niet den tijd heeft gehad zich met aardsche dingen in te laten. Ondanks dit schetsachtige, getuigen die bladzijden echter van een diep gemoed.
Zoo b.v. de vertelling van de vervalschte coupon. Hier is het Tolstoï gelukt aan te toonen hoe kwaad en goed in elkander grijpen en hoe eindelijk de groote strijd tusschen goed en kwaad besluit in een ‘goddelijken’ wereldloop. ‘Na het Bal’ is een meesterlijk beschreven verliefdheid van een jongen man Iwan Wassielewietsj voor de dochter van een overste. Op het bal is alles couleur de rose, maar den volgenden morgen ziet hij een afschuwelijke strafoefening voltrekken op een Tartaar, onder commando van den overste, die zoo onverschillig blijft, nu eens kijkend naar de punten van zijn laarzen, dan vergenoegd de morgenlucht inademend, terwijl het slachtoffer om erbarming kermt. Na dien dag verflauwt en verdwijnt de liefde voor de dochter.
Roerend van eenvoud is de vertelling ‘Alesja Gorsjok’. Met de geringste middelen is hier het grootste bereikt. Elke omhulling, elk masker wordt afgenomen van de menschen die hij teekent, tot de ontbloote ziel te voorschijn komt, en dan toont Tolstoï het beste, het eeuwige van die ziel. De laatste vertelling van den eersten band ‘Wat ik in den droom zag’ heeft hetzelfde thema.
In den tweeden band heeft de dramatische studie ‘En het licht schijnt in de duisternis’ groote biografische waarde. Hier wordt een man geschilderd wien het tegen de borst stuit te leven in een omgeving die geheel in strijd is met zijn theorieën. Deze studie is fragment gebleven; het slot heeft Tolstoï zelf gegeven door zijn vlucht uit Jasnaja Poljana en zijn dood op den levensweg. In ‘Pater Sergius’ zien we den vroegeren Tolstoï terug. Hier schrijft hij over bosch en veld, hier is hij weder de ‘zondige’ geniale Tolstoi! In Pater Sergius heeft hij nog eens willen aantoonen hoe almachtig de drijfkracht is der natuur, hoe verlokkend de liefde en de lente. De held van het verhaal is vorst Kazatskjie; deze kan er niet in slagen monnik te worden, evenmin als het graaf Tolstoï gegeven was Tolstojaan te worden. En gelukkig, kunnen we er bijvoegen, want dit zou een beperking zijn geweest van zijn genie.
Tolstoï's liefde voor ‘matoesjka’ aarde komt zoo duidelijk uit in de kleine vertelling ‘Idylle’ uit den tweeden band. Hier voelt men weder hoe het wezen van den hoogen aristocraat Tolstoï een wondere synthese vormt van aristocratie en democratie. De andere vertellingen vallen daarbij af. In den derden band is het hoofdwerk ‘Hadsjie Murat’ grootendeels nog ontstaan in die jaren toen de artist in Tolstoï nog het hoogst stond. Herinneringen uit zijn militairen tijd in den Kaukasus heeft de auteur in Hadsjie Murat verwerkt. Dit was de naam van een der voornaamste tegenstanders van Rusland in den Kaukasus. Nog heden leven daar verhalen en overleveringen van zijn heldendaden voort bij het volk. De gestalte van Hadsjie Murat wordt echter door één donkere vlek bezoedeld: hij verscheen eens in het kamp der Russsen en werd gevangen genomen; wel is waar vluchtte hij en vond hij op zijn vlucht den dood. Deze gebeurtenissen vormen het geraamte van den roman, des te geweldiger van macht omdat Tolstoï hier niet moraliseert, doch slechts de feiten vermeldt, die ons doen gruwen en huiveren van den oorlog en als met vurige tongen neerschrijven: ‘Gij zult niet dooden’.
Van de jongere schrijvers kan de laatste novellenbundel van Koeprien genoemd worden: De Granaatarmband en andere verhalen. Drie vertellingen die tot het beste behooren wat Koeprien tot nu toe heeft geschreven. In de eerste plaats het verhaal van stafkapitein Roebniekof, een fijne karakterstudie. De titelheld is een Japansche spion die zijn rol als verzwierde Russische officier zoo goed speelt dat hij heel Petersburg om den tuin leidt. De ontmaskering is meesterlijk beschreven. - Moloch speelt op een groote fabriek; de beschrijving van de ondernemers-typen is uitnemend gelukt. In den Granaat-armband tracht Koeprien zacht te zijn en lyrisch - hij verhaalt van een droomliefde die door de ruwe werkelijkheid wordt verstoord. Dit is niet het genre van dezen schrijver, doch bewonderenswaardig is zooals de auteur zich heeft ingewerkt in deze voor hem vreemde stof.
ANNIE DE GRAAFF.