Den Gulden Winckel. Jaargang 9
(1910)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdLouis Couperus en zijn laatste boekLouis Couperus, Van en over Mijzelf en Anderen. - Amsterdam, L.J. Veen.IK heb het geluk gehad Couperus ineens op zijn best te leeren kennen: met Eline Vere; ik herinner me nog mijne eerste lezing van dat sublieme boek, en mijne ontroering en mijn geestdrift. Daarna las ik Majesteit, en ik trof het weer goed, zoodat ik Couperus, in 't begin, heel, heel hoog heb gesteld. Daarna heb ik kennis gemaakt met Metamorfoze, zoo vaak onuitstaanbaar door zijne overtollige metaphysische opzwelling, door zijne suikerzoete salon-wijsgeerigheid - ik denk ineens aan eene vergelijking van Querido: ‘Couperus, 'n dandy hinkend op de sandalen van Hamlet’ - door zijne vage, factische esoteriek, door zijne weeke, opgeschroefde lyriek, en dan weer met het zoo innig atmosfeer-aangevende, en zoo gevoelssubtiele Extaze, tot ik terugstuitte op 't pathologisch-zwoele, gewild-perverse, voos-angstige en soms zoo romantische Noodlot, vol gemaakte mysterie en dreiging, en daarna weer op de zoo gaaf typeerende en zoo veelzijdig uitgewerkte Boeken der kleine Zielen. Beurtelings, bracht men me al die sprookjes-boeken Fidessa, Psyche, Babel, God en Goden, zoo valsch-kunstmatig soms van fantazie en altijd week, aarzelend, niet breedgevend in symbool-vorm verpuurde menschentragiek, maar vaak dilettantisch-liefdoenerig en al te zoet verrukkelijk, waarvan één maar werkelijk grootsch is, doordaverd van krachtig bewegen, opgehitst door sterk heidensche bezieling: Dyonysos. En na die fantasmagoristische droomwerken weer de realistisch-psychologische romans van Couperus: Langs lijnen van Geleidelijkheid en Van oude menschen, de dingen die voorbijgaan, danig ongelijk, soms van zoo'n banale stemmings-tonalisatie, dan weer meesterlijk van fijne, diepe, pijnlijke levensaanvoeling, van innige, echte psychologie. Couperus is tevens, in heel de hollandsche literatuur, èn de auteur die de meest uiteenloopende wegen is ingestapt, het vaakst en het plotselingst in zijn werk heeft gekeerd, zich 't zeldzaamst hernieuwd en de durvendste pogingen gewaagd - èn de auteur die in de vele uitingen van zijn werk, in zijne diverse boeken (en zelfs in de verschillende hoofdstukken van één boek) het meest ongelijk is geweest, het ergst vervallend van werkelijke kracht tot onmacht, van een zeer geraffineerd kunnen in onwaardige effecten-makerij, van de gaafste en degelijkste uitbeelding der menschen in de meest fatterige, coquetteerende karakterverminking, van de zuiverst-bewerkte stemmingen in het holste, banaalste gefilosofeer. Ook Couperus' leven is vol hoogten en laagten: hij heeft het luidruchtigste succes gekend, is lang Holland's meest-gelezen en geestdriftigst-bewonderde schrijver geweest, en thans wordt er nog heel weinig gewag van hem gemaakt; zijne boeken worden zelden en lauw besproken; hij telt bijna niet meer mede; het is feitelijk gedaan met hem. Het ging hem als tevoren Henri Borel. En het is wel een droevig feit: die langzame verkwijning van een roem, die geleidelijke val van een groot auteur. Maar mode in literatuur blijkt grillig en wisselvallig zooals mode in andere vakken; en wanneer de reputatie van een schrijver slechts op mode berust, dan staat ze heel zwakjes vast; een auteur zou mode-succes moeten vreezen, het van zich stooten, als dat kon. We zien, op dit oogenblik, schrijvers zich imponeeren waarrond, in 't begin, eer de samenzwering der stilte bestond, maar van wie, dag voor dag, de waarde ruimer en grondiger wordt erkend en 't werk sterker komt te staan: zóó gebeurde o.a. met Cyriel Buysse en met Frans Coenen, en de waardeering die ze genieten, belooft heel wat durender te zijn dan de modieuze vergenializeering waarmee men een tijd lang een man lijk Couperus vereerde. Overschatting doet meer kwaad aan de echte, grondelijke, verdiende beteekenis van een auteur dan onderschatting; voor eiken schrijver, al wordt hij eene poos miskend, komt vroeg of laat de dag der rechtvaardiging, de dag der erkenning, wanneer niemand meer hem en zijn werk durft verloochenen; maar voor de gevallen grootheden is men, na hunne decadentie, zoo veel te strenger; ze moeten hunne onverdiende glorie, hunne overdreven waardeering uitboeten, want 't modieuze publiek is zoo wreed en ongenadig als wisselvallig en gemakkelijk-enthouziast, en 't meent aan den gekleineerden auteur betaald te moeten zetten de vergissing die het zelf beging, dwaas en sentimenteel als 't altijd is. De schrijver heeft zich hierin niets te verwijten: zijne waarde, na de ‘vogue’, is dikwijls rijker dan zijne waarde gedurende de jaren van triomf, en zijne kunst oprechter, rijper, bewuster. Zoo woog Couperus' Berg van Licht - waarin | |
