Den Gulden Winckel. Jaargang 9
(1910)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDuitsche letterenDetlev von LiliencronIch leb, waisz nit wie lange,
Und stürb, waisz nit wanne
Muasz fahren, waisz nit wohin,
Mich wundert, dasz ich so fröhlich bin.
Schlosz Fatrberg 1471.
DE Romantiek neemt in de Duitsche letteren een belangrijke plaats in. In het eerste begin van de 19e eeuw, onder de leiding van Friedrich Schlegel, nam de richting al grooter en grooter vlucht - maar de Romantiek nam eerst een - naar literaire tijdswaarde - blijvende plaats in toen de dramaturg Kleist en de lyriker Brentano de dragers ervan werden. Naast den invloed van de Romantiek - eigenlijk onderling vermengd - deden het realisme en het naturalisme hun invloed gelden. De literaire kunst in Duitschland werd en is nog de zoekende ziel die een vorm tracht te vinden welke aan de eischen van het volk voldoet. Inderdaad is het moeilijk het Duitsche publiek te voldoen. Eens heeft Franz Oppenheimer beweerd dat de germaansche kolossus, bekleed met ijzer - geleund op zijn kanonnen, met het aanzien van een wilden man dat niet veel verschilde met dat van een barbaar, intellectueel gevoed moest worden met bouillon en fijne taartjes. Voor een goede verzorging van de kunst bleef weinig over. Kleine gedichten-bundels in teeren band met teedere gouden letter en droomerige bandversiering werden de luxe-genietingen voor vrouwen. Dichters-lectuur werd een ijdel tijdverdrijf. Het scheen welhaast een oogenblik of het goed recht der dichters betwist zou worden. Maar men zag toch in - terwijl men terug dacht aan de klassieken - dat de naam van de natie niet weinig vaak werd opgehouden door zijn groote poëten. In deze zwakke kunst-periode ontstond de krachtige figuur van Detlev von Liliencron - die nationaal dichter was vóór alles. In hem was 't gevoel heilig dat de poëzie een stuk van 't geweten der natie was, en hij heeft bittere armoe geleden door zijn trouw aan dit gelooven. 't Heeft lang geduurd eer hem de plaats werd ingeruimd die hem toekwam. Het Duitsche volk is snel in 't bewonderen en onderscheidt moeilijk 't vluchtige van 't duurzame in de kunst. Zelfs toen zijn succes gevestigd was, zag men in hem nog te veel den oud-officier, die met smaak zijn oorlogsavonturen kon vertellen - zag men nòg niet in hem den kunstenaar waartoe hij de ware eigenschappen bezat, den droeven denker, den sterken schepper die streed om 't goed recht van zijn kunst te herstellen. Veel van 't leven van den dichter weten wij nog niet. Hij haatte elk interview en was tegen elke biographie. Wat we weten kregen we meest van zijn intiemsten vriend Richard Dehmel. Paul Renner, Heinrich Spiers en een enkel ander nog deelt een en ander over hem medeGa naar voetnoot1). Detlev von Liliencron werd 3 Juni 1844 te Kiel geboren. Zijn dichtergave dankt hij aan zijn moeder, een amerikaansche. Zij was een in alle opzichten gedistingueerde vrouw, die Shakespeare, Byron en Heine las en lief had de poëzie van den Holsteinschen dichter Theodor Storm. Hij werd officier - hielp in 1863 mede aan het herstel der troebelen in Polen - later vinden we hem voor Metz, in den oorlog van '70. In 1875 moest hij den dienst verlaten om zijn wonden en schulden, en hij zag zich welhaast genoodzaakt binnen te gaan in dat door hem zoo gehate en verachte leven van de philisters op hunne kantoren, in de sufste eentonigheid. Dat kon hij niet verdragen - hij stak over naar de nieuwe wereld in de hoop te kunnen mede-vechten in het leger van een der zuider-republieken - was zes maanden te New-York muziekleeraar, schilder en palfrenier, en kwam toen in 't begin van '77 in zijn land terug, gebroken en gedesillusioneerd. Twee jaar blijft hij in Hamburg om zijn muziekstudies te voltooien - geeft ze op, door armoede gedwongen, en eindelijk, in Maart 1882, wordt hij aangesteld bij de administratie van het eilandje Pellworm, tegenover Husum, het grijze stadje aan de zee dat Theodor Storm zoo dierbaar werd. Daar was hij tegelijk de vertegenwoordiger van | |
[pagina 89]
| |
den Koning, rechter en hoofd van de politie. Anderhalf jaar was hij balling op Pellworm, waar éénmaal per week een stoomboot aanlegde. Dan wordt hij overgeplaatst naar Kellinhusen, in Holstein, waar hij spoedig de achting zijner superieuren verwierf. In '89 reist hij naar Berlijn en München om een paar bevriende dichters op te zoeken, maar hij verlangde weer naar de Noorderstreken, naar 't land aan de zee - naar zijn eenzaamheid, en hij keerde spoedig terug.
