| |
Engelsche letteren
In memoriam
Mark Twain
(Samuel Langhorne Clemens)
1835-1910.
TOEN eenige jaren geleden de dagbladen het gerucht vermeldden, dat Mark Twain, de Amerikaansche humorist, in armoede te London overleden zou zijn, protesteerde het levend slachtoffer van dit bericht in een brief aan de betrokken redacties, en noemde hij hun mededeeling ‘schromelijk overdreven’. Thans echter, is er ongelukkig genoeg van geenerlei overdrijving sprake, en is het bericht, dat een der bekendste van alle humoristen ter wereld den 21sten April j.l. gestorven is, maar al te waar.
Te Redding, in den Amerikaanschen Staat Connecticut, ontsliep dien dag Samuel Langhorne Clemens, dien wij beter kennen onder zijn pseudoniem Mark Twain, op 75-jarigen leeftijd, na een vrij langdurig borstlijden, waarvoor hij te vergeefs op de Bermuda-eilanden genezing was gaan zoeken. Voor ons Hollanders is hij de schrijver van de onweêrstaanbaar-grappige jongensboeken ‘Tom Sawyer’ en ‘Huckleberry Finn’, boeken die wij als jongen allemaal gelezen hebben en nu nog aan alle jongens die wij kennen ter lezing aanbevelen. Het feit, dat deze eenvoudige, vermakelijke boeken jongensboeken bij uitnemendheid geworden zijn, geeft voor een deel al de karakteristiek van den schrijver aan: humoristische, spannende verhaaltrant en kuischheid. Dit zijn toch juist de eischen die wij aan een jongensboek stellen, nietwaar? Een goed jongensboek is boeiend, het is een vlotgeschreven verhaal, en het is kuisch. Daarom is Jules Verne zoo'n ideale, onovertroffen en onovertrefbare jongensschrijver. Ook Aimard: al laat hij vrouwen in zijn werken optreden, de vrouwenvereering zijn romantiek eigen is niet erotisch getint. Wat ook Mark Twain zoo bijzonder sympathiek maakt is zijn kuischheid. Hij is wat de Engelschen ‘clean’ noemen, in gedachten en daden. Dat is ook niet te verwonderen, want een echt humorist is altijd rein. De echte lach en de erotiek gaan nu eenmaal nooit samen.
Alvorens nu wat verdere bijzonderheden aangaande zijn zoo uiterst interessant leven en zijn werken te vermelden, wil ik duidelijk doen uitkomen, dat Mark Twain geen genie was en ook geen schrijver van den allereersten rang. Ik wil hierdoor geen oogenblik zijn groote waarde voor de Engelsche litteratuur verkleinen, ik geef grif toe dat hij in zijn genre, de afleidingslitteratuur, werk leverde dat tot het allerbeste op dat gebied behoort, maar ik zou niet gaarne de overtuiging wekken bij lezers, die hem niet van nabij kennen, dat Mark Twain een schrijver was behoorende tot de allergrootsten der litteraire grootheden. Hij was geen Thackeray of Dickens, geen Multatuli, zelfs geen Hildebrand, ofschoon hij misschien wel het meest aan den laatste herinnert. Ik vind de spreekwijs ‘de mortuis nil nisi bonum’ een prachtig ding in zooverre het den mensch betreft, dien wij als schrijver behandelen, maar ten opzichte van de artistieke beoordeeling acht ik het wel pieus maar niet gewenscht. Het nadeel van de meeste biographieën is, dat zij vaak door vrienden òf vijanden van den overledene geschreven worden, waardoor de lezer niet alleen een te subjectieven indruk ontvangt, maar ook veel te spoedig geneigd is al het goede te gelooven ingeval de biograaf bizonder ingenomen met zijn schrijver is. Wanneer men in het onderhavige geval alles gelooven zou wat bijvoorbeeld de dagbladen over den als mensch buitengewoon sympathieken Mark Twain zeggen, zou men allicht er toe komen hem voor een reus in de wereldletterkunde aan te zien, en dat was hij toch, geloof ik, niet. Maar laat mij nu eerst eens wat meer van zijn leven vertellen.
