Den Gulden Winckel. Jaargang 9
(1910)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
Negende Jaargang No. 12 | |
Iets over Richard Brinsley Sheridan's ‘The rivals’HET feit, dat het gezelschap van ‘de Hagespelers’ deze week avond op avond Sheridan's ‘de Rivalen’, zooals de vertaalster het stuk in onze taal herdoopt heeft, voor volle zalen opvoert, is mij aanleiding den Shawcyclus te onderbreken en verlof te verzoeken wat over dit stuk, den schrijver, de opvoering en de vertaling te mogen mededeelen. De lezer zal zeker wel kunnen begrijpen hoe aangenaam het moest zijn voor iemand, voor wien de Engelsche litteratuur een studievak is, te vernemen dat ‘The Rivals’, een voor ons bij uitstek representatief en klassiek studiebrok, ook eens op een Hollandsch tooneel genoten zou kunnen worden. The Rivals is een stuk, waar ongetwijfeld ieder die Engelsch gestudeerd heeft, veel van houdt. Het moge dan, zooals dat altijd vermeld wordt, de diepere karakter-ontleding van het meer pretentieuse ‘The School for Scandal’ missen, ik voor mij verklaar, (en daar is een zekere moed voor noodig), dat ik altijd ‘The Rivals’ de voorkeur heb gegeven, al was het alleen maar om den frisschen, brutaal-jongensachtigen, onschuldigoppervlakkigen spot, dien men in ‘The School for Scandal’ noode vervangen ziet door de bijtende satire, eigen aan de ‘comédie de moeurs’. Welke jonge man zou niet graag zelf in kapitein Absolute's schoenen staan, als deze de romantische, maar ongelooflijk-bekoorlijke Lydia bedot? Want een echte jongen, - (beteekenen niet juist die volwassenen het meest, die het langst echte jongens of liever echt jong zijn gebleven?), heeft o zooveel sympathie voor een meisje als Lydia, die absoluut niet trouwen wil met een man-met-geld, gekozen door haar bespottelijke, al zij het goedige tante. Een echte jongen (om van de echte meisjes niet te spreken), vindt Lydia om te zoenen, als zij haar teleurstelling bekent over het aangaan van een huwelijk met een rijken man, onder behoorlijke toestemming der wederzijdsche familieleden, met inachtneming van alle onpoëtische formaliteiten en behoud van haar gansche fortuin, zelfs al trouwt ze nu tóch met denzelfden man, die haar zoo begeerlijk toescheen, toen hij voor haar maar een dood-arm onder-officiertje was, die haar gezelligjes zou schaken (met veel maanlicht), waardoor zij gezelligjes haar vermogen tot haar meerderjarigheid zou verliezen, waarop die draak van een tante zou barsten van boosheid, wat toch wel het allergezelligste was van alles! En er is nog meer in dit heerlijk-jonge stuk wat een snaar doet trillen in de harten van alle jonge en jonggebleven menschen: bijvoorbeeld de sentimenteele Faulkland, die zoo overdreven verliefd is, dat verliefde mannen zichzelf nauwelijks durven bekennen au fond net zoo sentimenteel te zijn. Het Faulkland-type is natuurlijk een charge, daar zijn wij het allemaal roerend over eens, maar het is een charge die dichter bij de werkelijkheid staat dan menigeen denkt. Sheridan schiep de Faulkland- en Julia-figuren als een satire op den sentimenteelen roman van het midden der 18de eeuw, in het bijzonder op dien van Laurence Sterne. Maar men vergete niet, dat Sheridan in | |
[pagina 178]
| |
dit stuk alle personen, ook al mogen zij dan schijnbaar symbolen zijn, doet leven en als levende menschen laat handelen, als het ware ondanks zichzelven. Er zijn dramaturgen, aan wie het met de grootste krachtinspanning niet gelukt een levend mensch op het tooneel te zetten. Er zijn ook dramaturgen, die hun meest abstract gedachte figuren doen trillen van echte menschelijkheid. Tot die soort behoorde Sheridan, toen hij zijn eersteling ‘The Rivals’ schreef op drie-en-twintig jarigen leeftijd.
