| |
Letterkundig leven uit de october-tijdschriften
De Nieuwe Gids.
Het ligt nu vóór ons: het reeds voor lang aangekondigd ‘Gedenkboek De Nieuwe Gids’, ter viering van het 23-jarig bestaan van het alom bekende tijdschrift uitgegeven door de N.V. Electrische Drukkerij ‘Luctor et Emergo’ te 's Gravenbage. Het is een kloek boekdeel van 295 bladzijden, bevattende bijdragen en de portretten van alle de redactieleden en de nog in leven zijnde medewerkers.
Werd reeds elders in Den Gulden Winckel een woord van waardeering gewijd aan het jubileerend tijdschrift en de mannen die er de ziel van hebben uitgemaakt - ook van deze plaats wordt gaarne een woord van hulde gebracht aan hen, wier geestelijke invloed van zoo groote beteekenis
| |
| |
is geweest ook voor den schrijver van dit tijdschriftenoverzicht. Wij kunnen echter niet anders dan er daarbij den nadruk op leggen dat een hulde aan wat in dat gedenkwaardig jaar 1885 die jongeren drong tot de oprichting van hun orgaan iets anders is dan een hulde aan wat thans als ‘Nieuwe Gids’ zich nog maandelijks bij ons aandient. Wij vergeten niet (het wordt in dit Gedenkboek maar al te zeer uit het oog verloren) dat de eigenlijke ‘Nieuwe Gids’, het tijdschrift dat een zuivere afspiegeling was van het beste dat die jongeren bewoog slechts luttele jaren heeft bestaan; dat het geestelijk leven der huidige generatie zich reeds lang niet meer voornamelijk, laat staan uitsluitend. In het tijdschrift met het grootsch verleden concentreert en dat, voor zoover het dit tijdschrift als zoodanig betreft, deze viering dus niet veel meer is dan de viering van een vijf-en-twintig jaar zich gehandhaafd hebbenden... naam; evenmin kunnen wij van ons afzetten den indruk van een zekere admiration mutuelle, een eenzijdig verheffen van eigen verdiensten ten koste van hen die de Nieuwe Gidsprincipen niet in alle opzichten deelen of deelden. En nochtans, nochtans. Als wij dankbaar zijn en hulde brengen dan gaat het hier om diepere dingen, waarbij al wat ons stuiten mocht, of onzen jubelensgragen mond mocht willen verstroeven voor 't oogenblik krachteloos wordt. Dan gaat het om dat heerlijk enthousiasme, die eerste liefde van dat kleine uitgelachen en gesmade troepje, dat enthousiasme en de liefde welke nu nog trillen in dat eerste werk van Kloos, van van Deyssel, dat wij beminnen omdat het ook in ons iets ontstoken heeft. Wij kunnen er te dezer plaatse niet meer van zeggen, doch willen hier aanhalen wat Kloos in zijn openingsartikel tot dit ‘Gedenkboek’ schrijft:
De oprichting van ‘De Nieuwe Gids’ is geen toevallige bevlieging van eerzuchtig-vooruitwillende jongelieden, maar wel degelijk een historische noodzaak geweest, waarbij den stichters geen andere lof toekomt als de uitvoerders te hebben mogen wezen van een diepere wet der dingen, die logisch leidde tot de opkomst en den bloei van dit twintigste-eeuwsche periodiek....
‘Geen andere lof’ - 't is bescheiden gezegd, maar wáár. Wáár is echter niet minder dat wij onze liefde, die meer is dan lof, gaarne schenken aan hen die hun taak als trouwe ‘uitvoerders dier diepere wet der dingen’ naar hun beste vermogen hebben vervuld.
En wat nu verder aan te halen uit den rijken inhoud van dit Gedenkboek? De keus is moeilijk. Ziehier iets van Dr. Aletrino over zijn eerste ontmoeting met Kloos:
Toen ik, tegen den vastgestelden tijd, bij v.d. Goes kwam, was deze nog niet van een vergadering, die hij onmogelijk had kunnen verzuimen, terug en de genoodigden zaten dus, in afwachting van zijn t'huiskomst, te praten en te rooken, waaraan ik zelf heel spoedig meêdeed.
Op eens voelde ik, dat iemand mij op mijn schouder tikte en toen ik omkeek, stond Kloos achter mij, die mij vroeg of ik een poosje bij hem kwam zitten. En op mijn toestemmend antwoord, loodsde hij mij door de volte naar de canapé, in een verren hoek van de kamer en zette zich naast mij. Behalve zijn dadelijk vragen, of ik de verzen van Perk had gelezen, waarop ik ontkennend antwoordde, heb ik niet veel onthouden van wat wij dien avond hebben besproken. Ik kwam al spoedig onder de charme van zijn persoonlijkheid, waardoor ik het werkelijke van het oogenblik vergat en zweeg meestal, omdat ik meer lette op zijn gezicht en op zijn manier van zeggen dan op wat hij sprak. Nu, na vijf-en-twintig jaar, hoor ik zijn stemgeluid nog als in die oogenblikken en zie ik hem nog voor me als op dien avond.