Detlev von Liliencron
Daar - in Kellinghusen - waar hij vrij afgezonderd leefde, werd hij de groote lyriker en daar schiep hij zijn meeste en mooiste zangen. Toen den 22sten Juli van 't vorig jaar de dichter voor goed de oogen sloot, wikkelde zijn dood heel Duitschland in zwaren rouw. De Duitsche lier had na Heine niet veel van zich laten hooren - Liliencron's lyriek scheen te komen uit een vreemde, onbekende, jonge wereld die licht en leven bracht. Detlev von Liliencron is de dichter die het leven gelééfd heeft - geleefd in al zijn schakeeringen - in 't geweld van den krijg, en in de rust van den vrede. Hij heeft zich niet afgezonderd om in teedere vormen fijn overdacht gevoel zachtkens neer te vlijen als op een bed van dons en zijde in gouden pracht. Wat hij gevoeld heeft, heeft hij met geweld gestort in zijn krachtige vormen. Daarom is Detlev von Liliencron zoo wáár, eenvoudig-waarachtig dichter, rijk in zijn frissche en krachtige oorspronkelijkheid. Als mensch was hij door zijn superieure eigenschappen zeer gezien. In hem bleef het melancolieke van het kind dat de droomen liefhad - zooals hij zegt in zijn Leben und Lüge - tegelijk naast de kracht en levendigheid van de oogenblikkelijke indrukken. Als officier hield hij van den wilden strijd, van het leven te midden van het gefluit der kogels op het rookende slagveld. Zijn verbeelding van kunstenaar zag enthousiasme in den krijg, zijn hart voelde er een ziel-schokkende schoonheid in. Waarom ook zou zoo'n tijd niet eigen schoonheid bezitten? Waarom zou de dichter met woorden niet een meesterwerk scheppen, waar de groote Rus Weres Tjagin, de Duitscher Adolf Mensel en onze Pieneman die schoonheid van den krijg in kleuren reeds hadden geschilderd! Dichter is Detlev von Liliencron nooit geworden: hij is het altijd geweest; maar den ernst van zijn roeping werd hij eerst bewust in zijn ballingschap op Pellworm. Nauwlijks viel de aandacht op hem toen zijn eerste gedichten verschenen warenGa naar voetnoot1). Had hij tot nog toe den oorlog en het krijgsmansleven gekend - op Pellworm leerde hij het landelijke leven kennen, het lijden - de hartstochten, de vreugde der eenvoudigen. Daar werd hij den hartstochtelijken jachtliefhebber die met zijn geliefde honden uren lang door de Noorderstreken dwalen kon. Zijn poëzie heeft de grijze kleur van die streken aan het noorderstrand. Hij schiep er die verzen, naïef en droef, waarvan enkel reeds de melodie 't oor van den tijdgenoot zou treffen. Te Kellinghusen vond hij de gelegenheid zijn administratie correct te voeren, tegelijk ook zich aan zijn droomen over te geven. Hij bewoonde er een oud vervallen gebouwtje, niet ver van Kellinghusen af, met 't uitzicht over de verre velden. De enkele vrienden die hem lief waren mochten hem daar bezoeken. Hij leefde er in groote armoede - hij moest van zijn pen leven - en 't gebeurde niet zelden dat de groote ellende den forschen werker verlamde. Men zegt dat hij meermalen van smart gebroken aan de wieg heeft gezeten van zijn zoon Wolff, wanneer hij aan zijn toekomst dacht. Met het succes keerden dan weer zijn werkkracht en het verlangen zich te uiten, terug. Drie jaar woonde hij bij Kellinghusen;zijn ziel had liefgekregen den zandigen oever, de zee waar eindeloos de golven galoppeerden, het moerassige landschap door zware bosschen omzoomd. Met zijn vriend Gustaf Falke dwaalde hij uren door den eenzamen omtrek. Daar ook in die eenzaamheid der eenzaamheden heeft hij allen rijkdom van zijn phantasie geschonken. Zijn armoede, zijn ellende was het | |
[pagina 90]
| |
