Den Gulden Winckel. Jaargang 9
(1910)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDuitsche letterenWilhelm Raabe - in memoriam Paul Heyse - NobelprijsDE literatuur dit jaar draagt het rouwkleed - in ieder land. En in ieder land waren het welhaast de grootsten onder de grooten die zijn geroepen en zijn heengegaan. Nooit is 't sterfelijke zoò met 't onsterfelijke saâmgegaan als in dit jaar van doodsgeweld. Holland betreurt zijn dooden, en Frankrijk en Duitschland en Noorwegen en Rusland. Enkele dagen voòr de greote Rus ontsliep ging Raabe heen, nog stil herdacht zooals hij stil geleefd heeft en gewerkt. En Heyse kreeg den Nobelprijs. Hier het Leven, dàar de Dood. Maar even onstèrfelijk is er de roem - voor beiden. In hun werk is overeenkomst, hoewel er veel verschillen zijn. Als mensch en kunstenaar verschillen zij beiden. Raabe de harde en stille werker, die 't liefst maar alleen was en onvermoeid wrocht in 't stille Brunswijk jaren en jaren achtereen zijn zware en massieve kunstproducten; de man die lang onbekend bleef - toen, eindelijk gekend, miskend - dan langzamerhand begrepen, in kleinen kring die den eenzame maar schaarschelijk naderen kon - tot eindelijk - o wonder voòr zijn dood! - hij in de ruimste kringen werd gekend en naar waarde. Daarnaast - Paul Heyse die midden in 't Leven staat - al jong gekend en gevierd, de aristocraat-kunstenaar wien welhaast alles meeloopt, die aan 't hof van Beieren leefde, wien de Schillerprijs werd toegekend, die eereburger van zijn woonplaats werd, die zich dan op 't laatst den Nobelprijs ziet uitgekeerd. Raabe, de zwoeger, de man uit de Noorderlanden, met zijn kunst die in een donkere lijst 't beste doet. Heyse, voor wien de weg geëffend schijnt, de man der zomerlanden, wiens kunst 't beste doet in rijkelijk ornament gevat. En toch was beider leven eèn strijd - een verlossingsstrijd van een door Schopenhauer beïnvloed pessimisme tot den ontspannenden lach van een echten humor. Deze strijd is in beider werk afgebeeld en zichtbaar te volgen. Raabe heeft den strijd innerlijker gestreden. Beiden hebben de nationale kunst gediend en beiden hebben ze eèn kunstvorm vervolmaakt: Heyse de novelle, - Raabe den historischen roman. Beiden werken ze uit historische bronnen, maar Raabe's kunst is streng en sober, Heyse's kunst licht en weelderig en wuft wel nu en dan. En beiden zijn ze nooit banaal. Heyse is de man die rijkelijk het Leven ‘nam’, Raabe de eenzaamheid-minner die in dertig jaar, vijf, zesmaal naar een theater ging. En dan eindelijk, wanneer Raabe tachtiger is geworden, haalt de Dood hem en moet hij gaàn en klopt het Leven nog eens aan bij den even ouden veteraan, met roem en met goud. Voor beider Leven een harmonisch einde. En in deze dagen geen treffender karakteristiek voor beiden dan wat wij van hen vinden in hun uitingen tegenover Tolstoï. Innerlijk en ook - uiterlijk herinnert Raabe aan den grooten Rus dien hij te schatten weet: ‘dessen überragende sittliche Grösze nur ein Zeitalter der Décadence gebären könne - ein eminenter Künstler und Wendestein der Aufwärtsentwickelung’. Diezelfde Tolstoï wordt door Heyse een comediant genoemdGa naar voetnoot1). Raabe - zijn werk verscheen aanvankelijk onder den naam van Jacob Corvinus - werd in 1831 te Eschershausen in Brunswijk geboren. Zijn levensloop is merkwaardig eenvoudig. In '54 ging hij naar Berlijn om philosophie te studeeren en | |
[pagina 182]
| |
had toen reeds 't plan voor zijn eerste groote werk: ‘Chronik der Sperlingsgasse’ in zijn hoofd. In 1862 trouwt hij, gaat naar Stuttgart en schrijft er zijn romantrilogie: Hungerpastor - Schüdderump - Abu Telfan, en heeft er een gezellig verkeer met veel schrijvers. Hij kent de geheele geschiedenis van zijn land en zijn volk, heeft de Hohenzollern lief en hun dienaar Bismarck, en ziet zich dan (1870) genoodzaakt Stuttgart te verlaten. Sedert Juli 1870 woonde hij in Brunswijk.
