Den Gulden Winckel. Jaargang 9
(1910)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |
Negende Jaargang No. 10 | |
De literatuur-beweging van '80Herdenking ‘Nieuwe Gids’ 1885-Oct. 1910.EEN enkele beschouwing vinde in dit tijdschrift ook haar plaats over die richting in onze literatuur, nu 25 jaren lang geleid door Neêrland's dichter-koning, Kloos, die op de literatuur als zuivere kunst, dan op de critiek en daardoor indirect op de journalistiek zulk een wijd-strekkenden invloed heeft geoefend. Overbodig hier te schrijven over de mannen van tachtig, over de Nieuwe Gids, hun orgaan, over de jongere en de jongste generatie. Wie kent de mannen van tachtig niet als de apostelen van een gezuiverde schoonheid! Het verkleurde en verbleekt verguldsel-werk dat schoonheid heeten moest werd tot gewaande antiquiteit in oude en verouderde kringen, de schoonheids-genieting een duf en stoffig antiquiteiten-genoegen, het werk van voòr tachtig werd goed nu om vriendelijk aan te hooren en verpoozend voor te lezen in een winter-avond-kamer, wanneer de kachel brandt, 't thee-lichtje op de tafel schemert met 't gebloemde tafelkleed en wanneer 't water op de kachel aan 't zingen is. Voor den geest van tachtig vervliegt die muffe duffe atmosfeer van literaire onder-ons-jes. Ongebreideld aanvankelijk ijlt die geest in zijn kracht van Leven-begrijpend Schoon, in de waarachtige overtuiging van zijn heilig doen. 't Verguldsel moet gaan barsten en schilferen - een van goud verzadigde morgenzon-schemer verkondt de anarchie van 't Schoone in den rijzenden dag. Een lang en rijk Leven zal er worden geleefd in dien dag, als ieder Leven wisselend in leed en in vreugd en nòg valt de avondschemer niet. Of zou de tijd van éénen dag niet kunnen opgroeien in de eeuwigheid omdat het Schoone eeuwig is! Een gouden ochtendschemer is 't jaar van tachtig- een ziel begint te zingen - de taal wordt muziek. Geen geknutsel meer en handig woordenspel. Ontroering van ziel naar ziel, ontroering van ziel in God - in 't Schoone - dat schenkt de muziek van de taal, 't gefluister van de ziel in de wondervreemde en innig-streelende ontroering van het ongekende dat zich langzaam-aan doet kennen en begrijpen laten. Gedachte legde de ziel in haar zangen - Schoonheid wordt 't medium tusschen 't gemoeds-gevoel en de Levens-idee - Schoonheids-philosophie ontstaat. En dat de 20ste eeuw de eeuw van de psychologie is, is niet vreemd aan dit. Melodie is de gedachte der muziek, emotie èn idee beide zullen voortaan bezielen het vers. Geen kunstwerk meer zonder die beide. Ze zullen de beide polen van den geest vertegenwoordigen. En de ontroerings-machten van den auteur zullen zich voornamelijk in zijn stijl, in zijn taal-schoon moeten manifesteeren. Ieder werk, om mooi te zijn, zal nu in zich moeten sluiten het meest volmaakte maar ook 't meest oprechte beeld van de ziels-persoonlijkheid van den schrijver. Waarheid - Schoonheid - Liefde wordt het heerschend accoord van de lier. Zonder waarheid kan de kunst geen schoonheid schenken. De ziel zal zich geven, oprecht, vroom - als was 't een biecht aan 't Schoone. Daar komt een hooge | |
[pagina 146]
| |
moraal in de kunst. Waarheid zal nu ook hier, als overal elders, de eenige wet worden waaraan de artiest zich te houden heeft. Met effecten zal hij zich niet langer bezig houden. Zijn eenige
