Lexicographische mededeelingen
Robbers, (Herman Johan), die
zich aanvankelijk bekendheid verwierf onder den schuilnaam ‘
Phocius’, werd den 4den September 1868 te Rotterdam geboren als zoon van
Jacobus George Robbers en
Anna Elisabeth Nellen. Hij ontving zijn eerste opleiding op de particuliere school van den heer
Ringlever, en genoot vervolgens van 1880 tot 1886 onderricht op het ‘Erasmiaansch Gymnasium’. Daar hij geen plan had te gaan ‘studeeren’ (tenminste niet aan een universiteit) verliet hij dit na tot de zesde klas te zijn toegelaten zonder eindexamen te doen. Hij kwam toen in den boekhandel van zijn vader, aanvankelijk als leerling; in 1893 echter werd hij als deelgenoot in de zaak opgenomen, en huwde in datzelfde jaar met
Henriette Liernur. Zijn aanleg voor letterkundig werk bleek reeds vrij vroeg uit zijn school-opstellen en het werk gemaakt voor een z.g. ‘litteraire club’ van gymnasiasten. In 1892 debuteerde hij als novellist in ‘Elsevier's geïllustreerd Maandschrift’ met een novelle, getiteld ‘Een Kalverliefde’. In 1895 verscheen zijn eerste boek, een bundel novellen, getiteld: ‘Een Kalverliefde, de Verloren Zoon, en de Vreemde Plant’. Het laatste dezer stukken trok bizonder de aandacht van
Lodewijk van Deyssel, die er zich in ‘Het Tweemaandelijksch Tijdschrift’ zeer gunstig over uitsprak. In 1897 verscheen ‘De Roman van Bernard Bandt’, die veel opgang maakte. Dit groote succes van zijn werk, waarin ook zijn later verschenen boeken deelden, bereidde zijn besluit voor, zich geheel aan de letterkunde te wijden, waaraan hij in Januari 1905 gevolg gaf, toen hij zich uit de zaken terugtrok en de redactie aanvaardde van ‘Elsevier's geïllustreerd Maandschrift’. In November 1904 nam hij met G.
van Hulzen het initiatief voor
de oprichting der ‘Vereeniging van letterkundigen’, thans ‘Bond van Noord- en Zuid-Nederlandsche letterkundigen’, die in Februari 1905 definitief tot stand kwam. In verband daarmee ijverde hij voor de aansluiting van Nederland bij de Berner Conventie tot bescherming van het eigendomsrecht van letterkundige kunstwerken, die één van de eerste zorgen dier vereeniging uitmaakte. Als gevolg hiervan werd hij door de Regeering in 1908 met de heeren
Snijder van Wissenkerke, Plemp van Duiveland en
Van Stockum afgevaardigd naar de Staten-conferentie tot herziening van deze overeenkomst te Berlijn. Van zijn wedervaren gaf hij een verslag in ‘De Gids’ van 1908, deel IV pag. 541.
Robbers' werk, dat op de grondslagen staat van het Fransche naturalisme, heeft nochtans iets zeer eigens. Hij is fijn psycholoog en boeiend verteller. Sedert 1887 is hij gevestigd te Amsterdam. In afzonderlijke uitgaven zagen van hem het licht: ‘Een Kalverliefde’ enz. (1895), ‘De Roman van Bernard Bandt’ (3 uitgaven: 1897, 1898, 1901), ‘De Bruidstijd van Annie de Boogh’ (3 uitgaven 1901, 1902, 1903), ‘Van Stilte en Stemming’ (1905), ‘Roman van een gezin’: Deel I, ‘De gelukkige familie’ (1909), Deel II. ‘Eén voor éen’ (1910). Dit laatste groote werk, waaraan hij sedert 1902 arbeidde, werd te voren, aanvangende met 1906, in ‘Elsevier's geïllustreerd Maandschrift’ gepubliceerd, waarvoor hij intusschen ook vele andere bijdragen schreef. Tevens contribueerde hij aan ‘De Nieuwe Gids’, ‘Groot Nederland’, ‘De Kroniek’ enz. Uitvoerige artikelen over zijn persoon en zijn werk worden aangetroffen in verschillende periodieken als: ‘Van onzen Tijd’ Jrg. I (1900/'01) pag. 195, 241, 269 door
Maria
Viola; ‘Nederland’ Jrg. 1901 deel III pag. 28 door Is.
Quérido, Moderne werkers II; ‘Nieuwe Gids’, nieuwe reeks, deel III (1898) pag. 623 door
Willem Kloos; ‘Nieuwe Gids’ Jrg. 1909 pag. 504, 1910 pag. 546 door A.
Aletrino. In de ‘Hollandsche Revue’ Jrg. II (1897) pag. 680 werd ‘De Roman van Bernard Band’ besproken door
Frans Netscher als, Het boek van de maand’. In ‘Den Gulden Winckel’ 6e Jaarg. (1907) pag. 151 werd een brief opgenomen van H.
Robbers aan G.
van Eckeren, die belangrijke bizonderheden bevat over des schrijvers denkwijze in literaire quaesties naar aanleiding van aan hem gestelde vragen.
Rhijn-Naeff, (Antoinette van),
meer bekend onder haar pennenaam ‘
Top Naeff’, werd als dochter van J.R.
Naeff en A.C.
Vriesendorp den 24sten Maart 1878 te Dordrecht geboren, woonde van 1891 tot 1892 te den Helder en van 1893-1895 te Gorinchem. Zij bezocht de lagere school en de meisjes H.B.S. en vertoefde van 1895 tot 1896 op een kostschool te Brussel. Den 23sten November 1904 huwde zij met Dr. W.H.
van Rhijn, geneesheer te Dordrecht, waar zij sedert bleef. Op haar zestiende jaar debuteerde zij als schrijfster in ‘Elsevier's geïllustreerd Maandschrift’ (Jrg. 1896 dl. II p. 434), onder den pseudoniem ‘Toppy’ met een schets getiteld: ‘'t Was beter zoo!’, die reeds in 1894 was ingezonden, maar twee jaar op de redactie liggen bleef. Haar volgend opus was een tooneelwerk ‘De Genadeslag’, dat in 1897 door het Rotterdamse!) Tooneel (
Le Gras en Haspels) werd opgevoerd. In 1900 deed zij haar ‘School-Idyllen’ het licht zien, dat met warmte ontvangen werd en haar algemeen bekend maakte.
Top Naeff onderscheidt zich als schrijfster door haar scherpe opmerkingsgave en haar frissche, geestige wijze van vertellen. In afzonderlijke uitgaven verschenen van haar: ‘De Genadeslag’ (1899), ‘School-Idyllen’ (6 drukken 1900-1909), ‘Aan flarden’ (1e druk 1901, 2e druk 1906), ‘Tweelingen’ (4 drukken 1901-1906), ‘In mineur’ (1902), ‘'t Veulen’ (4 drukken 1903-1908), ‘De dochter’ (1905, 2e druk 1910), ‘'t Weerzien’, dramatische schets (1905?), ‘In den dop’ (1906), ‘De Glorie’ (1906), ‘De Stille Getuige’ (1e druk 1906, 2e druk 1907), ‘Oogst’ (1908). Novellen, schetsen en kritieken van haar werden opgenomen o.a. in
‘Groot-Nederland’. Zij schreef tooneelrecensies voor de ‘Dordrechtsche Courant’. Opstellen over
Top Naeff verschenen o.a. bij den uitgever Veen, door
Frans Netscher, en in den bundel ‘Zelfkeur I’ (Wereldbibliotheek).
J.D.C. van Dokkum.