| |
Letterkundig leven uit de juli-tijdschriften
Groot-Nederland.
Gelijk te verwachten was heeft het bekend adres van de 70 letterkundigen tegen de vereenvoudigde spelling van verschillende kanten protest gewekt. Dr. Schepers schreef een ‘Open Brief’ aan zijn collega's, de heer P. Valkhoff rangschikte de vraag of de vereenvoudiging werkelijk ‘Taalverarming’ beduidt onder de ‘Vragen des Tijds’, een menigte philologen richtten een contra-adres aan het ministerie, en de heer Marcellus Emants, last not least, behandelt de quaestie in de voor ons liggende aflevering van Groot Nederland. Aangezien nu de schrijver van dit maandelijksch overzicht tot de 70 bewuste letterkundigen behoort, hij door al die protesten nog volstrekt niet bekeerd is (al neemt hij het mede door hem onderteekend adres natuurlijk niet in alle onderdeden voor zijn rekening) - maar hij bovendien ook gaarne rekenschap aflegt van de daad zijner onderteekening, kan hij niet nalaten aan sommige uitlatingen van den heer Emants een enkele kantteekening toe te voegen.
Zij [d.i. de 70 letterkundigen] noemen het ‘Beschaafd Nederlands’ een zeer beperkte, arme taal, grootendeels op de stoffelijke behoeften van het dagelijksch leven gericht, waar gauw en gemakkelijk de voornaamste eischen zijn’. Als norm is dit ‘Beschaafd Nederlands’ volgens hen dus onbruikbaar.
Moet hieruit worden afgeleid, dat de Nederlandsche poëzie geschreven is in onbeschaafd Nederlands? 't Is niet duidelijk’...
Aanteek.: Zeer geestig voorwaar. Wij voor ons zouden meenen dat alles wat ‘ànders’ dan ‘beschaafd Nederlands’ is nog niet persé ònbeschaafd behoeft te zijn. Maar misschien vergissen wij ons.
Dit [dat n.l. een letterkundige niet vrij zou zijn zijn eigen taal te gebruiken, v.E.] wordt nu tegen de vereenvoudigers aangevoerd; maar staat dan ergens in hun Handleiding, dat een schrijver, waar hij zelf aan 't woord is, niet vrij zou zijn en zich wel schikken moet naar de luimen van de grote middenmassa?...
Aanteek.: De gewone truc der vereenvoudigers: die ‘Handleiding voor de vereenvoudigde spelling’ uit te spelen tegen de argumenten der tegenstanders. Ach ja, die Handleiding is zoo onschuldig: enkele regeltjes maar waaraan men zich houden moet, en verder... volle vrijheid. Maar de vereenvoudigers, die altijd klagen over niet-begrijpen, moesten nu zelf eens begrijpen dat het om die Handleiding niet gaat, maar om het beginsel waarvan die Handleiding slechts uitvloeisel is. Dat beginsel gaat veel verder dan die enkele spelregels. Dat beginsel baseert zich op de spreektaal als de bij uitstek ‘levende’ taal. O, dat gedweep met die spreektaal als de levende taal, die afgoderij van de formule ‘taal is klank’. Alsof we nog wilden waren die wat oergeluiden uitstooten. Alsof niet juist de levende
| |
| |
taal bij uitnemendheid de taal is der groote dichters, de gestileerde taal om het zoo uit te drukken. Stileeren is toch wat anders dan een spelletje; stijl is een integreerend bestanddeel van de taal; deze stijl mist de spreektaal, de cliché-taal, de taal die, ja, eigenlijk zoo dood is als een pier. En wat dit alles nu met de spelling te maken heeft? Wel, eenmaal de spelling naar de spreektaal toe vereenvoudigend, doet men het den stijl, en alles wat daarmeê samenhangt, eveneens. Dat kan niet anders; de taal der vereenvoudigers moet hoe langer hoe meer een taal worden in een huisjasje.