die der wereld den rijkdom van 't talent gegeven heeft. Zijn phantasie was krachtig en tegelijk van een wonderlijke weekheid - als was ook zijn uiterlijke persoonlijkheid: de zware knevel verried den oud-krijger en toch straalde uit de grijze oogen zachtheid en diep gevoel. Hij verborg zijn ellende onder de lichtste en schitterendste phantasieën. Wat hij niet bezat, phantaseerde hij. Het machtigste product zijner droomen werd het groote gedicht Poggfred - een illustre schepping waarvan de plaats blijvend is in de Duitsche letteren. Hij bouwde zich een groot kasteel, PoggfredGa naar voetnoot1), vertelt van de inrichting, de ligging, van zijn levenswijze, van zijn paarden en bedienden, zijn stallen en landerijen. En in werkelijkheid verhuisde hij naar Altona waar hij en pension op zeer eenvoudige kamers ging wonen, om, met 't oog op zekere handelingen van deurwaarders, geen eigen meubelen te bezitten. De balladen en oorlogszangen van Detlev von Liliencron zijn niet gering in aantal. Zijn lyriek heeft 't bijzondere van den verteller. Hij prefereerde dan ook meest het werk van Percy, Byron, later van Theodor Fontane, dien Royaards ons hier bracht door zijn voordracht van diens Gorm Grymme, Die Brück am Tay en John Maynard, naderhand ook van Rabelais, omdat zij allen de meest verhalenden waren in de lyriek. George Sand had hij lief om de teerheid van haar landelijke beschrijvingen; Balzac en Maupassant om het krachtig voelen hoe 't noodlot lacht en weent in 't menschenbestaan; Tourguénieff vooral door diens kunst de sterke indrukken weer te geven van het physieke leven. Als dichter van de 19de eeuw was het stilzwijgend aangenomen dat Detlev von Liliencron met balladen zou beginnen. Zijn balladen reeds dragen 't karakter van zijn Holsteinsch land; zij gloeien innig van 't warme gevoel voor zijn vaderland en zijn volk, dat stijfhoofdig, stilzwijgend-grootsch toch is in zijn haat en gastvrijheid. De doode letters van archieven en kronieken bezielen den dichter en geven hem zijn stof. In zijn balladen ligt de angst van het Leven en de grootschheid van de Schepping. En uit de diepte dezer contrasten is hij gekomen tot de wreedheid van het menschelijk lot en de ongevoeligheid van het heelal. Maar hij droomt van verbroedering tusschen de menschelijke eenzaamheid en de wreede onverschilligheid der dingen. Het is het gevoels-genre van Liliencron om al het doen, om al het leed en de vreugde der menschen te zien in de vaagheid van 't eeuwig ijlen der dagen en omstandigheden. Hij voelt zich als het ware een deel van 't Leven en van den Dood, of van de eeuwigheid. Hij is grootsch in zijn negeeren van elk tijdsbegrip. Wat dunkt u van een gevoel als in 't volgende, neergelegd in zijn korte proza-stukken: Die EwigkeitGa naar voetnoot1). De dichter zit in een eenvoudig herbergje, even buiten de stad:
Es fing an zu dunkeln. Ein dichter Nebel senkte sich. Ein feiner, ganz feiner Rieselregen fiel. Der Nebel wurde stärker. Aus dem Nebel kam, trat auf der Landstrasze, ab und zu ein Mensch heraus, der auf uns zuging. Oder er ging einer, auf der Landstrasze in den Nebel hinein und verschwand. Die Ewigkeit. Heraus aus dem Nebel, hinein in den Nebel - Woher? - Wohin? Da sahen wir noch einen Leichenwagen in den Nebel hineinfahren. Der Sarg war über und über mit weiszen Astern, wohl aus einem Wintergarten, bedeckt. Nur ein einziger Wagen folgte, wie gelangweilt. Und nun war auch der Leichenwagen verschwunden im Nebel - in der Ewigkeit. -
Grootscher en volmaakter wordt hij in dit genre wanneer hij den oorlog van zijn tijd gaat beschrijven. Niet enkel omdat hij den oorlog gezien had: Körner en Eichendorff hadden dat óók, maar bleven niettemin onmachtig hem te beschrijven - maar Detlev von Liliencron heeft den oorlog gezien met de groote gevoeligheid van een oprecht kunstenaarGa naar voetnoot2). De ontvangen momenteele indrukken bleven in onverminderde kracht bestaan, alleen 't decor veranderde. Wanneer op Pellworm de schemering viel, dan voelde hij in 't grijze licht van die stemming opnieuw de oude krijgsherinneringen. Dit heeft den zwarten, sinisteren tint aan zijn verzen gegeven. Het meest wordt de dichter bewonderd waar hij over Liefde zingtGa naar voetnoot3). Dan heeft hij veel van Heine - vooral diens melancolie bij het vallen der blâren - een onzegbare melancolie, die zich verheft boven de ontzettende droefheid bij 't gaan van 't Leven:
Die Nacht ist rauh und einsam. Die Bäume stehen entlaubt, Es ruht an meiner Schulter Dein kummerschweres Haupt. Du brichtst ein dürres Aestchen. Das ist so knospenleer. Und reichst mir deine Hände; Wir sehen uns nimmermehr!
