Lexicographische mededeelingen
Esser, (Isaäc), die zich als dichter bekendheid verwierf onder den schuilnaam ‘Soera-Rana’, als prozaschrijver voornamelijk onder dien van C. Terburch, werd den 13den Januari 1845 te Buitenzorg (Java) geboren als oudste zoon van Isaäc Esser, laatstelijk resident van Timor, en Catharina Louise Carolina Nieuwenhuys. Hij bezocht, aanvangende met zijn 7de jaar, de Engelsche school van den predikant Dupuy te Batavia. In 1854 vertrok hij met zijn ouders naar Nederland, waar hij achtereenvolgens lager onderwijs genoot te 's Gravenhage, Amsterdam en Arnhem. Hij bezocht verder (1857-1864) de Gymnasia te Arnhem en te 's Gravenhage en werd in 1864 aan de Rijksuniversiteit te Utrecht student in de rechten. Na zijn candidaats-examen in 1866 liet hij de juridische studie varen en wijdde zich, meer overeenkomstig zijn keus en aanleg, aan die der Engelsche taal- en letterkunde, waarvoor hij in Januari 1868 de akte middelbaar onderwijs verwierf. In Augustus d.a.v. reeds werd hij benoemd tot leeraar aan de Rijks Hoogere Burgerschool te Assen, waar hij in October van dat jaar in functie trad. Hij zett'e intusschen zijne studiën voort en behaalde in 1870 het middelbaar diploma voor Nederlandsche taal en letterkunde.
Voor Nederlandsch werd hij nu in Mei 1871 leeraar aan de Hoogere Burgerschool en de Latijnsche school te Haarlem en kort daarop voor beide vakken aan de Kweekschool voor onderwijzeressen van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen aldaar. Reeds in April 1872 echter nam hij zijn demissie uit deze betrekkingen naar aanleiding van zijn benoeming tot redacteur aan het nieuw-opgerichte anti-revolutionaire dagblad ‘De Standaard’ onder leiding van Dr. Abraham Kuyper, aan welk blad hij tot November 1874 verbonden bleef. In December d.a.v. werd hij mede-redacteur van de ‘Oprechte Haarlemsche Courant’, welke betrekking hij nog bekleedt. Tevens was hij van 1 April 1878 tot 31 Augustus 1910 leeraar in de Engelsche taal aan het Gymnasium te Haarlem. Hij huwde in October 1871 met Cornelia Wilhelma Hovy. Zijn oudste zoon Maurits maakte zich bekend als romanschrijver onder den schuilnaam Gerard van Eckeren. Isaäc Esser is lid van de ‘Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde’ te Leiden en van het ‘Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen te Utrecht’. Hij is, zoowel in zijn gedichten als in zijn proza, een beschaafd en fijn taalkunstenaar en een duidelijk omlijnde persoonlijkheid. In afzonderlijke uitgaven zagen van hem het licht:
a. Onder den schuilnaam Soera-Rana: ‘Gedichten’ (1868), ‘Nieuwe Gedichten’ (1870), ‘Gedachten van anderen’ (1870), ‘Gelukkige invallen, naar het Engelsch van F.C. Burnand’ (1871), ‘Licht en schaduw’, vermeerderde uitgaaf van ‘Gedichten’ en ‘Nieuwe Gedichten’ (1874), ‘Mosaiek’ (1876), ‘Venetië gered, naar het Engelsch van Thomas Otway’ (1882), ‘Met een Meeuwepluim en andere gedichten’ (1884) ‘Idyllen van den Koning, naar het Engelsch van Alfred Tennyson’ (1896), ‘Tennyson's Henoch Arden’ (1897), ‘De Gedichten van Soera-Rana’ (1906).
b. Onder den schuilnaam C. Terburch: ‘Hildegonde van Duyvenvoorde’ (2 drukken 1879, 1880), ‘Twee Sproken van Minne’ (1881), ‘Bertha’ (1883), ‘Celestines geschenk’ (1883), ‘Ontrouw?’ (2 drukken 1884, 1906), ‘Vanitas’ (1886), ‘Willem Norèl’ (1889), ‘Aan de Zandkade’ (1906), ‘Koning Sylvain en Koningin Aimée, naar het Engelsch van Margaret Sherwood’ (1906).
c. Onder den schuilnaam W.R. van Groenendael: ‘Een verhaal zonder titel’ (1879).
d. Onder den schuilnaam R.C. Oudhuys: ‘Zijne Erfgename’ (1891).
e. Onder zijn eigen naam: ‘De koepokinenting eene zwendelarij, naar het Duitsch van Dr. Josef Hermann’ (1878), ‘Verstrooide bladen’ (1888), ‘Levensbericht van zijnen vader’ voor het werkje: ‘Straatprediking’ (1910). Verder leverde hij bijdragen o.a. aan de ‘Vox Studiosorum’, ‘de Nederlandsche Spectator’, ‘de Gids’, ‘Nederland’, ‘Stemmen voor Waarheid en Vrede’, ‘Eigen Haard’, ‘Onze Eeuw’, ‘Den Gulden Winckel’. In zijn studententijd was hij gedurende twee jaar redacteur van den Utrechtschen Studenten-Almanak. Hij redigeerde verder het studententijdschrift ‘Noord en Zuid’ (1867-1868) en het ‘Jaarboekje Magdalena’, uitgave ten bate der Heldringgestichten (1883-1889). Opstellen betreffende hem en zijn arbeid verschenen o.a. in ‘Litterarische Fantasiën’ van Cd. Busken Huet, Dl. VII p. 127, XI p. 166, XXI p. 200, ‘Nederland’ Juli 1880, en Maart 1890, ‘Weekblad de Amsterdammer’ No. 654, ‘Nieuwe Gids’ April 1890, ‘Schrijvers en schrifturen’ door F. Smit Kleine.