sfeer van ‘de Schoone Slaapster’ bederft met zijn bruut-realisme en zijn tendencieus gephilosopheer, ook al geschiedt het laatste in rhytmisch proza. Al heet ‘de Schoone Slaapster’ te spelen ‘nergens’ en ‘in geen tijd’, iedereen doorziet dat dit paradoxale aanwijzingen zijn voor ‘overal’ en ‘altijd’, en tevens is de sfeer èn wat de regie aanwijst, èn wat de handeling betreft, wil deze tenminste niet bespottelijk-onmogelijk lijken, onbetwistbaar middeleeuwsch. Dat is de schoonheidstijd van Chaucer, van Spenser, van William Morris, van Oscar Wilde, van Arthur van Schendel.
Tilly Lus als Droomelot
In ‘de Schoone Slaapster’ wordt het thema van Macht tegen Recht belichaamd in den strijd van den wreeden, wellustigen Regent tegen den volksleider Sero. De Regent begeert Droomelot, het poëtische dochterke van Sero en van diens vrouw Regina, een lichtekooi, en Sero sterft, terwijl Droomelot als offer valt. Deze Sero verdient nog even aandacht. Heyermans heeft dezen philosophischen, levenswijzen verdrukte laten spreken met onuitputtelijke woordspelingen, in meestal gewilde, een enkelen keer ook wel goed-gevonden geestigheid. Hij is echter bijna even zoo'n slappe tendenzfiguur als Raphael in ‘Ghetto’. Toch is hij meer: bij den heer Heyermans bestaat een behoefte om een mannefiguur te scheppen, die uiterlijke onverschilligheid aan warm-stroomend gevoel paart. In een roman heeft hij deze persoon nog nooit uitgewerkt, ongelukkig, maar hij is te vinden in den vriend uit ‘Het Zevende Gebod’, in de hoofdfiguur van ‘Vreemde Jacht’ en in Matthijs de Sterke van ‘De opgaande Zon’. Het is een Fransche figuur, waarom weet ik eigenlijk niet, maar ik voel het zoo. Zoo'n man is een echt mensch, maar niet volmaakt en onderscheidt zich door een uit wereldwijsheid ontstane behoefte om veel te spotten, terwijl zijn warm gevoel hem pijnigt om zijn eigen spot.
In Sero hebben we nu dien zelfden man opnieuw, maar minder echt, meer verwaterd. Zijn geestigheden zijn veelal te goedkoop, te tendencieus. Waar nu het grove, brute realisme, het gezocht gemanoeuvreer in de bedrijven waar vader en dochter, in twee cellen op het tooneel naast elkaar, met elkaar kunnen spreken, en het ellenlange geredeneer, in te schril contrast zijn met de uiterst poëtische persoonlijkheid van ‘Droomelot’ zelve, daar kan mij het geheel niet tot dwepen verleiden. Hoe treurig, dat de heer Heyermans niet òf realist, òf droomer apart kan zijn. Ik kan niet eindigen voor de Nederlandsche Tooneelereeniging, ik zou haast zeggen den gebruikelijken lof te brengen voor spel en regie. Misschien vergis ik me, maar ik had voor de Sero-vertolking den heer Post beter geschikt gevonden dan den heer Louis de Vries, omdat de heer Post meer fantasie bezit en over het geheel een beschaafder tooneelspeler is, die altijd de heldrollen bij dit gezelschap met groote poëzie vertolkte. Des te grooter lof voor hem, dat hij zich als Regent zoo onderscheidde. De heer de Vries is een acteur, die alleen bij heel heftige scènes, bij ten toppunt gestegen extase in staat is zich een echt kunstenaar te toonen en de gemaniëreerdheid af te schudden, die hem in kalme scènes te veel eigen is.
Maar tot slot heb ik de bespreking van mejuffrouw Tilly Lus' creatie van Droomelot bewaard. Fijner droomstertje had de heer Heyermans moeilijk kunnen verlangen! Dat ernstige gezicht, de naïeve, trillende stem, de smaakvolle, eenvoudige linnen Liberty-kleeren, van buitengewoon gelukkige kleurenmengeling, dat alles tooverde mij een Droommeisje voor het oog, dat in een echt, verrukkelijk sprookje thuis hoorde en niet in een véél te onwezenlijk tendenz-stuk.
Moge het den heer Heyermans gelukken zijn dichternatuur te laten uitzingen in een wereld van louter droomerige schoonheid, of ons beter te maken door ons de bittere werkelijkheid alleen voor te houden, - naarmate hij het een of het ander verkiest; - maar laat hij niet langer probeeren allebei te doen in één stuk, zoolang hij dat niet beter kan als in ‘de Schoone Slaapster’.
Amsterdam.
SIMON B. STOKVIS.