| |
| |
| |
Letterkundig leven uit de november-tijdschriften
De Nieuwe Gids.
Aan de nagedachtenis van Adriaan van Oordt wijdt onze medewerker Jan Greshoff het volgende sonnet:
Daar stond het nuchter-rustig in mijn avond-krant:
Van Oordt is dood; heel Holland leest het en wellicht
Een ènkele bezint zich welk een lichten plicht
Die Man vervuld heeft in zijn klein en donker land.
Hoe weinig weten welk een stralend aangezicht
Zich heeft verhuld en welk een kalme goede hand
Nu ligt verbloeid, en weten dat een oogebrand
Gebluscht is en een heerlijk hart verslagen ligt.
O Holland aan uw lage' en effen hemel ging
Een waereld van vergode liefde en schoonheid onder,
Die schroomend boven u - een zoete glorie - hing;
Gij wìst niet hoe dat leven was een feeder wonder
In uw domein... moog' dan een nanw-gehoord gezing
Van ènkler smartelijke liefde zijn verkonder...
Mevrouw Kapteyn-Muysken vervolgt haar Shaw-studie en behandelt ditmaal den begaafden 1er als den schrijver van tooneelspelen. Zij noemt den kritischen aanleg van Shaw wel verre van een rem voor zijn creatorisch talent, integendeel de prikkel die zijn oorspronkelijk kunnen en willen aanvuurt. Lodewijk Mortelmans schrijft over Peter Benoit; Dr. J.D. Bierens de Haan verdedigt zich grondig tegen Dr. D.G. Jelgersma's Gids-artikelen ‘bij hun toon van onbetwistbare betwetendheid innerlijk zwak en vol fouten’. Uit de geheele verhandeling hoort B.d.H. ‘een stem als uit het graf, de stem van een verouderd rationalisme’. P.N. van Eyck, die ook een gedicht geeft uit zijn binnenkort verschijnenden bundel Getijden, publiceert een inleidend, karakteriseerend hoofdstuk voor een meer omvangrijke Strindberg-studie.
Zijn werk: een geweldige chaos van ontsteld leven, een ontzaglijk relief van verward om, over, door elkaar heen klompende, stuwende, woelende naaktgestalten, door ontstuimige en onverbiddelijke handen gewrongen tot een verschrikkend monument van harde ellendigheid, van norsche, starre hoogmoed. Zijn persoonlijkheid: een man, wiens gebaar een vuistslag is, die alle geluk der wereld met één dreunende druk zou verbrijzelen, wiens geluid een koor was van vervloeking, tandenknarsing en scherpsnijdende gillen, waar alle teederheid verstikt werd; een saamwerveling van woedend kolkende schreeuwen om Haat, Bronst en Trots over de vaal-benauwde verlatenheid der zieke levensmoerassen, en daar bovenuit één eenzame, alles overbruisende, scheurende stem naar de sterren.
Als zuiver belletristische bijdragen noemen wij verder ‘Een Roman’ door R. van Genderen Stort, het Slot (het staat er, lezer, wrijf uw oogen maar uit!) van ‘De Heilige Tocht’, Fragmenten uit een tweede deel van ‘Pijpelijntjes’, het veel besproken boek van J.I. de Haan. Er is in dit fragment wel heel echt kamerverhuurstersgepraat. Poëzie van Jules Schürmann, Hein Boeken en Frans Erens.
Kloos, die eenige sympathieke bladzijden aan Adriaan van Oordt wijdt, bespreekt daarna Couperus' ‘Van en over mij zelf’. Tegenover Couperus' amusante blague betreffende honden, welke dieren hij ‘encombrant, indiscreet, opdringrig, rumoerig en obsceen’ heeft genoemd, slooft Kloos zich zeer serieus uit tot een hondenverdediging.
Ik heb zelf een hond gehad, van 't bekende Puck-soort, die zonder ooit geslagen te zijn, zoodra hij tot de jaren des onderscheids was gekomen, zich geheel en al gedroeg als een beschaafd jongmensch, van nobele geaardheid en met fijngevoelig hart. Hij was het tegenovergestelde van een lafaard, want hij ging, als een flinke jongen, zoodra de noodzakelijkheid zich voordeed, onversaagd vechten met grootere honden, maar toonde zich tevens zóo delicaat, dat hij op straat om de plasjes half heen liep, en dan zijn eigen weg vervolgde, in plaats van recht-door te stappen, zooals de andere honden doen.
Het is heel jammer, dat Kloos dit stukje niet naar de Hollandsche Lelie heeft gezonden; hij zou er het hart van freule Lohman mee gestolen hebben.
Anders een mooie aflevering, dit November-nr.!
| |
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.
Opent met een mooie studie over Theo van Rijsselberghe door Karel van de Woestijne, met als buitentekstplaat een lichtdruk naar de schilderij ‘Veere’, een portret en 12 mooie illustraties naar werken van den meester.