Met het verklaren van den oorsprong van het pseudoniem ‘Mark Twain’ komen wij direct tot de kern van zijn levensgebeuren. Toen hij als jongen van een jaar of zeventien zijn leerjaren begon als loods-leerling op dien machtigen reuzenstroom, de Mississippi, hoorde hij bij het peilen met het dieplood de eentonige termen: mark one, mark twain (diepte één vadem, diepte twee vademen). ‘Mark’ is natuurlijk een imperatief en ‘twain’ de wisselvorm van ‘two’, en hij combineerde ze tot den voornaam ‘Mark’ en den van ‘Twain’. Wij zien dus, hoe hij in dien tijd het ruwe, afwisselende leven van loods leidde, en zeven jaren hield hij dit vol. Lezers van zijn in de ‘North American Review’ verschenen autobiographic en van zijn frisch boek ‘Life on the Mississippi’ kennen zijn leven van dien tijd. Eigenaardig is het, dat in zijn beste boeken, ‘Tom Sawyer’, ‘Huckleberry Finn’ en het zoo pas genoemde ‘Life on the Mississippi’, de indrukken van zijn jeugd zijn vastgelegd. Deze boeken zijn zoo spontaan, zoo echt, zoo frisch-ongewild, zoo onweerstaanbaar-grappig, dat de soort van humor
| |
| |
welke in zijn latere, beroemde ‘The Innocents Abroad’, en vooral ook in ‘A Tramp Abroad’ het grappipe element vormt, daar tegenover onnatuurlijk en gezocht schijnt. Het zijn de jeugdjaren geweest die in het gemoed van dezen schrijver den diepsten indruk hebben achtergelaten. Als kind, in het plaatsje Hannibal aan de Missouri, had de kleine Mark maar één wensch: dat God hem als belooning voor zijn oppassendheid zou toestaan zeeroover te worden. Toen de omstandigheden hem in deze beroepskeus dwarsboomden, was zijn daarop volgend ideaal loods te worden op een der stoombooten van de rivier. En dat ideaal is verwezenlijkt! Hij werd in 1835 geboren in een heel klein dorp in den staat Missouri, Florida genaamd, waar zijn vader vrederechter was en veel invloed bezat. Later ging hij naar Hannibal, waar hij op 13-jarigen leeftijd in de leer werd gedaan als letterzetter op een drukkerij. Toen hij zestien was, (zijn vader stierf inmiddels) liep hij van huis weg naar New-York om de tentoonstelling te bezichtigen, maar spoedig daarna keerde hij naar St. Louis terug en kwam hij op een stoomboot als loodsleerling. Zeven jaren later zien wij hem op de goudvelden van de ‘Far West’, waarheen zijn zucht naar avonturen hem lokte. Goud vinden deed hij daar niet, maar wel materiaal voor zijn latere boeken, wat hem goud opbracht. Op zijn 27 ste jaar begint zijn journalistieke loopbaan, doordat hij stadredacteur wordt van het blad ‘Enterprise’ in de Virginia City, Staat Nevada, en nu begint hij tevens van zijn pseudoniem gebruik te maken. Het was destijds in Amerika de gewoonte dat humoristen schuilnamen kozen, die op zich zelf reeds voor bronnen van vernuft behoorden te worden aangezien. Het is natuurlijk overbodig te zeggen dat de meeste dier grappenfabrikanten niets met litteratuur hebben uit te staan. Zonder in bijzonderheden af te dalen, wat me te ver zou voeren, zou ik willen
wijzen op schuilnamen als Philander Q. Doesticks; Orpheus C. Kerr (spreek uit: Office Seeker); Petroleum O. Nasby; U. Donough Outis (spreek uit: You don't know who it is); K.N. Pepper (spreek uit: Cayenne pepper); en Sparrowgrass, welke smakelooze, kinderachtige, geforceerde pseudoniemen den doodgewonen stervelingen met de namen van Mortimer Thomson, R.H. Newell, D.R. Locke, R.G. White, J.M. Morris, F.S. Cozzens een introductie op de Amerikaansche humoristenmarkt verstrekten. Bekender dan deze heeren is de niet onverdienstelijke Charles Farrar Browne, die onder den naam ‘Artemus Ward’ zelfs in Engeland veel succes had en o.a. door niemand minder dan Algernon Swinburne op hoogen prijs werd gesteld, Met dezen Artemus Ward nu wordt Mark Twain vaak vergeleken. Wij begrijpen dus, dat Samuel Langhorne Clemens, toen hij begon te schrijven, eveneens aan een pseudoniem behoefte meende te hebben. Misschien vraagt men echter hoe Clemens zoo opeens op de goudvelden van de Far West was aangeland, terwijl hij toch tot nu toe zijn leven aan de Mississippi had gesleten. Toen zijn broeder in 1861 als Staats-Secretaris van den Staat Nevada was benoemd, vergezelde hij dien als secretaris. Die reis heeft hij frisch en vermakelijk beschreven in zijn boek ‘Roughing It’, dat in 1872 verscheen. Tengevolge van een duel waarin hij gewikkeld werd, een
