Den Gulden Winckel. Jaargang 11
(1912)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
Elfde Jaargang No. 6 | |
Perk's IrisVOSMAER heeft het gezegdGa naar voetnoot1) en velen hebben het verontwaardigd herhaald: ‘Iris’, Perk's ‘laatste’Ga naar voetnoot2) gedicht, een der schoonste werken der moderne nederlandsche litteratuur is door ‘De Gids’ geweigerd en teruggestuurd. Het gedicht, dat thans door elken ‘woordkunstenaar’ wordt voorgedragen, oordeelde ‘De Gids’ niet schoon genoeg voor de afleveringen die gevuld werden met verzen van J.N. van Hall, J.L. Wertheim, C.L. Lütkebühl Jr., C. van Kempe Valk. Vosmaer heeft het gezegd, en op zijn woord hebben wij den leidsman gesteenigd, die den nieuwen weg niet zag en, het oog naar achteren gewend, gemakzuchtig pleisteren bleef. En een stout, nimmer gewantrouwd vermoeden deed velen in den jongen redacteur Mr. J.N. van Hall, den kritiekloozen criticus zienGa naar voetnoot3). Heeft Perk het zelfde vermoed? Of was een andere redacteur, ook juist benoemdGa naar voetnoot4) en wellicht op den criticus Perk verbitterd, de man, die de verzen terugzond naar de Reguliersgracht no. 53?
* * *
Een jaar of tien geleden zei een der Gids-redacteuren, nu wijlen Prof. A.G. van Hamel, mij als de meening van velen: ‘Iris is nimmer geweigerd. De redactie stelde enkele wijzigingen voor. Perk nam ze over; (gekrenkt?) verkoos hij De Tijdspiegel boven De Gids’. Of, anders gezegd: de Iris, die ge nu bewondert, is niet de Iris, die Perk inzond. De eerste redactie van het gedicht verschilde veel van den tekst, dien De Tijdspiegel van 1881 op bladzijde 239 van het derde deel publiceerde. De woorden van Prof. van Hamel zouden het best door Perk's handschrift bevestigd of gelogenstraft kunnen worden. Bij gemis daarvan, kunnen dienen de brief, die het vers op zijn thuisreis | |
[pagina 82]
| |
Facsimile van de door Jacques Perk gecorrigeerde ‘vuile proef’ van Iris voor ‘De Tijdspiegel’
| |
[pagina 83]
| |
vergezelde, de door Perk gecorrigeerde Tijdspiegelproef en enkele andere brieven, welke stukken voor zoover in Perk's nagelaten papieren aanwezig, door den vader van den dichter mij bereidwillig werden toevertrouwd, en thans hier getrouw worden weergegeven.
* * *
De brief van Mr. J.N. Van Hall, gedateerd Amsterdam 12 Aug. 1881, motiveert de terugzending van het vers door de opsomming van eenige bezwaren, waarvan Perk drie onderving, terwijl hij metrum, rhytmiek, opzet en een der gewraakte uitdrukkingen, die in 't rijm stond, onveranderd liet. Hier volge de brief, onveranderd en onverkort: | |
Geachte Heer,Het is meer dan louter een beleefdheidsformule, wanneer ik u zeg, dat ik uwe toezending voor de Gids en het vriendelijk schrijven dat uw gedicht begeleidde, met belangstelling ontving. Hetgeen ik vroeger van u las, vooral de eerste sonetten, die van u in ‘Nederland’ werden opgenomen, deed mij wenschen dat ook ons tijdschrift te eeniger tijd in de gelegenheid zou zijn aan een proeve van uw talent een plaats te verleenen. Het doet mij daarom te meer leed, dat ik geen vrijheid vondGa naar voetnoot1) uw Iris voor de Gids aan te nemen. Ik begrijp volkomen dat de vorm van Shelley's Cloud u aantrok en gij daarop getracht hebt in dien vorm, en parafraseerende op enkele motieven uit deze fraaie compositie, een eigen gedicht te leveren; - maar heeft hier niet de zorg voor den vorm afbreuk gedaan aan de zuivere, klare uitdrukking der gedachte? Ik vrees het. Die dagbruid, die voor het blozend gelaat nog ‘een waaier van vlammen ontplook’; die pauwepronk, die een | |
[pagina 84]
| |
rouw is, door de zon geschonken ‘om den sterv'ling te sparen’, uitdrukkingen als ‘ik sta wachten’, ‘(tot) ik henenduister’, klinken mij als valsche tonen in de ooren. ‘Cequi se conçoit [sic] bien, s'énonce clairément’ - die regel, hoe huisbakken ze klinken moge, is nog altijd een gulden regel, niet het minst voor jonge dichters. 't Ware zonde en jammer, zoo ge ze verwaarloosdet. Geloof mij intusschen met waardeering Uw dw. J.N. van Hall. Den Heer Jacques Perk.
Bedrieg ik mij niet, dan bevat dit hoffelijk schrijven een weigering en in zoover faalde Prof. v. Hamel. Doch juist schijnt zijn bewering, dat Perk hier en daar zijn vers wijzigde volgens de opmerkingen der Gidsredactie, wanneer vergeleken worden: voor het blozend gelaat - voor het schuchter gelaat; mijn pauwepronk is de rouw - mijn pauwepronk is de dosGa naar voetnoot1); ik sta wachten - ik (mijn liefde) verwachte. In hoeverre de Gidsredactie verschilde van de Tijdspiegelredactie; dat Perk waarschijnlijk niet overtuigd was door Mr. J.N. van Hall maar om andere redenen de gewraakte woorden en uitdrukkingen verving en niet uit gekrenktheid De Tijdspiegel boven De Gids verkoos, hoop ik dadelijk aan te kunnen toonen; laat ik vooraf de bezwaren der Gidsredactie nauwkeurig bekijken.