[pagina 165]
| |
hij met zeker-bouwende en vast-ordenende hand een ruim en levend decoratief geheel behandelde en aandierf de enorme figuur van den keizerknaap Heliogabales en opéénstapelde menschen en dingen, en jaren en grootsche, verschrikkelijke gebeurtenissen uit 't romeinsch decadentie-tijdperk - zwaarder, zeker, dan de zoo zeer gekochte en lofbekranste Fidessa. Zoo staan er in zijn laatste boek dingen van zeer aristocratisch kunst-vermogen en verrukkelijkstemmige bladzijden. In Van en over Mijzelf en Anderen vinden we heel Couperus weer, in de buitengewone gecompliceerdheid van zijn wezen en met de gewone dubbelzinnigheid van zijn werk. Ik geloof zelfs niet dat we mogen veronderstellen ‘ouderdoms- en verzwakkings-verschijnselen’. Dit boek zal wellicht weer wat aandacht op Couperus roepen. Over zichzelf heeft Couperus, in elk geval, erin gegeven eenige nota's niet onbelangrijk voor het vollediger begrijpen van zijn wezen, als schrijver. Onder dat oogpunt dienen eerst en vooral de aandacht te wekken het stukje Intimiteiten - waarin Couperus handelt over zijne ‘italiaansche, paganistische, tegelijkertijd sentimenteele en materialistische ziel’ - en de soms prachtige reeks der Legenden van de Blauwe Kust. In deze serie verhalen heeft Couperus weer het beste gegeven van zijn talent: eene bij plaatsen wonderbaar-acute psychologie. Met eene vorm-vastheid, die menige romancier hem nog mag benijden, heeft hij hier eenige typen van de Riviera afgebeeld, zoo vól-levig dat we onmiddelijk aan de scheppingen van Jean Lorrain denken, aan Le vice errant, Le crime des riches, Madame Monpalon; en niemand zal ontkennen dat daarin nochtans te vinden zijn de reëelste bladzijden die over de Riviera werden geschreven, ‘zonnig foyer van wuftheid en ijdelheid’. Nice is eene stad die Couperus al lang inspireert, en de cosmopoliete, gemengde viveurs-bevolking, de bende fortuinzoekers, flirteurs en oprechte of twijfelachtige dandy's die er hun ijdel en leeg leven in niets-doen verslijten, met intrigeeren, flirten, sporten en op de roulette spelen, moest Couperus aantrekken. Hij is altijd iets of wat coquetteerend, fatterig, zeer werelsch geweest, verliefd op alle schitterende, uitzonderlijke, perverse uitingen van leven. De gefardeerde onnatuur en de klaterende leugen der Riviera-kliek kon niet anders dan een schrijver lijk hij interesseeren. Hij bekent ergens: ‘Ik, ten minste, geef er niets om mijn waarheid uitstralenden en zoo heel natuurlijken medemensch te ontmoeten; ik waardeer meer de factice flonkering der geblankette leugen en word meer aangetrokken door het ònnatuurlijke; ik bemin het bochtige van de menschelijke ziel, zooals ik een baroque parel aardiger vind dan een effen ronden van het zuiverste water’ en elders karakteriseert hij zich weer danig raak: ‘dilettant in de levenskunst, artiest in de kunst van te kijken, te genieten of minstens van ons te amuseeren’ en stoft hij op zijne ‘wuftheid’. In deze bekentenissen, - vanwege een Hollander vooral - ligt een heel deel durf, zoo veel te meer daar ze zeker als wapens tegen hunnen schrijver zullen gekeerd worden. ‘Ik voel me weinig Hollander’ schrijft nog Couperus, en dat hadden we ons al lang gezegd: Couperus is werkelijk, in Holland, een uitzonderingsmensch, - een schrijver die aan alle vergelijking ontsnapt en die, in den gronde, - hierin zag hij zelf de werkelijkheid heel streng aan - ver van het norma zijner landgenooten afwijkt. Hij ademt eene andere atmosfeer, beleeft het leven ongewoon. Zijne luchtig-mondaine, onbekommerde, dilettantisch-lieve doening, zijn perverse, ingewikkelde, dandyeske aard hebben vele menschen uit zijn land ontstemd. Want Couperus incarneert