Emants zelf is het bewijs. Zeer terecht schrijft hij:
Wordt ‘z'n’ gebruikt in een stijl of op een plaats die ‘zijn’ vereischt, dan is 't duidelijk dat de vorm daar werkelijk afkeuring verdient.
Intusschen schrijft E. zelf in het hier behandeld artikel (dat een waardig-betoogend, wetenschappelijk karakter draagt) herhaaldelijk ‘z'n’ en ‘'et’ waar er niet de minste reden toe is en het eerder detoneert. Bijvoorbeeld:
Wil nu iemand die verdwenen vormen nog gebruiken om daarmee de een of andere stijlwerking op zijn publiek te verkrijgen, dan zou hij wel dwaas doen als hij dit naliet. Maar hij mag zich in dat geval wel ter dege rekenschap geven van de indruk, die het gebruik van deze vormen tegenwoordig nog maakt. En niet met z'n oogen door op de.... etc.
Wordt het ernstig betoog hier door dat ‘z'n’ geen betoog in een huisjasje? Dat komt er van als men eenmaal voet geeft aan het ‘schrijf zooals je spreekt’. Maar de vereenvoudigers zijn al bezig voor het voelen van dit onderscheid af te stompen. In de verhevenste zangen aan de liefste schrijft men: ‘Jij’ inplaats van ‘Gij’ (substitueer dit woord eens in de beste verzen van Kloos, en let op of een goed deel van de schoonheid niet verloren is!); - door een Kollewijn-medewerker van D.G.W. word de ziel eens met ‘ie’ (voor ‘zij’) aangeduid. Nu voelen de meesten onzer goddank nog het griezelige daarvan, straks niet meer. Men went aan alles; daarin hebben de vereenvoudigers schoon gelijk.
Worden alle n's [in een voordracht] duidelik gezegd, heel dikwels klinkt de voordracht dan onuitstaanbaar schoolmeesterachtig. Wie een novelle voordraagt moffelt dan ook in de regel dergelike n's weg’.
Aanteek.: Gelukkig die restricties ‘heel dikwijls’ en ‘in den regel’. Anders zou ik Emants bewering volmaakt onjuist moeten achten. Mijns inziens klinkt het weglaten van de n's in een voordracht (waarin de taal vanzelf meer relief moet hebben dan in 't gewone gesprek en ook de stijl medehelpt dat relief te verleenen) in de meeste gevallen zeer stroef en onwelluidend. Wie, hardop voorlezend, systematisch ‘n's’ wegmoffelt uit vrees anders een schoolmeesterigen indruk te maken, is misschien een bolleboos, maar de kunst van lezen verstaat hij niet.
In de ‘Beschouwingen’ (zie de Handleiding) staat duidelik: ‘de taal van de kunstenaar blijft hier buiten beschouwing’.
Aanteek.: Klinkt: ‘de taal van den kunstenaar’ school meesterachtiger dan: ‘de taal van de kunstenaar’? Of klinkt het soms alleen... welluidender? Ieder musicaal gehoorige onderzoeke het eens door de beide zinnetjes luidop uit te spreken.
‘Dat de vereenvoudigers in hun woordenlijst horloge weer hebben opgenomen, ofschoon ze eerst horloozje al hadden voorgesteld, spijt me; maar ik kan me voorstellen dat men ter wille van het met-de-oogen-en-dus-verkeerd oordelende publiek voorlopig [aha! v.E.] water in zijn wijn heeft gedaan’.
Aanteek.: Hier komt de aap uit de mouw: eerst het publiek vangen met wat, ach zoo onschuldig lijkende spelregels, om dan straks, als de stakkers wat meer verdragen kunnen...
‘Z'n’ en ‘'n’ noemt de heer v.M. [een tegenstander der vereenvoudigde] ‘onoogelik’. Vervalt de Heer v.M. nu werkelijk in de volksdwaling, dat de taal beoordeeld moet worden naar de vorm van de tekens, waarmee de klanken worden aangeduid? Vindt hij ook ‘vis’ lelik, omdat hij gewend is aan een vijfletterig teken voor die klank?