En verscheurender wordt nog deze smart wanneer hij plotseling in alle volheid voelt de liefde voor een die reeds heenging, van wie de beminde handen reeds saâmgevouwen liggen in 't stille en grijze grafGa naar voetnoot4). | |
[pagina 91]
| |
Van een zeldzame teere gevoels-compositie zijn de gedichten waartoe hij bezield werd door het leven in de faubourgs. Uit deze idyllen heeft hij alle poëzie gehaald die er in te vinden was. Het zijn in prachtigen toon gehouden aquarellen van ruischend licht. Heine had ze grover behandeld, had geput uit 't Leven der groote stad. Niet dat Liliencron houdt van de 10de rangs-herbergen waar 't plebs zijn uitingen geeft. Hij gaat naar het hooge zolderkamertje waar een zieke, ellendige grisette woontGa naar voetnoot1). Wat men zijn realisme noemde was niet meer of minder dan het innige gevoel, het sans-gène van een goed man. Zijn groot voelen vermooide de realistische visie. De dingen van Liefde lachen er hem toe met een verwelkten lach. De vrouweziel in 't binnenst kennen, doet hij niet - maar wat hij voelt in die vrouwen is de blik uit hun oogen, overschaduwd door den grooten hoed, hun gefluister aan 't oor in het stille bosch in den donkeren avond. Detlev von Liliencron was een impressionist - hij ontroerde zóó gemakkelijk dat hij door een onstoffelijken indruk van den geest der herinneringen, evenzeer als door den momenteelen indruk werd getroffen. Zoo werd hij ook de dichter van den dood. Dat moèst - juist wijl hij het verband en den duur der dingen niet wist, maar ze enkel zag in hun tijden-vlucht. En op deze wijze staan het impressionisme en het symbolisme niet ver van elkander. Detlev von Liliencron is ook symbolistGa naar voetnoot2) hoewel de helderheid van 't beeld wel eens wat aangeslagen is. Alle dingen sterven, de dood is overal en in alles om ons heen. In de uren van ‘spleen’, wanneer we aan zelfmoord denken en zoeken naar een revolver op tafel, dan komt een heer, naar de laatste mode gekleed, binnen: Der legt die Hände hurtig auf die Waffe:
Noch nicht, mein Freund, noch ist nicht reif die Zeit,
Dasz ich dich hol in meine Ständigkeit.
Du Tor, was willst du mich ins Handwerk greifen!
Glaubst du denn nicht, dasz andre auch wie du
Mit Macht ersehnen ihre ewige Ruh?
Doch ihr habt nichts zu wollen, bis ich winke,
So lang ertragt, was ihr ertragen müszt,
Bis euch mein Blumenkusz die Augen küszt.
Deze ‘bloemenkus’ is wel een uiting van een fijn en mooi gevoel, maar waar hij gegeven wordt door een heer, naar de laatste mode gekleed, gaat veel der fijne poëzie van 't beeld verloren. Steeds opnieuw werd Detlev von Liliencron door nieuwe emoties bewogen. Hij heeft tranen en dadelijk daarna zal weer een glimlach lichten. Daardoor hebben vele van zijne gedichten zoo'n zeldzaam gevoelige bekoring in zich. Als dramaturg beteekende hij niet zoo veel, zijn drama's verraden den nationalist, maar zijn te sterk decoratief. Neen, als zegger van een geweldig doorleefd Leven is Detlev von Liliencron ons groot en lief. ‘Hij steeg in ons bloed als een jong leven - aldus Karl Hauptmann - hij kwam in ons huis en in ons hart binnen met een lach beladen met visioenen. Hij opende ons oog voor een vaderland, voor zijn bodem en zijn bestemming’. Detlev von Liliencron was veranderlijk en sterk, wreed en vol gevoel, zooals de natuur-zelve.
JOHAN KONING. |
|