Hetty Beck van de Hagespelers, in de rol van Lucy in ‘De Rivalen’.
Het is eigenaardig op te merken, hoe in dit stuk geen enkel persoon optreedt, die niet een karakteriseerende, typische eigenschap bezit. Nu bestaan er bijna geen tooneelstukken waar de personen van het tweede plan persoonlijkheden zijn. In ‘The Rivals’ echter is elk persoon een persoonlijkheid, nauwlettend in schets gezet, ook al zij het met een enkele krabbel. Vandaar dat het stuk zulke enorme eischen stelt aan de vertolking, en zoo buitengewoon veel vermaak kan schenken, als aan die eischen wordt voldaan. Het is verrassend te lezen hoe uiteenloopend vele critici en would-be critici zich over dit stuk hebben uitgelaten. Ik heb onbekooktheden hooren beweren, die je woedend maken. Er zijn er, die zeggen, dat zoo'n belachelijk gegeven menschen van onzen tijd niet meer kan vermaken. Ook zijn er geweest, die gemeend hebben dat het opvoeren van ‘The Rivals’ van het speeltalent der acteurs al heel weinig vergt! Ik geloof niet, dat er stukken zijn die meer speeltalent, innerlijk en uiterlijk, vorderen als juist deze klassieke blijspelen. Want als men zijn onbevredigdheid na een opvoering analytisch-critisch ontleedt, dan blijkt het, dat het juist het spel is, waarin tekort geschoten is. En toch viel er dien première-avond machtig veel te loven! De hautaine zelfverheerlijking, die aan het gezwets over de superioriteit van onzen tijd en onze letterkunde ten grondslag ligt, is eenvoudig even belachelijk als dom. Het moet een sympathieke kerel geweest zijn, die Sheridan, toen hij met zijn jonge, mooie vrouw op het land ging wonen, na hun romantisch huwelijk. Voor het eerst van zijn leven begon hij er aan te denken, wat hij zou doen om aan den kost te komen. Dat hij aan de litteratuur dacht is begrijpelijk. Zooiets komt meer voor. Het is zeker verklaarbaar, als wij weten dat zijn vader, die acteur was, tot een familie van letterkundigen behoorde, (zijn grootvader was een intiem vriend van den grooten Jonathan Swift), dat zijn moeder, Frances Sheridan, eenige kleinere tooneelstukken schreef benevens twee romans, en dat zijn vrouw, de schoone zangeres Eliza Linley, de ‘Maid of Bath’, in een omgeving geleefd had, waar de schoone kunsten waardiglijk werden gediend. In het Bath van dien tijd (1760-1770), de modebadplaats bij uitnemendheid, waarvan de sfeer vastgelegd is in ‘The Rivals’, was de mooie Elizabeth, oudste dochter van den componist Linley, de geliefde prima-donna van de concerten die haar vader organiseerde. Het ontbrak haar niet aan huwelijksaanzoeken! Zoowel schuldige als onschuldige liefde werd voor haar opgevat. Een schurk, een zekere kapitein Matthews, vervolgde haar op de meest onzedelijke wijze met zijn hartstocht, en dit was de indirecte aanleiding tot haar huwelijk met Sheridan. De heele geschiedenis is zoo romantisch als de meest onwaarschijnlijke fictie maar zijn kan. Elizabeth, die Sheridan's zuster als vriendin had, vertrouwde haar vervolging aan Richard toe. Kapitein Matthews, zeer intiem bevriend met Elizabeth's vader, dreigde zich te zullen doodschieten, als zij zich niet aan hem | |
[pagina 179]
| |