Aanteek.: ‘Z'n’ en ‘vis’ (‘visch’) staan hier niet gelijk. ‘Z'n’ is een vulgariseeren naar de spreektaal toe; ‘vis’ is eenvoudig een andere schrijfwijze voor ‘visch’, waartegen hoogstens etymologische bezwaren zijn in te brengen.
‘In een novelle of betoog klinkt mij ‘het boek van den vader’ onuitstaanbaar in de ooren en ‘het boek van zijnen vader’ nog onuitstaanbaarder’.
Aanteek.: ‘Zijnen’ als schrijfwijze voor ‘zijn’, ‘eenen’ voor ‘een’ is tevens een quaestie van rhythme (aangezien twee lettergrepen voor één). Velen die ‘van den vader’ schrijven, zullen slechts in zeer enkele gevallen ‘van zijnen vader’ schrijven. Het staat er mee als met ‘het’ en ‘'t’. ‘Het is’ zijn twee woorden, ‘'t Is’ is rhythmisch slechts één woord. ‘'Et is’ - zooals E. schrijft - blijven twee woorden; dus heeft de vorm ‘'et’ in 't gebruik alleen dan zin als er een indruk van familiariteit moet gesuggereerd worden.
‘Gaat men na hoe onregelmatig en slordig onze hedendaagsche letterkundigen met die vormen omspringen... dan blijkt hun volgen van de Vries en te Winkel niet veel meer dan een schijn...’
Aanteek.: Maar moet men een wet dan afschaffen wijl zij soms, laat het zijn vaak, overtreden wordt? Overigens (het staat in 't adres): wij zweren niet bij de Vries en te Winkel.
Met de vereenvoudigde schrijfwijze van o en e aan het eind van open lettergrepen - die nu gelijk wordt aan die van u en a - kan de Heer van Moerkerken zich verenigen.
Aanteek.: Ik desnoods ook wel.
| |
De Hollandsche Lelie
Naar aanleiding van mijne uitlating in het vorig nr. van Den Gulden Winckel ontving ik van freule Lohman den volgenden brief:
Hooggeachte Heer,
In het mij zooeven toegezonden nommer van Uw tijdschrift: Den Gulden Winckel wordt de geheel on ware beschuldiging uitgesproken, dat ik in mijn roman: Om De Eere Gods den Premier van het Christelijk Kabinet - vader van een zich aan echtbreuk schuldig-makende dochter - en den ‘Vaandel-Redacteur-Leider’ tot éénzelfden persoon maak. En aan die beschuldiging wordt dan vastgeknoopt de andere, dat ik hierdoor op ‘nog levende personen’ een verdachtmaking werp. Waar uitdrukkelijk, in den geheelen roman, van twee verschillende personen sprake is, van den Premier (een geheel gefingeerd persoon) en van den ‘Vaandel-Redacteur-Leider’ (welke laatste nergens optreedt wat zijn familie aangaat), daar is hier bij U sprake of van verregaande onbetrouwbaarheid waar U boeken beoordeelt, die U dus niet leest blijkbaar, of van kwade trouw. Ik wil gaarne het eerste aannemen, en verwacht daarom van U in Uw e.v. nommer opname van mijn brief, en van mijn uitdrukkelijke verklaring dat U den lezers van Den Gulden Winckel in een geheel met de waarheid strijdigen waan brengt, indien U het voorstelt, alsof ik de geheel gefingeerde persoonlijkheid van den Premier uit ‘Om de Eere Gods’ vereenzelvig met den ‘Vaandel-Leider-Redacteur’ en dáárdoor op dien laatsten een verdachtmaking zou willen werpen, tengevolge van de in het verhaal optredende dochter van éérstgenoemde, die echtbreuk pleegt; en welke insgelijks geheel en al is een gefingeerde persoonlijkheid.