Wilhelm Raabe † 15 Nov. 1910
Ofschoon zulk een vrijwel eentonig leven een sleur of conventie zou kunnen doen vermoeden, is Raabe daàrvoor een te groot artiest die vast staat in zijn eigen overtuigingen, waaraan hij jaren lang in eenzaamheid gewerkt heeft, en staat hij boven den strijd der gewone menschen. Hij heeft stil gewerkt van binnen naar buiten - dwars door den muur van conventie en vooroordeelen heen. Hij heeft het volk in de ziel getast en verheven, maar bescheiden is hij steeds terug gebleven in zijn eigen heiligdom. In al zijn geschriften gaat het om een groote nationale gedachte. Het verhardings-proces geeft hij weer, dat het Duitsche nationaal gevoel sedert vier eeuwen heeft ondergaan. Raabe heeft het Duitsche gemoed weer waarachtig gemaakt, heeft het losgewoeld, krachtig, uit de luxe van een valsch-verfijnde Kultuur-geest overspanning. Raabe was een werker in den echten zin. Dagelijks schreef hij aan zijn boeken en hij kende de nieuwste literatuur. Hij was 't middelpunt van de ‘Kleiderseller’, 't clubje dat tweemaal per maand samen kwam, des avonds halverweg Brunswijk en Wolfenbüttel, in de achterkamer van de herberg aldaar. Die kring en zijn huis waren zijn wereld van 't heden. Na Chronik en Hungerpastor werd weinig meer over Raabe gesproken. En toch verscheen er goed werk van hem. ‘Nach dem groszen Kriege’ is psychologisch een van zijn fijnste en teerste werken. Den historischen roman - waarvan Wilibald Alexis de vader was - heeft hij vervolmaakt. Vol kracht is zijn roman: ‘Unsers Herrgotts Kanzlei’. In ‘Hastenbeck’ gaat hij terug naar den zevenjarigen oorlog. In 't kort noem ik nog enkele zijner werken. ‘Deutscher Adel’ (1860), ‘Alte Nester’ ('60), ‘Stopfkuchen’, Eine See- und Mordgeschichte ('91), ‘Gatmanns Reisen’ ('92), ‘Kloster Lugan’ ('94). Raabe is romantisch om zijn gezochte effecten en zijn symboliseerende namen en zijn de wereld ontvluchtend idealisme, èn hij is realist, of liever zijn realisme sluit het idealisme in zich als het lichaam de ziel. Raabe's humor heeft den diepsten grond en is gemoedelijk. In al zijn werk is hij oorspronkelijk. Hij heeft een diepen en gevoeligen blik voor 't kleine Leven, voor de vreugden en nooden ervan, hij is een dichter van de sterren en stegen. Als humorist herinnert hij aan Jean Paul. Soms doet hij denken aan Rabelais. Hij ziet de tegenspraak van 't Leven en de nukken van 't toeval. Hij voelt voor Dickens en is een vereerder van C.T.A. Hoffmann. Hij is Duitscher in àlles, vooral zijn vrouwen-figuren zijn typisch duitsch. Raabe, die geen levensherinneringen schreef, geen briefwisseling heeft uitgegeven, zich bij geen kring of partij had aangesloten, geen zijner boeken aan iemand heeft gewijd, geen interviewer duldde, Raabe mòest wel lang een onbekende blijven bij 't lezend publiek. Maar zijn 70ste verjaardag was een nationaal feest. Raabe heeft de ziel van 't Duitsche volk verdiend en heeft een leven lang geduldig den ondank der menschen gedragen. Nu is 't aan 't volk van Duitschland om zijn diepe en edele gedachten tot de eigene te maken.