wilde overgeven. Het meisje, totaal zonder wereldwijsheid, durfde echter geen schandaal maken en vluchtte onder bescherming van haar vriend Richard naar Frankrijk. De vlucht geschiedde met chaperonne en al. Toen zij beseften wat zij gedaan hadden, hoe Elizabeth's naam gecompromitteerd zou zijn door haar vlucht met een jongen man (ook al was het met een chaperonne), trouwde hij haar, maar verliet haar onmiddellijk na de plechtigheid, daar hij eerst met toestemming van haar vader bij haar wilde blijven. Hij toch was doodarm, zij verdiende als concertgeefster heel veel geld. Sheridan heeft, tusschen twee haakjes, zijn heele leven lang geweigerd, dat zijn mooie vrouw met het zingen op concerten geld zou verdienen. Toen Richard in Engeland terugkwam, had de heer Matthews (de marqué in het melodrama), een brief in de couranten van Bath geplaatst, waarin hij hem tot een duel uitdaagde. Dit duel had werkelijk plaats, al zij het op zeer onregelmatige, en van den kant des uitdagers zeer fielterige wijze. Tot slot komt de verzoening met den vader en keert Elizabeth uit Frankrijk terug. Het is onnoodig erop te wijzen dat de bekoorlijke Lydia Languish van ‘The Rivals’ de eenigszins romantische wedergave is van Sheridan's vrouw. Gelukkig is het leven van dezen genialen man, geniaal als tooneelschrijver, als redenaar en als schuldenmaker en verkwister, niet geweest. De man die, toen hij directeur was van het Drury Lane Theatre, bankbiljetten bezigde om te beletten dat de wind de ruiten deed rammelen, stierf in 1816, door ieder verlaten, met 5000 pd.st. schuld, op een oogenblik, dat de deurwaarders hem naar de schuldgevangenis wilden vervoeren, waarna er om het bezit van zijn lijk en zijn sterfbed getwist werd. The Rivals had geen succes bij de eerste opvoering in Covent Garden in Januari 1775. Men zegt dat de oorzaak lag aan het onvoldoende spel van den acteur, die de rol van den Ierschen vuurvreter, Sir Lucius O'Trigger vervulde. Nadat het stuk wat bekort was, en de rol van Sir Lucius in den persoon van den acteur Clinch tot zijn recht kwam, (uit dankbaarheid schreef Sheridan later de klucht St. Patrick's Day, or the Scheming Lieutenant voor hem), begonnen de triomphen van ‘The Rivals’, die wel nooit zullen eindigen zoolang de menschen behagen zullen blijven scheppen in onschuldige vroolijkheid. De levensblijheid, de bloedvolle, zorgelooze opgewektheid, de ingewikkelde maar meesterlijk-afgewikkelde intrigue, de potsierlijkheid van eenige der hoofdpersonen, zullen door dit stuk altijd een bron van vermaak laten vloeien voor menschen, die aan gave ontspannings-kunst genoeg hebben. De potsierlijke persoonlijkheden zijn drie in aantal: Mrs. Malaprop, Sir Anthony Absolute en Bob Acres. Mrs. Malaprop met hare ontelbare mal-à-propos is overbekend. Iedereen kent de goedhartige, dwaze woordverdraaister. Haar specialiteit is niet het verkeerd uitspreken, als wel het verkeerdelijk te pas brengen van allerlei stadhuiswoorden. Zij heeft haar invloed in de litteraturen van alle landen doen gevoelen en is de schuld van heel wat geesteloos geknoei door schrijvers, die Sheridan wilden imiteeren. Justus van Maurik moet bij zijn Janus Tulp aan haar gedacht hebben. Ook de woede van kapitein Absolute's vader, die altijd zweert, dat hij de bedaardheid in eigen persoon is, en de lafhartigheid van Bob Acres hebben tot heel wat zoutelooze namaak geleid. Ik zal den lezer niet beleedigen door den zakelijken inhoud van ‘The Rivals’ te vermelden. Ik mag van ieders belezenheid veronderstellen, dat hem het stuk genoegzaam bekend is. Men zal het dan ook wel met mij eens zijn als ik wijs op de moeilijke speelbaarheid ervan, in zooverre het bijna onmogelijk is op ons tooneel een ensemble aan te treffen, dat zulk een in alle onderdeden bloedvol en tevens litterair-verfijnd blijspel tot zijn recht kan laten komen. Elk persoon, zonder uitzondering, tot zelfs de knecht die