Hoogachtend
Anna de Savornin Lohman.
| |
[binnenkant achterplat]
[binnenkant achterplat]
| |
Ik antwoordde daarop:
Geachte freule Lohman,
Inderdaad moet ik U mijne excuses aanbieden voor de vergissing den premier van 't kabinet vereenzelvigd te hebben met den Leider, redacteur van Het Vaandel. Als men beschuldigt is het zedelijke plicht accuraat te zijn en dat was ik hier niet. Natuurlijk zal ik daarvoor in D.G.W. amende honorable doen.
Evenwel moet ik U doen opmerken dat mijn onnauwkeurigheid aan de zaak zelve weinig verandert en mijne appreciatie van de daad die het schrijven van Om de Eere Gods geweest is, nagenoeg volmaakt dezelfde blijft. Die Leider-Vaandelredacteur is een schim, de lezer bemerkt hem nauwelijks; daarentegen is de premier, die Het Vaandel toch blijkbaar geheel op zijn hand heeft, met onmiskenbare duidelijkheid geteekend. Men moet er wel een zeker iemand in zien. Daartegen ging en gaat mijn protest.
Dat Uw ‘premier’ geheel gefingeerd zou zijn acht ik eenvoudig een zelfmisleiding die de zaak niet beter maakt. Integendeel geeft de naast hem geplaatste schimmige ‘Leider’ den indruk door U gebruikt te zijn (ik wil aannemen onbewust) om alle verwijt van ‘persoonlijk’ te zijn bij voorbaat den pas af te snijden. Wat U overigens recht geeft de mogelijkheid te veronderstellen (zooals U in Uw laatste Lelie-nr. doet) dat ik mijn lezers van mijn vergissing onkundig zou laten, weet ik niet. Ik heb altijd getracht (en dat kan mijn geregelden lezers ook niet verborgen zijn) in mijn critieken eerlijk te zijn en onbevooroordeeld; ware dit niet het geval, ik zou U eerder hebben geprezen dan afgebroken, want U hebt voor mijn werk altijd sympathie getoond en daar ben ik niet ongevoelig voor. Ik was dan ook blij van ‘Wat nooit sterft’ indertijd iets goeds te kunnen zeggen. Het deed mij daarentegen leed de methode te moeten hekelen waaraan ‘Om de Eere Gods’ (en ik vrees ook wel het aangekondigde ‘Uit Chr. Kringen’) zijn ontstaan te danken heeft. Maar dat doet hier niet ter zake. Hoofdzaak is: ik heb iets voorgesteld anders dan het is, en daarover betuig ik U gaarne mijn spijt.
Hierop schreef freule L. mij terug dat zij den ‘Leider’ juist schimachtig heeft voorgesteld omdat zij Dr. Kuyper niet wilde doen optreden; dat zij het gezin van den ‘Premier’ uit allerlei personen vereenigd heeft samengesteld. Freule Lohman is zich dus bewust in haar boek het fotografisch procédé niet geheel te hebben vermeden; aan de gevaren van een dergelijke, te veroordeelen werkwijze is zij m.i. niet ontkomen. Op haar woord nemen wij thans echter gaarne aan dat, indien het beeld van den door haar geteekenden ‘premier’ in voorname trekken met dat van Dr. Kuyper samenvalt (er zal gelegenheid zijn dit aan te toonen als haar boek verschenen is) dit onbewust en tegen haar bedoeling in geschied is, waardoor een rechtstreeksche vergelijking met wat Broedelet in zijn roman heeft gedaan, vervalt.
Aan de lezers van D.G.W. mijn excuses voor de plaatsruimte die ik voor dit geval heb moeten in beslag nemen.
| |
De Gids.