heel weinig den hollandschen geest; vergelijk maar zijne romans met die van een typisch hollandsch romancier, Herman Robbers, bijv., die anders toch ook zijne verhalen in aristocratische middens verplaatstGa naar voetnoot1). Wat een kloof breed verschil tusschen het mooidoenerig, kunstmatig gedilettantiseer van Couperus, zijn loshartig zwenken tusschen zeer geraffineerde en oprechte menschen-schepping en pijnlijke effecten-makerij, zijne weeke, teedere, vrouwelijk-fijne bespiegelingen, en de ernstige, sobere levensuitbeelding van Robbers, ziende het leven tienmaal tragischer en waarachtiger. Tusschen Couperus en Frans Coenen of Van Deyssel en Aletrino is de afstand nog ruimer. In den gronde, is Couperus een zeer subjectief psycholoog; er bestaat meer dan oppervlakkige verwantschap tusschen de meeste zijner creaties, en we hoefden daarbij niet op deze laatste bekentenissen te wachten om de natuur van den echten Couperus te kennen; we hadden die al lang vermoed, maar Over mijzelf en anderen heeft ze openlijker beleden, in rechtstreeksche zelfbespiegeling. De Lof der Luiheid en Orlando's Viooltjes dienen, uit dat boek, vooruitgezet ook om eene zeer innige, zeer subtiele weving van persoonlijke impressies. Nochtans: al spreekt Couperus hier van den dood, we voelen den dood niet, we krijgen niet de morbiede beheksing van den dood. Vreemd is 't hoe Couperus de tragiek ontwend wil schijnen en hoe hij meer en meer wenscht op te gaan in zijn sierlijk, vormenmooi en kleuren-rijk, pervers-wellustig dilettantisme, hoe meer en meer zijn werk uiting dreigt te worden van een nonchalanten, levensbelusten en overigens rijk-aangelegden snob, die zich nauwe- | |
[pagina 166]
| |
lijks nog de moeite getroost verder te zien dan de uiterlijkheid en het overbodig acht het diepere der dingen aan te voelen. Zóó stelt tenminste Couperus zich thans vóór in zijn laatste boek, de menschen hierdoor meer gelijk gevend dan ze feitelijk hebben, zijn wezen erger vercaricaturiseerend dan het verdient. Dat lijkt wel eene zeer eigenaardige schrijverstaktiek. Couperus is zeker dát alles: èn pervers, èn dandyesk-wereldsch, èn hartstochtelijk-wellustig, èn onverschillig, èn luchtig en licht, èn gekunsteld, èn onnatuurlijk, èn romantisch en bombastisch soms, maar hij is ook anders... en meer. Men kan van hem citeeren bladzijden van droevige banaliteit, van ontstemmende machteloosheid; men kan hem door 't aanraden van zekere zijner boeken in de oogen van iedereen belachelijk maken, hem doen voorkomen als een nog suikerzoeter en conventioneeler Paul Bourget, als den oppervlakkigsten salon-psycholoog dien we noemen mogen in onze literatuur. Maar naast die mislukte bladzijden, naast de slechtste zijner vele werken, hebben we van Couperus Eline Vere, de prachtigste doorgronding van meisjes-ziel, de innigste liefde-belijdenis, misschien het fijnst-geschakeerde boek van vrouwelijke psychologie dat we bezitten, en hebben we Majesteit en De boeken der kleine Zielen. Wanneer men slechts die werken leest kan men evengoed Couperus in iemand's oogen doen uitschijnen als den meesterlijksten onzer romanschrijvers en bij dien mensch wekken eene bewondering zoo heftig, als geweldig is het misprijzend kleineeren van hem die Couperus slechts door zijn mindere producten kent. Geen enkel auteur dient meer dan Couperus volledig gelezen en langs alle kanten beoordeeld, omdat geen enkel auteur onvaster staat en ongelijker is en meer dan hij heeft aangedurfd. Hij is een tijd lang overschat geworden; thans, doorleeft hij eene periode van miskenning die zeer pijnlijk moet zijn. Er zal wel een tijd komen dat Couperus rechtvaardig zal begrepen worden en geclasseerd volgens zijne rechtzinnige verdiensten, simpel-weg, zonder overdreven haat of onbezonnen liefde. Couperus is een groot talent dat niet tot zijn recht is gekomen, dat niet heeft gegeven wat het in zich had - lijk een late vrucht die niet volrijpt, lijk een subliem kind dat niet opgroeit. Couperus heeft met zijn talent gespeeld - terwijl nochtans het talent niet is een ding waarmede men spelen mag, daar 't toch zoo lichtelijk is behuild en beblutst of afgebrokkeld. Couperus, als schrijver, is het slachtoffer van zijne psychologie.
ANDRÉ DE RIDDER. |
|