even opkomt, is een type, d.w.z. elk acteur moet in staat zijn een type te creëeren. Maar de meesten van die typen stellen de allerhoogste innerlijke en uiterlijke eischen aan de vertolkers. Daarbij komt dan nog, dat de regie en de aankleeding natuurlijk van den allereersten rang moeten zijn. De actrice die Lydia Languish speelt, moet niet alleen naar het uiterlijk schoon en bevallig zijn, zij moet door haar spel ons in geenoogenblik-verslappende extase houden, wil het stuk niet vallen. En zoo is het met alle overige personen hetzelfde. Het is onnoodig er op te wijzen, en onheusch het den ondernemenden heer Verkade ten kwade te duiden, dat zijn opvoering slechts een poging geweest is in de goede richting. Het is evenwel zeker niet onnoodig iedereen er aan te herinneren, welke groote dankbaarheid wij hem verschuldigd zijn, voor wat hij mocht bereiken. Waar zelfs die andere baanbreker voor de regeneratie van het Nederlandsch tooneel, de heer Rooyaards, zich niet ontziet moderne draken als Bernstein's ‘Simson’ te laten opvoeren, (ook al blijft hij persoonlijk onbesmet van zulk vuil werk), daar komt den heer Verkade dubbele lof toe voor zijn streven. Ik raad echter hen, die maar blijven schreeuwen over de ongeschiktheid van Sheridan voor onzen ‘modernen’ tijd, hun oordeel op te schorten tot zij een opvoering kunnen bijwonen, die innerlijk op een even hoog peil staat als die van Verkade op een uiterlijk. De costuums bijvoorbeeld waren dien avond zoo schitterend als zij zelden op ons nationaal tooneel te aanschouwen zijn. Enny Vreede zag er uit alsof zij uit een schilderij van | |
[pagina 180]
| |
Gainsborough was gestapt. De uniform die Verkade als kapitein Absolute droeg, was in alle bijzonderheden gecopiëerd naar een portret van Captain Orme door Reynolds, dat in de ‘National Gallery’ hangt! Ofschoon ik alle opvattingen omtrent decoratief niet geheel deel met den heer Verkade, moet ik erkennen, dat in zijn systeem van aanduidend-impressionisme het ideaal door hem bereikt is, vooral in het laatste bedrijf, terwijl het ondenkbaar lijkt een meer schrander middel om het spelen van vele tafereelen in één bedrijf mogelijk te maken uit te denken dan hij daarvoor ontdekt heeft. Het relief dat de zachte en zachtgespeelde Haydn en Mozart-minuetten aan deze voorstelling geeft is van zeer groote suggestiviteit. Maar wat het spel betreft, - en hierop komt het toch 't meeste aan, - hier verkeert de lof in blaam! Van de besten kan slechts gezegd worden, dat zij op zijn allergunstigst middelmatig, even voldoende, waren. Dit geldt niet voor Mevrouw Betsy de Vries-van Berkel, die als Mrs. Malaprop mij vergeten deed wat zij vroeger als Lady Macbeth bedierf. Ook al kon het geheel niet onvermengd genot geven, aan billijke eischen voldeed zoowel de innerlijke als de uiterlijke vertolking dezer moeilijke rol. Van geen der anderen kan zoo iets worden gezegd. De heer Hermann Schwab, die algemeen zoo geprezen is voor zijn Sir Anthony Absolute, verloor nooit iets van het gemaniëreerde, dat hem altijd zoo eigen is. Wat is het toch treurig, dat deze acteur een mooie stem heeft, of tenminste doet of hij er een heeft. Neen, ik stel mij van een rondborstigen, goedmoedigen ouden heer iets anders voor dan de heer Schwab ervan maakte! De heer Verkade, met zijn groote litteraire kennis en fijnen smaak, benadert den jongen kapitein alleen aan de buitenzij. Er was heel wat meer te maken geweest van het gesprek met den brief met Mrs. Malaprop. Van de bijpersonen, wier spel zich tusschen het