zeer grappig avontuur, verliet hij Nevada en ging naar San Francisco, waar hij aan het blad de ‘Morning Call’ een plaats kreeg. In 1867 verscheen zijn eerste boek, waarin het bekende ‘the Jumping Frog’ en andere schetsen, dat zijn reputatie als komisch schrijver vestigde. Drie jaren te voren had hij als reporter een half jaar op de Sandwich eilanden doorgebracht, waar hij stof opdeed voor komische lezingen, die hij in Californië en Nevada hield. Zijn gelukkig huwelijksleven begon in 1869; tevens zijn welvaart, vooral toen hij in dat jaar het bekende boek ‘The Innocents Abroad’ publiceerde, waarvan meer dan 200 drukken in Europa en Amerika verschenen zijn. Hij had drie duizend gulden geleend van een vriend om deel te kunnen nemen aan een reis naar het Heilige Land met het schip ‘Quaker City’, en toen hij terug kwam beschreef hij op een allergrappigste wijze de avonturen en indrukken van dien tocht.
De meeste van zijn boeken behandelen beleefde
| |
| |
of gefingeerde reisavonturen, met komische incidenten. Het is juist het incident dat het grappige element vormt, niet de geestigheid van hoogere orde: dat is die van de botsing der menschelijke karakters. Karakterteekening of ontleding moet men bij Mark Twain niet zoeken. Het groote leven heeft hem niet zóó beroerd, dat hij behoefte heeft zijn gekwetst gevoel uit te storten in satire. Ofschoon een gevoelig mensch, (geen gevoelsmensch), is hij geen humorist in den hoogen zin van het woord. De hooge humorist is de optimist, die het kwaad dezer wereld steeds maar vergoelijkt, door alles te vergeven, daar hij alles begrijpt. Mark Twain begrijpt niet alles van het leven, weet er eigenlijk niets van, en bekommert er zich niet om. Hij is een prettiggestemd mensch, die de grappige voorvalletjes van de werkelijkheid met Amerikaansche overdrijving aandikt tot bespottelijk-lachwekkende gebeurtenissen. Zijn humor is de humor van de overdrijving, en van het onverwachte, en voornamelijk die van het clownesque, van het incident. Zijn stijl is allerkalmst, weinig individueel. Dat behoeft ook niet anders, daar de grappigheid toch bijna altijd door de beschreven gebeurtenissen ontstaat. In dat opzicht is hij bijvoorbeeld beslist de mindere van een humorist als de Engelschman W.W. Jacobs, die, al ontstaat ook bij dezen het komische door het incident en minder door karakterbotsing of satire, een groot deel van zijn tot-lachen-wekkend materiaal verborgen houdt in zijn sterk-persoonlijken stijl, die, op zichzelf beschouwd, zwaar-zwanger gaat van latente vroolijkheid. Ook Jacobs is evenmin als Mark Twain iets meer dan een ideale grappenmaker, maar geen van beiden kunnen ze zelfs genoeg spotten om echte humoristen te zijn. Spot, het masker van de gekwetste ziel, kennen deze menschen niet, omdat ze niet genoeg door het leven geleden hebben. In die boeken, waarin hij zijn jeugdziel herleven Iaat, in Tom Sawyer en Huckleberry Finn, daar is Mark
Twain het genietbaarst, zooals ik reeds zei. Daarin leeft iets van heerlijk-echte vroolijkheid, van het dartele gejoel van een jong dier, wat den lezer verkwikt en verjeugdigt. In de andere boeken, bijna zonder uitzondering, is de indruk van gewildheid en gekunsteldheid niet te weren.
