd met den dichter Antheunis; we hadden de hoop daaruit te leeren kennen een nieuwen Conscience, of ten minste een meer completen Conscience, ‘vader’ Conscience, en over zijn leven inlichtingen te winnen omtrent wat we nog niet kenden en wat van belang zou zijn. De ontnuchtering in ons gewekt door 't boek waarvan het ‘lancement’ alleenlijk bleek te steunen op de geboorte en den naam van Mevrouw Antheunis, is groot geweest; haar werk blijkt een doodgewoon bibliografisch verhaal, met van ouds gekende gegevens, met schaarsche documenten en zonder psychologischen kijk; enkele anecdotetjes, een paar brokken uit redevoeringen en aanspraken van Conscience, en dat is al. Zoek er niet de uitbeelding van een mensch, niet de fijne en liefdevolle samenstelling van een figuur, noch het schrandere en vrome begrijpen van een ziel in, want ge zult op een bepaalde literaire onmacht van wege Mevr. Conscience stuiten. Niet dat ik van haar ‘kritische’ hoedanigheden eischen wil - integendeel! buiten alle ‘kritiek’ om hadde ik zoo gaarne eens een werkelijk intiem boek over Conscience gelezen, dat ons eerst en vooral den ‘mensch’ Conscience zou hebben getoond - aan ons overlatend daarna achter den mensch den schrijver te zoeken, den eenen beter door den anderen uit te leggen. Hier en daar slechts treedt Conscience naar voren, met al de gaven van den mensch, met een paar fijne plooien van zijn karakter, door en door goed, eenvoudig, zonder hevige hartstochten en met zijne ‘grenzenlooze grootheid’.
Heel anders is het werkje van Eugène de Bock, daareven in de ‘Nederlandsche Bibliotheek’ opgenomen. Hier is een scepticus of een would-be scepticus aan 't woord, die uit de hoogte over Conscience spreekt, detail-kritiek wil voeren over ‘fouten van taal en stijl’ en die, per slot van rekening, niet heel goed meer weet wat over Conscience te denken. Het slot van 't boekje moest natuurlijk een lofzang zijn (kon het anders bij zoo'n plechtige gelegenheid als Conscience's officieele huldiging?), maar hoe traag en aarzelend, langs welke kronkelende omwegen, komt de schrijver er toe! 't Lijkt me net alsof mijnheer De Bock over één of twee jaar - vooraleer er spraak was Conscience te huldigen - heel anders over Conscience zou geschreven hebben, een beetje spottend, een beetje minachtend, toch wel met genegenheid maar een ietsje superieurder nog dan nu. Hier en daar klinkt er nog zoo'n vaag lachje om de naïveteiten en onbeholpenheden van Conscience, onmiddellijk echter onderdrukt. Zoo spreekt bijv. M. de Bock op twee verschillende plaatsen over De Leeuw van Vlaanderen, op bl. 31-34 en op bl. 89, en me dunkt met verschillende intonatie. Er ontbreekt m.i. eenheid aan zijn boekje, en durf, vranke beoordeeling en strenge logiek. Het knikt ja en neen, prijst en blaamt. En dan: weten we nu werkelijk niet allen wat de waarde, wat de beteekenis van Conscience is? Is het nog noodig zinnetjes van Conscience te citeeren om te bewijzen hoe ver dit proza beneden dat van jongere schrijvers staat? Me dunkt het niet - maar wel ware te pogen geweest eene synthese van Conscience's wezen, Conscience's werk en Conscience's invloed, niet aangevat meer als detail-critiek maar gedaan met groote liefde! Vermeylen hadde dat moeten doen, of Van de Woestijne of misschien De Bom, in plaats van M. de Bock, en dan had er kans bestaan dat
we een feestschrift gekregen hadden dat meer dan een actueele reportage ware geweest, waar we altijd vreugde aan zouden hebben beleefd.
Na nu nog even genoemd te hebben een boek van A. Hans over Conscience - wie is A. Hans? - getiteld ‘Conscience aan het volk verteld’, dat ik als volksinwijding overigens uitstekend vind, juist omdat het niet hooger wil dan het kan - en een ander van L. Waelbers en M. Alvis - wie zijn die achtbare heeren? - druk ik er opnieuw mijn spijt over uit, dat bij gelegenheden als deze de taak om de beteekenis van het feest te doen uitschijnen, de waarde van den gevierde uiteen te zetten altijd wordt overgelaten aan toevallige beoordeelaars, en dat - zoo er een boek moet verschijnen - dàt boek dan niet komt van een onzer eigenlijke leiders, van een dergenen die met groot gezag en groot talent hunne meening zouden mogen en kunnen zeggen aan het land.
ANDRÉ DE RIDDER.