taak is thans uit te drukken zijn gedachten en gevoel in hun integreerende SchoonheidGa naar voetnoot1) ‘De menschen-van-heden vragen niet meer, in de eerste plaats, naar het practische of prettige, maar, voòr alles, naar het èchte in de kunst. Een letterkundige, die naam zal krijgen, moet, oòk nu in de Nederlanden, onverbiddelijk wezen een waarachtig artiest, dat is een eminent-georganiseerde, die zijn ziel, zijn innerlijk leven, zoo nauwkeurig mogelijk af weet te beelden in de harmonisch-klinkende schoonheid van zijn gevoelde en geziene woord. En de tijden zijn, gelukkig, geheel voorbij, dat de kunst slechts moest dienst doen als een soort van bij-werk, of als een buiten het rooster vallende vergadering van de Maatschappij-tot-Nut-van-'t-Algemeen’Ga naar voetnoot2). En met deze diep-ingedrongen en doorvoelde kunst-opvatting moest nu wel ontstaan, noodzakelijkerwijze - een nieuwe kunstcritiek. Er zou niet meer worden gevraagd: hoè moet er ge- | |
[pagina 147]
| |
schreven worden? - uitsluitend heeft de criticus voortaan slechts te
vragen: ‘Gaf de artiest, zoo volkomen mogelijk, datgene wat hij als artiest geven wou?’Ga naar voetnoot1). Zóó voelde en wilde Kloos het, en 't is de eenig juiste wijze gebleken. Zóó wilde Kloos hebben de literatuur van Nederland's mooie
tale, heeft Kloos als zoò bezield, in '80 met zijn stoere helpers 't museum opgebouwd waarvan, nu sprekend, hij zegt:Ga naar voetnoot1) ‘De literatuur toch van ieder tijdvak is veeleer als een museum te beschouwen, waar ieder kunstenaar het beste en hoogste en echtste, wat hij geven kon, stelt voor nù en later ten toon, als een galerij, zeg 'k, van schoone beelden, weergevend het geheele uiterlijke en innerlijke levensgebeur, beelden, die dus evengoed in tragische houdingen, als in komische of idyllische kunnen staan, - dan als een winkel voor beperkte smaken, met een op-commando fatsoeneerende fabriek van nette mode-artikelen annex, waar een vluchtig publiek, in een oogwenk, zijn gading kan vinden, die het in 't opperylakkige-prettige of leerzame zoekt’.
Aan de macht van 't Schoone valt natuurlijk niet te twijfelen. Zoo zeker de absolute Schoonheid eeuwig is, zoo zeker kan men van haar overwinning zijn op den geest van ieder geslacht, op welhaast van ieder individu, in welken tijd en onder welke omstandigheden ook. De richting van '80 werd niet enkel een literaire richting, het werd een kunstrichting in den algemeensten zin. Hoe materieeler de strijd van 't Leven, zoo veel te meer de behoefte aan Schoonheid zich gevoelen deed! We leven nu weer in jaren van reactie. We moeten ons verwonderen dat tot omstreeks '80 zoo weinig en zoo... minachtend vaak en zonder groote gedachte 't innerlijke van den mensch behandeld is. We moeten ons verwonderen dat het vóór '80 niemand ingevallen was, nieuwe ongekende krachten op | |
[pagina 148]
| |
te zoeken door verstand en phantasie en hun onderlinge verhoudingen na te speuren, om ook de elementaire motieven van 't menschelijk zijn in hun wezen te doordringen. De Nieuwe Gidsers in hun van schoonheid-doordrongen psyche kènnen dat wezen en nàderen tot héel nabij, zingen het uit in hun verzen - zèggen 't in hun taal-muziek.
Nu er 25 jaar verloopen zijn mogen we terug zien op wat er aan schoons geschonken is in de eerste ontwikkeling van het schoonheids-besef in de psyche van ons volk. Werken van zùlke ont roering en diepe gedachte tegelijk, zijn vóór '80 niet geschreven als nu in deze luttele jaren door de apostelen van 't schoone aan 't volk gegeven zijn. Wat zij gezegd hebben, blijft gezegd en vergaat niet met 't gaan der periode - omdat wat zij zeggen de onveranderlijke kern van 't Leven, dat is 't Schòone - raakt. Hun gevoels-ideeën, deze combinatie zij me gegund - zijn van tijd niet afhankelijk, hadden honderd jaren vroèger gezegd - ook nù nog gegolden. De Duitsche romantikers zijn daar om het te bewijzen. 't Zijn nu ook de laàtste 25 jaren niet, die juist zijn verloopen. We staan nog in den ingang van een wonderlijk mooi kunst-gebouw dat misschien eenmaal... tempel worden kan, wanneer de beschouwing van de wereld dichterlijk geworden is en eigen.
JOHAN KONING. |
|