middelmatige en belachelijkdilettantische beweegt, vallen alleen Mej. Beck als Lucy en de heer Brongers even te prijzen. De heer Frank als Faulkland, de heer de Groot als Acres, de heer Rienk Brouwer als Sir Lucius O'Trigger hadden geen begrip van wat hunne rollen eigenlijk beteekenen. Mej. Sophie Hermse als Julia, sprak op denzelfden groot-drama toon als bij het eind-examen van de Tooneelschool, toen zij een heel andere Julia, n.l. die van Shakespeare moest voorstellen. Dat ik zoo in bijzonderheden afdaal, doe ik eerder om op te bouwen dan om af te breken. Als de heer Verkade, die zoo heel veel voor den vooruitgang van ons tooneel doet, denkt dat hij er, wat het spel aangaat, met deze opvoering van The Rivals is, dan is al zijn werken te vergeefs. Alleen eerlijke critiek kan ons tooneel redden. Het wordt, dunkt me, tijd, dat men die eerlijke critiek ook eens gaat toepassen op de vertalingen, welke men op onze tooneelen te hooren krijgt, vooral waar het die uit het Engelsch betreft. Elk gezelschap voert tegenwoordig Engelsche modernen opGa naar voetnoot1). De oorzaak, dat men vóór den heer Verkade ‘The Rivals’ nooit in het Hollandsch heeft gespeeld, terwijl bijvoorbeeld Sheridan's ‘A School for Scandal’, onder den titel ‘Lastertongen’ een répertoire-stuk van het Nederlandsch Tooneel geworden is, ligt m.i. waarschijnlijk aan de moeilijkheid van het vertalen van dit stuk. Zelfs in de meest-ideale bewerking zouden heel veel woordspelingen verloren gaan, terwijl sommige situaties elke poging tot vertalen beschamen. De geestige contrasten b.v. tusschen de titels der vele romans die Lydia leest, gaan uit den aard der zaak voor niet-kenners van de Engelsche litteratuur van het tijdvak geheel verloren. Zoo worden de sentimenteele romans van dien tijd in één adem samengekoppeld met de vrij obscene producten van Smollett, waardoor een oer-komisch effect ontstaat, wat bij de vertaling gedoemd is verwaarloosd te worden. Indien ooit, dan was hier het vertalen herscheppen. Het is mij een aangename taak Mevrouw van Bruggen mijn gelukwenschen te kunnen aanbieden voor haar vertaling van ‘The Rivals’. Vooral Mrs. Malaprop is er uitstekend afgekomen. Als de Hollandsche editie door den heer Simons uitgegeven zal zijn, zal ik gaarne met bewijzen toonen hoe geestig de Hollandsche Mevrouw Malaprop haar Engelsche collega naar de kroon steekt ‘in the derangement of her epitaphs’. Ook zijn de vloeken van Acres bij Mevr. van Bruggen oneindig eleganter dan bij den ouden heer Smits. Deze laat Acres steeds zeggen: pots ‘dit en dat’. Mevr. van Bruggen vervangt het leelijke ‘pots’ door ‘alle’ enz. Apropos, waarom niet: bij alle enz.? Dat de Ier Sir Lucius O'Trigger de e, die in Engelsch als e klinkt als a uitspreekt, zoodat zijn uitspraak van ‘Delia’ in het Engelsch met ‘Dalia’ gespeld wordt, schijnt haar onbekend te zijn, anders had zij hem in de Hollandsche vertaling ook niet van ‘Dalia’ laten spreken. Maar behalve eenige kleinigheden en den dwazen titel (‘de Rivalen!’), is deze vertaling schitterend gelukt en klinkt zij zeer sierlijk. Is het noodig den lezer op te wekken een voorstelling van ‘The Rivals’ te gaan bijwonen, als | |
[pagina 181]
| |
de gelegenheid zich voordoet? Hun, die het voorrecht het te zien opvoeren missen, wacht een groot genot in de lectuur ervan, liefst in het oorspronkelijk, of anders in de Nederlandsche uitgave van Mevr. van Bruggen, welke weldra alom verkrijgbaar zal zijn tegen den bescheiden prijs van 25 cents!
SIMON B. STOKVIS.
Amsterdam, Nov. '10. |
|