Ik zei, dat vele van zijn boeken als stof komische reisavonturen bevatten, waarmee niet gezegd is dat zijn boeken gelijkenis hebben met goede picareske romans. De goede schelmenroman heeft eenheid van handeling, die zich groepeert om een hoofdpersoon. In dit opzicht is Dickens' onsterfelijke ‘Pickwick Papers’ de moderne uitkomst van den ouden picaresken roman. Bij Mark Twain is ongelukkigerwijs in boeken als ‘The Innocents Abroad’, ‘The Tramp Abroad’, ‘Roughing It’, ‘The Innocents at Home’, die trouwens slechts als-droog-zand-aan-elkaar-hangende voorwendsels voor grappen zijn, nòch van eenheid van handeling, nòch van een in eenheid geconcipieerden hoofdpersoon sprake. Alleen ‘Tom Sawyer’ en ‘Huckleberry Finn’ maken hierop een uitzondering. Verdere biographische bijzonderheden kunnen kortelings worden vermeld. Mark Twain verdiende ongelooflijk veel geld, dat hij, evenals Sir Walter Scott, met het failliet van een drukkersfirma, waarin hij deelgenoot was, verloor. Evenals Sir Walter Scott betaalde hij de schulden, waarvoor hij alleen moreel verantwoordelijk was, door schrijven af, en trok hij op 6o-jarigen leeftijd de Engelsch-sprekende wereld door om met het houden van lezingen den last dier schulden van zich te wentelen. Zijn verder litterair oeuvre biedt betrekkelijk weinig belangwekkends. Het was een gewoonte van hem, - en dat pleit nòch voor zijn oorspronkelijkheid nòch voor zijn plooibaarheid -, dat hij stof van dezelfde soort in nieuwe boeken voor een tweede maal aanbood. Zoo is ‘The Innocents at Home’ een borduursel op hetzelfde stramien van het zoo goed-geslaagde ‘The Innocents Abroad’, terwijl ‘The Tramp Abroad’ hetzelfde patroon maar niet kan loslaten. Deze eigenaardigheid is met vele andere voorbeelden verder aan te toonen. Van zijn latere werken, alle in het humoristische kader, noem
ik, zonder artistieke appreciatie (ze zijn zeer ongelijk in litteraire waarde) ‘The Prince and the Pauper’ (1881), dat erg aan Alphonse Daudet's ‘Le Prince Caniche’ herinnert; verder: ‘A Yankee at the Court of King Arthur’, een grappige satire op de Middeleeuwen; ‘Extracts from Adam's Diary’, en later ‘Extracts from Eve's Diary’ (1904), en dan een menigte korte schetsen, waarvan sommige van zoo groote, brutaal-gedurfde onmogelijk-gekke grappigheid, dat men moeilijk stil op zijn stoel kan blijven zitten als men ze leest. Twee van de beste zijn wel ‘The Million-Pound Bank-Note’ en ‘The Stolen White Elephant’. Het laatste onweerstaanbaar-leuke ding is met nog eenige meer in een Nederlandsche vertaling verschenen in de Serie ‘Blijde Kunst’, bij de Hollandia-Drukkerij te Baarn uitgegeven. Buiten het gebied van het humorisme heeft Mark Twain zich ook wel bewogen. In de eerste plaats noem ik het sympathieke en interessante ‘Personal Recollections of Joan of Arc’. Dit is een vreemd boek. Mij lijkt het alsof het onnatuurlijk feit dat iemand maar altijd door grappen verkoopt, noodzakelijk leiden moet tot een tegenwicht in ongeëquilibreerd sentimentalisme. Mark Twain, die het beschrijven van de groote hartstochten nooit aandurfde, stort al zijn menschelijk voelen uit in dit boek van de Wondermaagd, dat geen andere letterkundige waarde heeft als groote intensiteit
| |
| |
van gevoel. Verder schreef hij in bijtend sarcasme tegen het gezondbidden (de ‘Christian Science’ van de Amerikaansche Miss Eddie), tegen Koning Leopold II en diens Congo-bestuur, en tegen de zielkundige haarklooverij van Paul Bourget. De bittere overtuiging die uit deze geschriften spreekt, doet het betreuren dat iemand van zijn karaktergrootheid alle aandacht besteedde aan het voldoen van de vraag naar humoristische lectuur op de wereldmarkt.
