De Ploeg
Is. Querido over Jac. van Looy.
Onder de z.g. tachtigers lijkt van Looy de merkwaardigste en heel stellig de meest individueele en kern-zuiverste werker. Hij is, om beurten, door zeer persoonlijke taal- en woordvormingen en door wrochtende verbeeldings-rijkheid, gecompliceerd als het lichtglanzende weefsel van een monsterlijk-ineengedrongen kruisspin; hij is onverhoed-visioenair door een plotsen glans uit de diepte der woorden opschietend; hij is even onverwacht realistisch als een uiterst gevat volkshumorist. Om zijn individualisme, in hoogeren zin, heeft hij bij al soorten intellectueelen en geloofsmenschen, veel bewondering ingeoogst. En toch is er een onbegrepene eenzaamheid om hem heen gebleven. - De allergrootste fout bij de meeste van Looy-beoordeelingen, is m.i. dat men hem veel te uitsluitend als woordkunstenaar, en schilder van het uiterlijke, als treflijk beelder van het zichtbare, het visueele schilder-schoon voorstelt. - De massa verstaat hem niet; de enkeling doorgrondt hem evenmin. Van Looy arbeidt ook geheel alleen om het schoone wèrk zelf, om het innerlijke scheppingsgeluk. Van Looy's kunst is er, zooals een wolk, een zee-gloed, een storm, een aarde-damp er is, geheel zonder lagere menschelijke bijbedoelingen. - Zijn werk lijkt me door en door cosmisch. Er is, - o laat ik het hartstochtelijk u doen gevoelen, - geen schrijver van welken tijd ook, uit wiens arbeid - zoo geurig, zoo van levensadem doordrenkt, - het frissche der winden, het stormig-ruchtige van een zee-bries, het zoute, zilte, levenshartige van grond, lucht, aarde en bosch, stèrker tot ons komt dan uit zijn werk. Hij is zoo ontzaglijk gezond en toch zoo nerven-fijn in zijn kunst.
Adama van Scheltema's afbrekend oordeel over Van Looy lijkt Querido volkomen onbillijk. Overigens staat dit nr. ‘in het teeken van Querido’. Wij vinden nl. eveneens van dezen schrijver een overdruk uit ‘het Volk’, waarin Q. eenige artikelen schreef over ‘Het ontstaan van de Jordaan’, naar aanleiding van een aanval op dit boek als waarheidsbeschrijving.
Een enkel citaat moge hier volgen; Q.'s beschouwingen schijnen ons in deze volkomen juist.
Ik wensch nadrukkelijk op den voorgrond te stellen dat voor een scheppend kunstenaar zg. zintuigelijk-waarneembare feiten en gebeurtenissen, bloot als ‘gebeurtenissen’, van zeer weinig, slechts uiterlijke beteekenis zijn. Eerst de hoogere ordening van al dit maatschappelijk gebeuren tot een dramatische, epische en psychologische eenheid, heft voor den scheppenden kunstenaar die ‘feiten’ en ‘werkelijkheden’ op tot een hooger leven.
De Jordaan, zooals ze daar dagelijks woelt en schuimt, is opzich-zelf geen kunstwerk, maar een brok grootsch, hevig, ontembaar, tragisch of humoristisch leven; is ook een brok gewoon volks-bestaan, met zijn sleur, rompslomp, vale gewoonten, zeden en gebruiken. Maar hoe nu dat grootsche, hevige, ontembare, rompslompige, vale en droeve, tragische en humoristische als een eenheid van gebeuren u voor de oogen saam te brengen? Dat kan geen politikus, geen ekonoom, geen ‘feiten’-verslaggever, geen weekhartig armbezoeker; geen enkelvoudig diep-ontroerd mensch. Dat vermag alleen de kunstenaar. Door dit groote leven, waarin alles bruist en woelt, steunt of schreit, lacht of helsch zich vermaakt, door het hooge licht en de diepe donkerte aangetrokken, treedt hij naar voor, en gaat nu voor u dit geheel verspreide, niet tot eenheid gebrachte leven, gebeuren, naar diepste binnenste en verste uitwendigheid uitbeelden, in de synthese (saamvatting) van zijn kunst.
Anna van Gogh Kaulbach mijmert ‘in de stilte’ over ‘het innerlijke weten’, ook al naar aanleiding van Q.'s boek.