* * *
De brief is duidelijk. Niet oorspronkelijk genoeg van vorm, daar metrum en rhytme nagebootst, niet oorspronkelijk van inhoud, daar eenige Cloudmotieven geparaphraseerd zijn. Daarbij duister door de keuze van ongewone en onjuiste woordenGa naar voetnoot2). Alleen het laatste mag mij hier interesseeren en dan wil het mij toeschijnen, dat in het eerste geval de Gidsredactie niet zoozeer de woorden laakte als wel de fantasie van den dichter, die uitgaande van de werkelijkheid zich wegdroomde in het onwezenlijke zijner verbeelding. Stel de zon, de kracht, die haar beweegt, voor als een jonge vrouw - Homerus deed ons haar kennen -, de stralengloed als een waaier van vlammen! Het zij zoo! De poëzie pleegt iets anders te zeggen, dan men ziet. Maar men ga niet verder. Men vergete dat de laaiïng van het vuur het gezicht zal overblozen, al trachtten de beste schilders ons tot die juistheid van waarneming op te voeden. Want het blozend gezicht van het meisje is immers reeds de zon en men kieze nimmer een uitdrukking, die aan een veelgebruikte metaphoor gelijk, een andere beteekenis heeft dan deze. Deze onjuiste redeneering deed wellicht de redactie ‘het blozend gelaat’ verwerpen. Keurde zij evenwel niet terecht af: ‘Mijn pauwepronk is de rouw, die mij schonk De zon?’ Toen Perk aan Iris een pauwepronk, een vonkelende pracht gaf, heeft hij voor het neutrale woord ‘dos’ een ander woord trachten te vinden, dat door associatie meerdere details zou doen samenvloeienGa naar voetnoot1). Er waren drie mogelijkheden. Hij kon een woord kiezen voor dos, dat aan de pracht van den pauwepronk of aan de smart van Iris (rouw) zou herinneren of wel zou doen beseffen welk een kille angst voor het lichtlooze fantoom den stervelingen bespaard bleef. Perk koos de tweede voor de derde, maar attent gemaakt op zijn vergissing, hernam hij het neutrale woord. Schijnbaar zei Prof. van Hamel terecht, dat Perk de juistheid der aanmerkingen erkende, en toch wijzigde Perk slechts, omdat hij het vers gepubliceerd, snel gepubliceerd wenschteGa naar voetnoot2) en bereid was kleine concessies te doen aan redacties en publiek, mits zijn gedicht maar geplaatst werd. En welke concessies zelfs!
* * *
Indien de Gidscopie, op de genoemde drie punten na, gelijk is geweest aan de proef van De Tijdspiegel, die bij toeval bewaard is geblevenGa naar voetnoot3) en hier gereproduceerd wordt, dan verschilde zij op nog vier punten van de redactie, uit de editie van | |
[pagina 85]
| |
Vosmaer en Kloos bekend, voornamelijk doordat de eerste acht regels volkomen gelijk waren aan de laatste acht. Perk nu zond, na blozend in schuchter, rouw in dos, sta wachten in verwachte en wellicht nog iets meer veranderd te hebben, het vers naar De Tijdspiegel, omdat hij niet zeker was, dat De Gids nu gastvrijer zou zijn. Bij den redacteur van De Tijdspiegel, den gewezen predikant T.C. van der Kulk, die Jacques persoonlijk kende, wist hij zijn bijdrage welkom, niet het minst, omdat in het jaar 1878 de oudere te Diekirch vaak belangstellend geluisterd had naar de lange gesprekken van den enthousiasten dichter. Dateerde Mr. van Hall zijn brief 12 Aug. '81, de heer van der Kulk schreef 20 Aug. '81:
‘Ettelijke van uw verzen heb ik gelezen, sommige met ingenomenheid. “Iris” zal ik gaarne in Tijdspiegel (sic) opnemen; voor het Sept. nr. is het al wat laat, maar zeker in October of November’.
Nu was het vers geplaatst, snel geplaatst. Perk had zijn best gedaan. Zelfs had hij het honorarium geweigerd, wetende dat sommige redacteuren de gezonden copie minder nauwlettend keuren, wanneer het honorarium in hun zak vloeit. Of zooals hij antwoordt op den brief van 20 Augustus:
‘Ook dat ik naliet om honorarium voor Iris te vragen is een blijk van mijn practischen zin. Ik zag dit vers gaarne geplaatst en meende dat dit te eerder zou geschieden wanneer ik geen hon. bedong. De meeste redaktien van tijdschriften toch ontvangen voor elke aflevering het honorarium dat zij aan de medewerkers uitbetalen. Hetgeen niet wordt ingevorderd vermeerdert de inkomsten der redaktie’.
Zelfs tot déze concessie was hij bereid!
* * *
ResumeerendGa naar voetnoot1). De Gidsredactie verschilde van de Tijdspiegel-versie zeker op zeven belangrijke punten; de proef in vier. De eerste druk der verzamelde verzen bracht de wijziging blaast in jaagt vs. 17 en de leesteekens-gepeperde vierde druk deed een milden regen komma's en punten nederdalen. En hebben nu deze varianten ook eenige waarde voor hem, die niet de litteratuur napluist, maar lezend en begrijpend genieten wil? Wellicht! Voor mij heeft ‘ik mijn liefde sta wachten’ de vroeger onverstaanbaren vorm ‘verwachte’ opgehelderdGa naar voetnoot2). |
|