Interessant is het artikel van G.F. Gijsberti Hodenpijl over de Fransche Overheersching, niet minder belangwekkend het vervolg van Cornelis Veth's studie over de Fransche Prentkunst in de 19e eeuw. Zeer kwistig is alles geïllustreerd; in 't laatste artikel treffen wij o.m. reproducties aan naar Constantin Guys, André Gill, Henri Rivière (wiens ‘Herders bij de kudde’ uit ‘La Marche à l'étoile’ m.i. echter alleen te waardeeren zijn in de kleuren van het oorspronkelijke), Steinlen, Jules Chéret en Caran d'Ache. De jonge dichter Greshoff, wiens ongemeene poëzie zeer spoedig toegang tot onze voornaamste tijdschriften heeft gevonden, is hier met verschillende, gedichten; ook J.P. van Goethem heeft een vers.
Behalve proza van P.H. van Moerkerken Jr., Marie Redelé de Negri en Nini Brunt, memoreeren wij Robbers' In Memoriam Adriaan van Oordt.
Van Oordt persoonlijk kennen beteekende van hem te houden. En wie dan tevens zijn kunst liefhad, hij was gekomen tot de aanschouwing van zulk een schoon samenstel van menschelijke eigenschappen en talenten dat zijn onweerstaanbaar opgewassen vriendschap en vereering er zich nog gedurig aan versterkten...
| |
Europa.
Van Dirk Coster's Marginalia citeeren wij er hier enkele.
Cynisme: de gepantserde toren van waaruit het heimwee veilig kan uitstaren over de landen des levens.
Boeken: de inkeer der menschheid tot zichzelve.
Boekenlezen: mensch, zichzelf als menschheid te ontmoeten.
Een kunstwerk staat niet buiten den tijd, zooals de gedachteloos geijkte term luidt. Niets staat buiten tijd, ook niet buiten ‘een tijd’. Het kunstwerk geeft het gevoel der oneindigheid, echter op de wijze van zijn tijd. Dit houdt beide in, èn tijd èn eeuwigheid.
Jan Greshoff heeft poëzie van Walter Calé vertaald; ‘De Heks van Overholland of een schaking aan de Vecht’ is een klucht in verzen, ontleend aan een oude Kroniek door Balthasar Verhagen. Dan vinden wij in deze aflevering vervolgstukken van de novellen van Coen Hissink en Cora Westland: ‘Droomstertje’ en ‘Droom’ en van den roman van Jean Viollis, vertaald door Ary Delen.
| |
De Beweging.
Albert Verwey herdenkt twee kunstenaars, een dag na elkaar overleden: Adriaan van Oordt en Willem Maris.
Zij sterven ook: de schilder en de schrijver.
Het korte leven gaf hun last genoeg.
Daar hen een Demon felle wonden sloeg,
Joeg hen een God met zijn bezeten ijver.
Zij wisten dat op iedere' achterblijver
De God zich wreekt, en dat de wondenploeg
Hem wreeder rijt: want wie twee namen droeg -
Demon en God - hij is dezelfde Drijver.
Zoo leden zij en deden, en geloofden
| |
[binnenkant achterplat]
[binnenkant achterplat]
| |
Dat die in 't eind valt in de voor, gebroken
Als graan, zoodra het voorjaart rijker spruit.
Zij groetten fier de kouters die hen kloofden
En hielden zich diep in zichzelf gedoken
En in den grond, die hen toch niet besluit.
Prof. Dr. T.J. de Boer levert een beschouwing over ‘de Idee der Universiteit’. ‘Herfst’ is de titel van een gedicht van W.L. Penning Jr., wien Albert Verwey eenige van vriendschap en waardeering getuigende bladzijden poëzie toewijdt ter gelegenheid van 's dichters 70sten verjaardag. Over de Moderne Duitsche Architectuur en de Brusselsche tentoonstelling schrijft de redacteur Berlage. Van Nine van der Schaaf is er een bladzijde proza: ‘De Doodsklok’, waarvan men zich afvraagt waarom het geschreven werd. Verwey bespreekt Kalffs ‘Geschiedenis der Nederl. Letterkunde Dl. IV-V’. ‘De kracht van Dr. Kalff ligt in de rust en ook in het genoegen waarmee hij zooveel nederlandsche geschriften heeft doorgelezen’. Er is wel een voorkeur, maar die drukt nooit hinderlijk overwegend op den lezer. Dr. Leendertz Leven van Vondel noemt Verwey ‘een zorgvuldig geschreven handleiding tot de studie van Vondel’.
Maurits Uyldert vindt dat in van Eedens Lied van Schijn en Wezen (2e deel) de gedachten niet in redelijk verbonden abstracties zijn uiteengezet; ook heeft van Eeden niet, bezield door 't gruwelijke in de tegenstelling tusschen Schijn en Wezen, zijn hartstocht, zijn ontroering in beeld en klankenspel weten uit te storten. Hij schreef een gedicht dat noch gedicht, noch wijsbegeerte is. Albert Verwey critiseert dan nog De Opstandelingen, het Lyrisch Treurspel van Henriëtte Roland Holst; hij ziet in dit werk niet de verbeelding van den russischen opstand, maar een poging van de thuiszittende schrijfster om haar gewaarwordingen en gedachten van tijdens dien opstand in een vorm te brengen. ‘Het is moeizaam en, in het lyrische, slordig werk’.
| |
De Tijdspiegel.
