voort te duwen. Zoo ook hier’: de auteur wordt niet moede de dichtregels bij tientallen af te schrijven! - ‘Aan 't eind van zijn boek staat Dr. Brom zoowaar - en zoo hoeft het nu ook weer niet, zouden wij zeggen - met gevouwen handen voor Vondel’ (blz. 366). Neen, de heer Postmus vouwt niet de handen voor Bilderdijk, doch hij knielt haast voor hem.
Johs. Kinker (Naar de schilderij van J.C. van Rossum)
De man, die naar zijn zeggen, in 1823, ‘het beest (Bilderdijk) de ooren zou wasschen’.
(D. van Hogendorp aan Da Costa Maart 1823)
Uit: ‘Oud-Holland en de Revolutie’
Busken Huet's opmerking, dat de Republiek der Zeven Provinciën op den langen duur wel ‘moest’ ineenzakken, ‘zulk een theologische curiositeit kan niet in het oneindige blijven voortbestaan’, stond den auteur voor den geest bij het schrijven van deze ‘studiën en schetsen’, althans van die behoorende tot het eerste gedeelte, waarbij dient vermeld dat het tweede gedeelte zeer losjes met het eerste is verbonden. ‘Door enkel maar de feiten te laten spreken (kon) het geheel onjuiste dezer smadelijke bewering (in het land van Rembrandt tot tweemaal toe neergeschreven) worden aangetoond’. Of dit laatste den heer Postmus is gelukt, waag ik te betwijfelen. Wel kan ik mij voorstellen, dat hij - al pratende zooals hij schrijft, losweg, van den hak op den tak springende, soms wel eens wat vermoeiend en dikwijls ook te ‘moppig’ - zìjn geestverwanten meermalen heeft overtuigd en als in een ommezien het pleit schijnbaar heeft gewonnen, doch ook zou het mij niets verwonderen wanneer deze of gene der toehoorders eens leukweg vroeg: - wat heeft hij eigenlijk beweerd?
Voor den heer Postmus is ‘Bilderdijk reeds in de dagen der Revolutie de unus ille vir, de man die alleen pal staat en de Revolutie, ook al slaat ze zich hier spoedig den conservatieven mantel om de leden, herkent’. Sterker nog: - heel serieus vraagt de auteur: ‘Is welbezien die XXVI Maart 1806’ - de dag van Bilderdijk's ‘landing in den Enkhuizer plas’, vulgo zijn terugkeer in het vaderland - een nog niet grooter wonder Gods, dan die dag van Oranje's landing in 1572?’ En die vraag stelde de auteur zich ter beantwoording - m.a.w. de heer Postmus wilde aantoonen den allesoverwegenden invloed van Bilderdijk op den loop der gebeurtenissen, niet direct, maar indirect; hoe deze is geworden de herder van het Nederlandsche volk.
Een beweren zoo stout - al is dan ook Bilderdijk's invloed grooter geweest dan velen vermoeden - had, zoo al niet volledig bewezen, althans nader moeten worden aangetoond. En dit nu is allerminst geschied.
Hoe Bilderdijk meermalen werd gesmaad, vernemen wij wel; ook ‘hoe het komt, dat de Joe Chamberlain's zich aan schroeven de duizenden in den zak draaien, en de Bilderdijk's hongeren naar het noodigste, als de fortuin hen tegenslaat, of beter gezegd als God het niet keert’ (blz. 203), maar niet hoe en op wie deze unus ille vir zich wèl deed gelden.
Hadde de auteur dàt gewild, hij hadde zich te zetten tot een degelijke, omvangrijke studie en niet slechts boekbesprekingen en verspreide artikelen aaneengeregen tot een groot, maar daarom nog niet grootsch werk, welks titel ‘Oud-Holland en de Revolutie’ den inhoud niet weergeeft; een boek, hier en daar zoo slecht tot een geheel verwerkt, dat bijv. op blz. 105 in een noot werd aangeteekend wat op blz. 108 weer gedeeltelijk in den tekst is te vinden, Schrijver's belezenheid is groot, zijn overtuiging blijkt wel gevestigd, zijn blik op velerlei toestanden dikwijls vrij helder, - al is hij in de waardeering van Feith, Tollens e.a. wel zeer sterk subjectief - doch al die goede qualiteiten zijn nog niet voldoende om met Bilderdijk als middelpunt een onpartijdige geschiedenis te geven van de revolutie in haar oorzaken en gevolgen.
Op de geschiedkundige waarde van dit boek kan hier niet verder worden ingegaan, wel zij als ter loops aangeteekend, dat de Koppermaandag niet uitsluitend een drukkersfeest is, zooals de schrijver - in een prikje voor Dr. Knappert - schijnt te veronderstellen (blz. 220); terwijl het moet verbazen dezen schrijver een paar malen achtereen met een sneer te hooren vertellen, dat Aagtje Deken tot de Remonstranten behoorde.
F.A. BUIS.