Het huwelijksleven van Mark Twain is zeer gelukkig geweest. Zijn vrouw bracht hem veel geld aan, en was tevens een ideale hulp en steun. Haar overlijden een paar jaar geleden was hem een onoverkomelijke slag. Zij waren op nogal romantische wijze bij elkaar gekomen: op zijn reis naar Palestina, die stof leverde voor ‘The Innocents Abroad’, zag Clemens een miniatuur op ivoor van Miss Langdon, de zuster van den kapitein van het schip, de Quaker City. Hij kwam zoo onder de betoovering van den aanblik, dat hij bij zijn terugkomst in Amerika het meisje opzocht. Drie keer werd hij door haar afgewezen. Toen hij ten slotte haar toestemming gekregen had, vroeg hij haar vader of deze ook iets bemerkt had tusschen zijn dochter en hem zelven. Op de herhaling van die vraag antwoordde de verbaasde vader van neen. ‘Wel’, zei Mark Twain, ‘dan moet u maar goed opletten en dan zúlt u wel wat merken’.
Het is waarschijnlijk, dat zijn levensduur verkort is door den dood van zijn vrouw en drie van zijn vier kinderen. Het vorig jaar stierf zijn dochter, die hem als secretaresse ter zijde stond, een tragischen dood. De eenig overgebleven dochter is de echtgenoote van den beroemden Russischen pianist Gabrilowitch.
Tot slot wil ik, na het vertellen van een anecdote betreffende Mark Twain's opmerkingen over het rooken, den lezer wijzen op zijn ook voor ons Hollanders onnavolgbaar-grappige opmerkingen over de Hoogduitsche Taal en Grammatica, die te vinden zijn in Appendix D van ‘A Tramp Abroad’. Mij dunkt, na betrekkelijk zooveel kwaads gezegd te hebben over dezen koning op het kleine gebied der afleidingslectuur, mag ik wel iets doen om mijn lezers over te halen zoo spoedig mogelijk te profiteeren van zijn zegenrijken arbeid.
Mark Twain was een verstokt rooker - binnen zekere grenzen. De volgende grenzen werden door hem opgegeven bij een redevoering ter gelegenheid van zijn zeventigsten verjaardag:
‘Ik heb de vaste gewoonte nooit meer dan één sigaar te gelijk te rooken. Verder houd ik er geen beperking op na. Ik weet niet precies wanneer ik met rooken begon, maar mijn vader leefde nog, en ik deed het in stilte. Hij stierf in 1847, toen ik iets ouder was dan elf jaar. Van dien tijd af heb ik steeds in het publiek gerookt. Ik heb nooit gerookt terwijl ik sliep en altijd terwijl ik wakker was’. Hoe gaarne zou ik niet die gansche ‘Appendix D’ uit ‘A Tramp Abroad’ overschrijven, omdat ik vermoed, dat niet iedereen deze uiterst-komische tirade tegen het Duitsch kent, maar daarvoor is geen plaats. Na ontelbare aardigheden over het gekke gebruik der geslachten (voor den Engelschman dubbel gek), over de meterslange woorden (Generalstaatsverordnetenversammlungen), over de verbuiging van ‘Mein guter Freund’, enkelvoud en meervoud, zoodat hij uitroept: One feels one might better go without friends in Germany than take all this trouble about them. What a bother it is to decline a good male!’, geeft hij Engelsch-sprekenden 'n indruk van het Duitsch door uit een Duitsche courant een letterlijke vertaling te geven in het Engelsch, dat als volgt luidt:
‘In the day before yesterday shortly after eleven o'clock Night, the in this town standing tavern called “The Waggoner” was downburnt. When the fire to the on the down burning house resting Stork's Nest reached, flew the parent Storks away. But when the by the raging, fire surrounded Nest itself caught Fire, straightway plunged the quick returning Mother-Stork into the flames and died, her Wings over her young ones outspread’.
De lezer beproeve zijn eigen krachten aan een Duitsche controle-vertaling!
SIMON B. STOKVIS.
Zandvoort, Mei '10.
|
|