INHOUD: Het beeld in den tuin, door P.H. van Moerkerken Jr. - Verzen, door Hélène Swarth. - Evenredig kiesrecht, door Mr. W.H. de Beaufort. - Over Vlaamsche volkskracht, door Prof. G. Kalff. - De actieve kant van ons droomleven, door H.N. de Fremery. - Shakespeare, door Arthur van Schendel. - Philosophie? door Dr. D.G. Jelgersma. - Oberammergau. An einem Nachspieltage, door Henri Lasalle. - Liederen, door Mr. H.W.J.M. Keuls. - Russiese literatuur, door Dr. N. van Wijk. - De eerste redactie van ‘Wilhelm Meisters Lehrjare’, door Mr. J.N. van Hall. - Muzikaal overzicht, door Mr. Henri Viotta. - Buitenlandsch overzicht. - Bibliographie.
| |
Onze Eeuw.
INHOUD: Ver van de menschen, door Josef Cohen. - Het Hoogland van den Idjèn, door C.M. Vissering. - Lacordaire, door Prof. Dr. E.F. Kruijf. - De liniaal-epidemie in de tuinkunst, door Geertruida Carelsen. - De vrouw in Israël, door Prof. Dr. G. Wildeboer. - Dante in Ballingschap, door Jules Schürmann. - Het oude huis, door D. Mollinger-Hooijer. - Leestafel.
| |
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.
INHOUD: Buiten-tekstplaat: De kroning der Maagd, Engelsch XIVe eeuwsch Albast-relief. - Eene collectie Middeleeuwsche Plastiek, door J.B. van Stolk, met 18 illustr. - Oude Belgische Steden, door Mr. C.W. van der Pot Bzn. met 1 illustr. - Nederlandsche Kerken, door A.W. Weissman, De St. Laurenskerk te Alkmaar, met 7 illustr. - Avond, door Johan Luger. - Herinnering, door J.G. Sinia, met 1 illustr. - Verlangen, door Johan Luger. - Idylle, door A. Aletrino. - Liefdes Nadering, door Laurens van der Waals. - Boekbespreking, door H.R., met 7 illustr. - Een nieuw Prentenboek, door R.W.P. Jr.
| |
Europa.
INHOUD: Verzen, door J.F. van Hees. - De organist, door Pieter van der Meer. - Simpele liedjes, door Aug. van Cauwelaert. - Harteken, door Jean Viollis. - Willem Verhoog, door Gerrit Timmermans. - Maagdelijke aarde, door Gabriele d'Annunzio. - Droom, door Cora Westland. - Scarron en Francine, door J.D.C. van Dokkum. - Geluk, door J. Philip van Goethem. - Roemeensche sprookjes, door Hélène Vacaresco.
| |
De Beweging.
INHOUD: De Dichter, door Nine v.d. Schaaf. - Cola Rienzi, door Albert Verweij. - De Borromäus-Encycliek van Pius X, door Wenzel Frankemolle. - Vrede, door Alex Gutteling. - Boekbeoordeelingen.
| |
De Nieuwe Gids.
INHOUD: Sentimenteele geschiedenissen, door J. Steynen. - Multatuli's afschuw van Logen en Onrecht, de Man van Lebak en de Strijdkreet van den Max Havelaar, door Jhr. W.H.W. de Kock. - Pieter Jellis, de Friese Dichter, door J.B. Schepers. - Theosofie, door A.E. Thierens. - Gedichten, door Hein Boeken. - Tot de Schoonheid, door Hein Boeken. = Nimf en Sater, door Jules Schürmann. - Literaire Kroniek, door Willem Kloos. - Staatkundige Kroniek, door M. - Buitenlandsch Staatkundig Overzicht, door Chr. Nuys. - Boekbeoordeeling, door Dr. A. Aletrino.
| |
Nederland.
INHOUD: Klaartje, door Magdalena P. Zaalberg. - William Le Queux, door Chr. van Balen Jr. - Ring en Broesser, door Josef Cohen. - Verrassingen, door W.M. Ebbink. - Kroniek, door Marie Metz-Koning. - Poëzie.
|
|