Boekenschouw
Romans en novellen
De Vrouwenbeweging, door Ellen Key, vertaald door Mevr. D. Logeman-van der Willigen. Leiden, A.W. Sijthoff's Uitgevers-Maatschappij.
- Vóór eenige jaren kwam er een brochure uit van den Duitschen professor Möbius, die wel elke vrouwelijk-aangelegde vrouw in 't harnas moest jagen tegen dezen schrijver met zijn krasse oordeelvellingen, volgens welke de vrouw in 't maatschappelijk leven een niet veel hooger rang en waarde toekwam dan die van ‘een middending tusschen kind en man’.
Wanneer de auteur nog in leven was (hij is een paar jaar geleden gestorven) zou hij - dunkt me - in Ellen Key met haar wakkeren strijdlust voor al, wat de vrouw kan verheffen en haar lot verbeteren, een dappere tegenpartij vinden, en misschien zou 't hem moeite kosten altijd zijn meening omtrent ‘de geestelijke minderheid der vrouw’ tegenover haar te handhaven. Want deze Zweedsche pionier, bezield door den krachtigen moed harer overtuiging, zou stellig niet rusten, eer zij haar tegenstander schaakmat had gezet, en ik durf haast met zekerheid veronderstellen, dat zij zich niet de mindere, denkelijk ook niet de gelijke, maar waarschijnlijk de meerdere zou gevoelen van den Duitschen geleerde, met zijn ‘kleinliche’ opvattingen omtrent het vrouwelijke geslacht.
Wanneer men - zooals ik - volkomen buiten alle feminisme staat, is 't niet gemakkelijk een juist oordeel te hebben over een werk, waarin de ervaringen en gedachten zijn neergelegd van een kloeke, ontwikkelde schrijfster, die ijverig haar levenstaak vervult en zich steeds bezig houdt met de rechten der vrouw, haar socialen en wetenschappelijken arbeid, - kortom met het schepsel, dat zij als de nieuwe vrouw betitelt. En daarom zal ik mij dan ook wel onthouden als onervaren outsider critiek te oefenen op de principes en op de denkwijze van een verstandige vrouw als Ellen Key, die meelijdend de schouders zou ophalen over een in druk verschenen meening van iemand, die niet leeft in een sfeer van maatschappelijk werk.
Maar ik geloof, dat ook vrouwen, levende buiten dezen kring, sympathieke bladzijden in dit boek zullen aantreffen, en dat de gedeelten, waar zij 't meest tot het vrouwelijk hart spreekt, stellig ingang zullen vinden. Vooral waar 't verstand niet den boventoon heeft, lijkt Ellen Key mij vrouw in den besten zin des woords, en 't ware te wenschen, dat de nieuwe vrouwelijke jeugd ook die voorschriften bestudeerde en in haar banier voerde, b.v. ‘De vrouw moet vóór alles haar moederlijk gevoel bewaren en in practijk brengen, d.i. de beschermende teederheid, het zachte geduld, de blijde hulpvaardigheid, de belangstelling voor ieder in 't bizonder en voor allen, en het fijn en snel begrijpen van de gevoelens van anderen’.
Verder: ‘Als de moeder in huis ontbreekt, dan ontbreekt de bindende, regelende en verwarmende kracht’. Ten slotte: ‘Wat de vrouw van haar rechten maakt en wat die van haar maken, - dat bepaalt de mate van vereering, toenadering en liefde, die zij van de mannen te verwachten heeft’.
Zijn dit geen gulden spreuken, uitingen van een fijngevoelige ziel, die wel eens terug moet schrikken, als zij ziet hoevele harer volgelingen het ‘ewig weibliche’ verliezen?
Door voor de groote, heel de wereld omvattende schare te willen schrijven, krijgt haar werk somtijds iets algemeens, iets te veel generaliseerends, waardoor haar ideeën een niet altijd klaren vorm aannemen, - dan is 't, of zij zich verliest in een oneindigheid van mogelijkheden, waarvan zij natuurlijk zelve de uitkomst niet kan berekenen.
I.H.