Suze la Chapelle Roobol geeft het slot van een novelle over een verleid dienstmeisje bij twee oude dames, die over hare conventioneele fatsoensbegrippen heenstappen en meisje en kindje in huis houden. Wel aardig, schoon een beetje bedacht. Over het Muziekleven in London en Engeland deelt ons B.H.J.v. Dieren iets mede. Van Jan Greshoff, Jan v. Nylen en W. Loeb gedichten.
| |
De Gids.
Onder allerlei niet-litteraire bijdragen vandaan halen wij ‘'t Vrindje’ van Ina Boudier-Bakker, een van die fijne, psychologische kinderschetsjes zooals wij ze reeds uit de bundeltjes Kinderen (uitgave van Kampen) genoten hebben. Dan is er, na jaren, ook weer eens een bijdrage van Henri Borel: ‘De Tempel des hemels’, een fragment uit een werk over China's verleden en toekomst, dat verschijnen zal onder den titel Het dag het in het Oosten. Van de overige bijdragen vermelden wij een artikel van Dr. Jan Veth aan Willem Maris gewijd, een opstel van denzelfde over Oud-Hollandsche schilderijen in de Vereenigde Staten; een stuk van Herman Robbers over de Berner Conventie, een van Oordt-herdenking door Johan de Meester en het Dramatisch Overzicht van Mr. van Hall, wien het o.a. verheugt dat de Hagespelers zich aan het dilettantisme trachten te ontworstelen. ‘Joy’, als stuk, is anders niet veel zaaks, volgens v.H.
| |
Groot-Nederland.
Niets is mij liever en belangwekkender dan onde, kleine stadjes, stil doode stadjes vòl grauw verleden, stadjes vòl oude paleizen en kerken, stadjes van verteederend antieke silhouet, tusschen verbrokkelde wallen, instortende poorten, stadjes vòl verborgene kunst, stadjes, waarover nog stuivelt of onbewogen neêrligt het stof van Middeneeuw en Renaissance, òver het gruis en de ruïne der Oudheid, te doorkruisen met eerbiedigen pelgrimsvoet, naar historie en schoonheid zoekend oog, en van weemoedige blijdschap en aandoening trillende ziel.
Aldus Couperus als aanhef tot een opstel, waarin hij ons zijn indrukken van Avignon mededeelt.
Een tooneelspel dat in spanning houdt is: ‘De Rechte Lijn’ van Fabricius. Zal die ijzeren Wilko het winnen, zal hij langs de rechte lijn zijn doel bereiken, of... zal de invloed van een onbeduidend en lichtzinnig vrouwtje die lijn verbreken en zijn ongeluk worden? Het slot, voor wie het stuk niet zagen, zal het leeren. Jules Schumann treffen we hier met verzen, J.Ph. van Goethem met verzen en een prozastukje ‘Bedpatiënt’. Voorts een novelle ‘De Grootvader’ door Wally Moes, een Dramatische Kroniek van Frans Coenen en een Vlaamsche Kroniek door Edmond van Offel.
| |
Onze Eeuw.
INHOUD. De eenwording van Zuid-Afrika, door M.P.C. Valter. - Ver van de menschen, (vervolg), door Josef Cohen. - Het ontstaan van Rome, door Dr. H.M.R. Leopold. - Een medewerker van Justus van Effen, door Dr. A.H. Garrer. - Economische Kroniek. - Gedichten, door P.N. van Eyck. - Verzen, van Jules Schürmann. - Buitenland. - Leestafel.
| |
Nederland.
INHOUD. De Geschiedenis van Aziz en Suleikha, door Mr. M.G.L. van Loghem. - Een Amsterdamsche dichtertapper in de XVIIde eeuw: Jan Zoet, door S. Kalff. - Hoe zij zegevierde, door H. Walvis, - Als de ziele luistert. - Zondag, door Hugo Pleiner. - Z'n Verloving, door -. - Laatste Bedrijf, door Joh. G. Schippérus. - Kroniek, door Mr. M.G.L. van Loghem. - Eenzaamheid, door Wilhelm Loeb.
| |
Ons Tijdschrift.
INHOUD. Bilderdijk, door Geerten Gossaert. - De Lichte Last, (vervolg), door G. Schrijver. - Russische Literatuur, door Dr. J.v.d. Valk. - Terugblik, door * * * - Van Boeken. - Ontvangen Boeken enz.
| |
De Boekzaal.
INHOUD. Herman Robbers, door M.H. van Campen. - De bibliotheek in de strafgevangenissen van ons land, door J.J. Janssen Schollmann. - Menschen en boeken. - Bibliotheken. - Boekkunsten. - Boekhandel. - Allerlei.
| |
De Boomgaard.
INHOUD: De Puttengraver, door Victor de Meyere. - Uit de dagen van een dichter, door Jan Greshoff. - Kakemono's, door E. van Offel. - Het Poppenspel, door Gust. van Hecke. - De Gasten, door P.N. van Eyck. - Uitvaart, door P.N. van Eyck. - Hymne aan het leven, door R. van Keirsbilck. - Overzicht der maand. - Platen.
|
|