Hij sprak niet mooi, hij sprak niet met kunstige woorden, hij sprak niet met ‘phrases ronflantes’. Zijn zinnen waren niet geschikt, om - zoo uit zijn zeggen opgevangen - dadelijk te worden gedrukt. Integendeel, het scheen of het hem moeielijk was te uiten wat er in hem dacht, en zelfs hakkelde hij nu en dan met lichte stottering. Maar er was iets droomerigs in zijn stemklank, iets moew's in zijn zeggen, iets pijnends in zijn woord-geluid als iemand spreekt, die veel geleden heeft en matgeslagen voelt onder de grofheids-spotting van de menschen.
En toen hij naast mij opstond, omdat wij naar een andere kamer zouden gaan om te soupeeren, waren zijn laatste woorden: ‘ik verwacht heel veel van je en van je medewerking aan den Nieuwen Gids’. Dit zeggen is van grooten invloed op mijn werken geweest!
H. de Boer schrijft:
‘De Nieuwe Gids’, dat is: de zegenrijke komst, ten derden male, van het gevoel, het gemoed, het innerlijk menschelijke in onze literatuur. In de middeleeuwen was dit gevoel er vooral een van heiligen ootmoed, in de 17e eeuw brachten Hooft en vooral Bredero reeds een zelfstandiger poezie. En thans, nu de kunst niet meer de dienares is van religie en wijsbegeerte, maar het derde zelfstandige lid van wel de wonderbaarlijkste trilogie welke de wereld kent, bestaat de mogelijkheid dat zij tot haar hoogsten bloei zal geraken, en meer dan ooit ook religie en wijsheid in haar, als de volmaaktste, machtigste vorm, naar uiting zullen zoeken.
Onder 't opschrift ‘Voor mijn Man’ dicht Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe het volgende:
Mijn hooge held, ik zag u gaan door 't leven,
Den weg u banend, zelfbewust en sterk.
De nacht lag laag, met starre, zwarte vlerk,
Maar 'k zag uw hoofd hartstochtlijk opgeheven
Naar waar, in 't onbeweeglijk-somber zwerk,
Een enkle ster deed spelend schijnsel zweven.
Uw eigen schoonheid hebt gij mild gegeven:
In àlles wat ge aanraaktet staat uw merk.
De weg steeg steil. Soms was 't, of zwoele handen
Rond-gristen wild. Staeg dreunde 't dof, gelijk 't
Druischen der zee op stramme rotsenwanden,
Maar onverschrokken, - een die deinst noch wijkt, -
En 't donker vuur bleef in uw oogen branden,
Thans hebt gij 't licht bereikt.
Ziehier enkele coupletten door den grijzen W.L. Penning Jr. aan de Nieuwe Gids op zijn zilveren feest gewijd:
Heksluiter van straks een verdwenen geslacht
Zie ik om, naar u op, uit mijn vallenden nacht.
Uw tijdgeest, niet tuk op het oude òm 't oude,
Hebbe opmerkelijk onder ons huisgehouden,
Hebbe - keurend - geen keur van beroemdheid gespaard,
Mij houden uw jaarboeken bijval bewaard.
Had mijn dichterbestaan, nu zelfstandig volstreden,
Meêgebouwd aan een brug tusschen Eertijds en Heden?
Gij-ook bracht er mijn middag en avond uw groet -
Hartlijk stijgt er mijn heilwensch uw feest tegemoet...
Giza Ritschl bejubelt Kloos op eenigszins compromitteerende wijze.
Aldus haar aanhef:
Kom ik hier om feest te vieren.
Ja, ik wil uw gast, uw zangster zijn,
En met u jubelen bij muziek en wijn.
Dr. J.B. Schepers haalt er natuurlijk de ‘vereenvoudigde’ bij; Dr. Mathieu Schoenmaekers stelt in 't licht hoe de eenlingen vóór 25 jaar weêr het echte Woord in Nederland spraken, ‘het naakte Woord, dat alleen in voornaamheid spreken kan en in geloof’.
De tijd zal komen, dat de leegen van ziel overweldigd zullen worden door de zekerheid, dat zij leeg zijn. Dan eerst leeft de beweging haar volle leven. Dan zal Nederland leeren luisteren naar het echte Woord - en het kleine landje zal zich niet meer schamen voor zijn wijde zee, dat het geboorteadel herbergt, die
| |
[binnenkant achterplat]
[binnenkant achterplat]
| |
zwijgen moet voor dominees en priesters en andere ridders van het stijve gebaar.
