Kalff (Gerrit),
werd den 30sten Juni 1856 te Zwolle geboren als zoon van Gerrit Jurriaan Kalff en Catharina Margaretha Muller. Hij ontving zijn voorbereidende opleiding in zijn geboorteplaats op de Nutsschool, doorliep vervolgens de drie laagste klassen van de hoogere burgerschool en daarna het gymnasium, waar Dr. J.S. Warren veel tot zijn vorming bijdroeg. In 1874 werd hij student in de klassieke letteren te Amsterdam, vertrok een jaar daarna naar de Rijksuniversiteit te Leiden, waar hij het onderricht genoot van de hoogleeraren Cobet, Pluygers, de Vries, Fruin, Jonekbloet, Dozy, Cosijn en Kern, en na eenigen tijd tot de studie der nieuwe letteren over ging. Van 1876-1877 volbracht hij bij het 4e regiment infanterie te Leiden zijn diensttijd, welke hem de stof leverde voor het Gids-artikel ‘Persoonlijke dienstplicht’, dat in 1890 door den ‘Anti-Dienstvervangingsbond’ als propaganda-brochure in 2000 exemplaren verspreid werd. Als candidaat in de Nederlandsche letteren werd hij in 1879 leeraar aan het gymnasium te Haarlem, ontving in 1881 benoeming tot leeraar aan de Openbare Handelsschool te Amsterdam, en was van 1886 tot 1896 als opvolger Hofdijk, leeraar aan het stedelijk Gymnasium aldaar. Den 27sten November 1883 promoveerde hij onder Prof. Joncbloet als eerste, die den pas ingestelden graad van doctor in de Nederlandsche letterkunde behaalde, op een proefschrift, getiteld: ‘Het Lied in de Middeleeuwen’. Den 28sten Juli 1887 huwde hij met J.J.E. Momma. In 1896 volgde hij Dr. Moltzer op als hoogleeraar in de Nederlandsche taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, welk ambt hij den 18den Maart van dat jaar aanvaardde met het uitspreken van een inwijdingsrede over ‘Taalstudie’ en ‘Literatuurstudie’. In
hetzelfde jaar bewerkte hij met Dan. de Lange en Jhr. van Riemsdijk het ‘Nederlandsch Volksliederenboek’, dat in 1911 reeds een 8sten druk beleefde. Tevens schreef hij toen de belangrijke Gidsartikelen: ‘Vondels Leven’, ‘Jacob Cats’, ‘Constantijn Huyghens’, ‘Hoofts Lyriek’ en ‘Camphuysen herdacht’, later in afzonderlijke uitgave herdrukt. In 1902 werd hij, als opvolger van Dr. Jan ten Brink, benoemd tot hoogleeraar in de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Leiden. In zijn inwijdingsrede sprak hij den 15den Januari over: ‘De wording van literaire kunstwerken’. Sedert 1906 wijdt hij zich aan het schrijven eener uitvoerige ‘Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde’. Zijne geschriften zijn bijna uitsluitend van literairhistorischen aard, zij getuigen van een kunstzin, die in academische kringen slechts bij uitzondering wordt aangetroffen. Hij droeg veel bij tot de nieuwe waardeering van oude Nederlandsche dichters en prozaschrijvers. Sedert 1899 is hij voorzitter der vereeniging ‘Volksweerbaarheid’ en, sedert de oprichting, van het ‘Bilderdijk-Museum’. Hij is lid van de ‘Koninklijke Academie van Wetenschappen’, van de ‘Koninklijke Vlaamsche Akademie’ (1911), de ‘Maatschappij van Letterkunde’ te Leiden, het ‘Historisch Genootschap’ te Utrecht, en het ‘Provinciaal Utrechtsch Genootschap’. In afzonderlijke uitgave zagen van hem het licht: ‘Het lied in de Middeleeuwen’ (1888), ‘Middel-nederlandsche epische fragmenten’ (1885), ‘Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde in de 16e eeuw’ (2 dln. 1889), ‘Trou moet Blycken’ (1889), ‘Persoonlijke dienstplicht’ (1890), ‘Het onderwijs in de
moedertaal’ (1893), ‘Literatuur en tooneel te Amsterdam in de 17e eeuw’ (1895), ‘Taalstudie en literatuurstudie’ (1896), ‘Nederlandsch Volksliederenboek’ (1896, 8e druk 1911), ‘Vondels leven’ (1896, 2e druk 1902), ‘Jacob Cats’, ‘Constantijn Huygens’, ‘Hoofts Lyriek’, ‘Camphuyzen herdacht’ (1896), ‘De wording van literaire kunstwerken’ (1902), ‘Dichters van den ouden tijd’, bloemlezing (1904), ‘Brandt's Michiel de Ruyter’ (‘Wereldbiblioteek’ 1906), ‘Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde’ (7 dln. 1906-1912). Verder leverde hij vele bijdragen aan periodieken als: ‘De Gids’, ‘De Nederlandsche Spectator’, ‘Het Museum’, ‘Weekblad de Amsterdammer’, ‘Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterkunde’ ‘Oud-Holland’, ‘Taal en letteren’, ‘Internationale Wochenschrift’