Heyse's artistiek leven is ‘af’. Hij heeft zijn Jugenderinnerungen und Bekentnisse geschreven - Hij is de gemoedelijke ouwe heer die u daarin van zijn Leven en werken vertelt. Inderdaad leert men Heyse alleen daàruit reeds kennen. Hij is ongetwijfeld een der gevoeligste artisten, die echter een koud verstand niet altijd weet buiten te sluiten. Soms werkt hij te veel van verstand naar gevoel in plaats van omgekeerd. Heyse is dan ook de diep doordachte, de verstandige èn de gevoelige poëet. Zijn schoonheid heeft hem steeds een jòng poëet doen blijven. Men vergeet dat de dichter een man van 50, 60, 70 jaar is die u verhaalt zoo frisch en jong van de bergen in Italië, van levens-blijheid en stervenswee en van een intens | |
[pagina 183]
| |
Liefde-verlangen. En om zijn schoonheid te belichamen vervolmaakt hij de novelle. Hij verwekt ziele-spanning, heeft een voorliefde om ingewikkelde gevallen, zeldzame situaties en zware problemen te behandelen - in een klein bestek. En hij doet 't meesterlijk. Hij verhaalt en altijd wilt ge meèr hooren uit zijn mond. En daarom misschien dat wij zijn kunst niet zoozeer bewonderen kunnen maar wèl - liefhebben. 't Schoone trilt in al zijn werk. Door zijn fijne psychologie heeft hij, als in: ‘Ein Mutterschicksal’ een sensationeele geschiedenis tot 't gebied der kunst verheven. En hij doet het alles in een elegante taal, welluidend en krachtig. In al zijn novellen behandelt hij de menschen zooals ze staan tegenover de groote geheimen en onbekendheden van 't Leven. Een
Paul Heyse
zestig jaar geleden kwam hij als revolutionair in de literatuur en nu is hij nog een onvermoeid strijder voor de vrijheid van 't individu en de persoonlijkheid. De menschen in de wereld die Heyse in zijn werken te scheppen weet zijn in den regel fatale gelijkenissen met engel en duivel. Maar ze lèven. De werkelijkheid staat veelal massief en geweldig in den zoetgeurenden nevel zijner fijn-muzikale taal, zooals de berg-kolossen staan in den ijl-geweven zon- en schemer-nevel aan de Italiaansche meren, waar veel van zijn novellen spelen. Ook in de composities is hij meesterlijk. We vinden er soms weer zijn troostelooze levensbeschouwing over God en de goddelijke dingen... ‘auch wir vergehn, und das ist Trost genug’. Deze pessimistische levensbeschouwing is 't meest tot uitdrukking gekomen in zijn roman: ‘Kinder der Welt’ (1873). Het jaar 1862 - waarin zijn vrouw Margaretha sterft - deèlt het leven van Heyse. ‘Mit dem Weibe meiner Jugend hatte ich meine eigene Jugend zu Grabe getragen’. Al vroeg waren van hem verzenbundels verschenen en novellen, en was hij de vriend van den 15 jaar ouderen Geibel. Goèd en meèr bekend maakte hem zijn novelle: L'Arrabbiata (1855), stralend van dichterlijk gevoel. Dieper gaan weer zijn latere novellen. In ‘de Blinden’ het groeien van een vroeg geboren en door smart geknakte Liefde, en 't schijnt of de jonge dichter daàrin reeds iets van zijn godsdienstige beschouwingen heeft willen leggen. 't Hoogtepunt als Novellist bereikt hij in: ‘Im Grafenschlosz’ (1861), een dubbele ik-novelle. Daar is nu niets onzekers meer in zijn kunst, een natuurlijk motief dat ongedwongen wordt uitgewerkt. Tieck beschouwt hij als de vader der moderne novelle, als verteller bewondert hij natuurlijk de kunst van Otto Ludwig, als dramatist is zijn hart voor Grillparzer, en zijn musici zijn Mozart en Beethoven. In een onvergelijkelijk groot aantal novellen heeft Heyse zijn phantasie geuit. We vinden vaak 't motief van een eens geschonken Liefde die een tragischen levensloop bepaalt. (Ungarische Gräfin’ 1874). En 't omgekeerde motief b.v. in ‘Macht der Stunde’ (1899). Niets ging aan 't oog of oor voorbij zonder indruk te maken. ‘Geisterstunde’ (1897). ontstond in den tijd toen hij in zijn vrienden-kringen veel over spiritisme hoorde. 't Is ondoenlijk hier zijn werk na te gaan. Altijd vinden we 't meest ingewikkelde, teruggevoerd op de meest oorspronkelijke menschelijke tegenstellingen. Van zijn romans werd: ‘Der Roman der Stiftsdame’ ('87) een der beste. De figuur van Luise is een der mooiste en klaarste figuren die Heyse's kunst ons gegeven heeft. ‘Merlin’ (92) wijst er op dat Heyse een lievelingsschrijver voor 't beschaafde publiek geworden was. Als dramatist wordt Heyse veelal verschillend beoordeeld. Zijn optiek is te veel vrouwlijk zooals die van Clara Viebig te veel manlijk is. Maar zijn lyriek komt dit misschien ten goede. Zijn verzen zijn vele en mooi en door zijn verblijf in Italië leerde hij iederen vorm beheerschen. Zijn drama's zijn echt duitschGa naar voetnoot1) Paul Heyse is zeker onder alle nieuwere dichters de meest vruchtbare geweest en heeft steeds zichzelf de hoogste eischen gesteld. Paul Heyse's kunst hebben we lief als 't Leven dat zoo blij kan juichen vaak en weelderig te bloeien schijnt, | |
[pagina 184]
| |
maar niettemin toch vol is van zooveel tragische verwikkeling. En daar verhaalt hij ons van, gevoelig, zonder ooit een tendenz vooruit te zetten.
JOHAN KONING. |
|