P. Tideman, een der oprichters van De Nieuwe Gids, naar men weet, schrijft ‘Over Willem Kloos’:
Zwaar drukt de liefde van Kloos op dit land en dit volk. Het is geen beminnelijkheid, die vriendelijk aanvat en vleit of streelt en kust, het is de liefde, die in een plotselingen lichtgloed heel de wereld aan het branden zet, en als de donkerte weer is ingetreden nog in echo's van grauw op zwart weerlicht, het is een opstijgen in een licht warm voelbaar over oogen en handen strijkend, en een in het volgend oogenblik weer neerdalen in het zwangere moederduister, waar alleen een lichte verte-stip aan het leven herinnert, maar waar ook is liefde, zwaar en warm aanvoelbaar, wel tot hopeloozen weemoed stemmend, maar er is.
In de slotbijdrage vertelt Heyermans hoe hij in 1892 als fortuinzoeker met 62 centen op zak te Amsterdam komt, bij Mast een biertje zit te drinken van 10 cent (met fooi meê: vijftien) slokje voor slokje, zuinig met de buffetklok maat houdend, en dan 'n ontmoeting heeft met een jong tooneelspeler.
En, terwij we samen over ditjes en datjes babbelden, zei-ie opeens: ‘Weet je naast wie we zitten?’ Ik wist 't natuurlijk niet. Toen, met 'n smijdige, geheimzinnige fluistering, sprak-ie: ‘Die met z'n verweerden kop dat is Kloos - die zwarte naast 'm is Witsen - en die andere blonde, is Boeken...
Ik keek. Ik keek met de oogen van 'n broekje, dat uit de doode sfeer, waarin-ie tot nu toe geleefd had, plots naast 't wonderbaarlijke heen was geslingerd. Kloos naast me - op de zelfde bank - Kloos, Kloos, die toen een van de goden - hij en van Deyssel - in 't diepst van m'n gedachten was... 'k Was 'n mijnpaard geweest, 'n stumperig-trekkend, in donkere schachten voortgejekkerd paard - en 'k snoof licht... 'k Was, als u 't liever zoo wilt hooren, 'n pracht van 'n snobje, vol deemoed en aanbidding, een die om 'n handteekening van van Deyssel, 'n afgelegden penhouder van Kloos, zoo niet 'n misdaad zou hebben begaan, dan toch 'n verdraaid-raak blauw oog hebben geslagen - 'k dweepte met sonnetten en volzinnen, die 'k tegen 'n stormwind in had kunnen reciteeren - en 'k zat naast den man, dien 'k minstens aanbad, en die 'n grocje dronk.
Dien nacht - 't was drie uur geworden - lag 'k tot de ochtendschemer achter de ruiten spookte, in 't bed bij den braven bebehanger, die met me de toekomst van 37 centen in-ging, tintel-klaar wakker - en 'k nam me de onzinnigste dingen voor, de gloeiendste en heethoofdigste, om Kloos en van Deyssel, van Deyssel en Kloos...
Ja, dat is toen bij ‘Mast’, in 1892, 'n echt, innig oogenblik geweest, 'n oogenblik, waarvan 'k - glad-onverschillig of 't u, koninklijke lezer, al of niet interesseert! - bij het zilveren feest van ‘De Nieuwe Gids’, moest vertellen.
Wij mogen dit zeer onvolledig overzicht (van de de talrijke novellen, gedichten en andere bijdragen spraken wij niet) niet eindigen zonder te hebben gewaagd van De Nieuwe Gids-prijs. ‘In bescheidenheid overtuigd’, aldus de Redactie
dat de oprichting van ‘De Nieuwe Gids’ den Nederlandschen letteren ten goede is gekomen, wenscht het Tijdschrift aan zijn 25-jarig jubileum een blijvende herinnering te verbinden, door het instellen van den ‘Nieuwe-Gids-Prijs’. Voor de eerste maal worden thans uitgeloofd twee prijzen, elk tot een bedrag van tweehonderd gulden, of een zilveren lauwerkrans, naar keuze, en wel:
Één aan de(n) auteur van de beste dichtkunstwerken, en éen aan de(n) auteur van de beste prozawerken, die sedert 1 Januari 1901 in eerste uitgave in de Nederlandsche taal zijn verschenen en tot de kennis van de Commissie ter beoordeeling zijn gekomen.
Bij de prijzen zal een gecalligrafeerde oorkonde worden gevoegd. Zoowel Noord- als Zuid-Nederlanders kunnen bekroond worden. De Commissie ter Beoordeeling bestaat uit de Heeren: Dr. A. Aletrino, Dr. H.J. Boeken, Mr. Frans Erens, Willem Kloos, Jac. van Looy, Frans Netscher en Ary Prins.
De uitspraak der Commissie zal den 1en Mei 1911 in ‘De Nieuwe Gids’ worden bekend gemaakt.
| |
De Gids.
INHOUD: Sonnetten door Héléne Swarth. - De toekomst van ons ras, door Prof. S.R. Steinmetz. - Overwinning, door Coen Hissink. - Het feminisme in zijnen modernen vorm, door Johanna W.A. Naber. - Arme dienaren van den Staat, door J.J. Bekaar. - Legenden en legendenvorming, door G. Busken Huet. - De Münchener Tentoonstelling van Mohammedaansche kunst, door J.E. Jasper. - Verzen, door P.N. van Eyk. - De oude en de jonge vrouw, door Wilhelm Loeb. - Dramatisch overzicht, door Mr. J.N. van Hall. - Muzikaal overzicht, door Mr. Henri Viotta. - Buitenlandsch overzicht. - Parlementaire kroniek. - Bibliographie.
| |
Onze Eeuw.
INHOUD: Windstilte, door F.W.J. Drion. - Ver van de menschen (IV) door Josef Cohen. - Een Duitsch econoom in en over ons land omstreeks 1670, door Dr. A. Hulshof. - Oranje in Fulda, door Geertruida Karelsen. - Vereenigingen van ambtenaren en militairen, door Mr. J.A. Eigeman. - Buitenland.
| |
De Beweging.
INHOUD: Leigh Hunt en zijn vrienden, door Albert Verwey. - Milton: Het Paradijs verloren, door Alex. Gutteling. - Grafologie, door Prof. Dr. T.J. de Boer. - Zelfschouw op een Winterdag, Albert Verwey. - Uit een dagboek, door E. de Bock. - Zwervers, door Is. P. deVooys. - Verzen, door J. Jac. Thomson. - De Stervende Pelgrim, door Geerten Gossaert. - Boeken, Menschen en Stroomingen, door Albert Verwey. - Boekbeoordeelingen, door * * *
| |
Europa.
INHOUD: Eenzaamheid, door Marie Metz-Koning. - Droomertje, door Coen Hissink. - Marginalia, door Dirk Coster. - Eenige Wilde-fragmenten door Chr. van Balen Jr. - ‘Eenzame’, door H. 't Sas. - Harteken, door Jean Viollis. - Droom, door Cora Westland. - Aanteekening door de redactie. - Over nieuwe boeken.
| |
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.
INHOUD: Buiten-tekstplaat: Illustratie van Nellie Bodenheim voor ‘De Jam-E-Jam-Numaï, of de Wonderspiegel’, een in 1911 door S.L. van Looy uit te geven sprookjesverhaal (Driekleurendruk). - Nellie Bodenheim, door Aty Brunt, met portret naar een teekening van Lizzy Ansingh en 18 andere illustratiën. - De Zeeheldengraven in de St. Laurenskerk te Rotterdam, door H.W. de Jong, Slot, met 5 illustratiën. - Minder bekende eetbare zwammen, door Johs. Ruys, met 14 illustratiën. - De Fransche Overheersching, door C.F. Gijsberti Hodenpijl, I, met 6 illustratiën. - Toch thuis, door Frederik Bloemink. - Adonis (Fragment), door Karel van de Woestijne. - Op hechten grondslag, door Wally Moes. - De tijger, door Ellen de Qlerq. - Boekbespreking, door H.R. en R.W.P. Jr.
| |
De Tijdspiegel.
INHOUD: Het wetsontwerp ter verbetering der kustverdediging, door Luit.-Gen. F.G.A. van Ermel Scherer. - Staats-reclasseeringsbemoeiing, door S.L. Veenstra. - Nieuwe eischen aan de wetgeving op den kinderarbeid, door H. Spiekman. - Het nieuwe Leven, door Suze La Chapelle Roobol. - Verzen, door G. Gossaert. - Levenswoorden - Buitenlandsche Zaken. - Onze Leestafel. - Tijdschriften. - Ontvangen boeken.
| |
Van Onzen Tijd.
INHOUD: Le Scivias, door Dom M. Bouré O.S.B. - Hooi, door Caes. Gezelle. - Le Couronnement de la Vierge dans L'art français du XIIIe Siècle, door Dom Louis Baillet, O.S.B. - Zomerliedjes, door Albertine Steenhoff-Smulders. - Dantes Inferno, door Fr. Christinus Kops O.F.M. - Fragment van Thomas A Kempis, door J.A. van Lieshout. - Slotwoord, door de redactie.
|
|