Den Gulden Winckel. Jaargang 9
(1910)– [tijdschrift] Gulden Winckel, Den– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Negende Jaargang No. 4 | |
Schrijvers van over de grenzenArcher de LimaMen neemt een paar fransche romans van Victor Hugo, Sue en Dumas, knipt daarin de figuren uit, die men gebruiken kan.... groepeert ze naar willekeur, zonder er zich om te bekommeren of ze al dan geen zin hebben. Dan pakt men eene oude (portugeesche) kroniek op, haalt daaruit een paar eigennamen en tal van verouderde zegswijzen.... en zoo ontstaat.... onze nationale letterkunde’. WAAROM ik dezen jeugdigen Portugeesch aan het Nederlandsche publiek voorstel? Om twee redenen: ten eerste, daar het mij nuttig lijkt dit in te lichten omtrent een buitenlandsch schrijver, die in den laatsten tijd veel van zich doet spreken, in de tweede plaats wijl deze gelegenheid bijzonder gunstig is voor de demonstratie van een literair-pathologisch geval, eenigszins verwant met dat van den humbug-maker en anti-d'Annunziaan MarinettiGa naar voetnoot1), ofschoon toch niet zoo mal. Ik stel dan ook voorop, dat Archer de Lima volkomen te goeder trouw is, waar hij zijne sociale en ethische gevoelens blootlegt, en wil hier slechts de artistieke waarde van zijn werk beoordeelen. Door zijne Latijnsche broeders, Franschen en Italianen, is voor dezen Chef de l'Ecole cosmopolite (excusez du peu!) eene reclame van heb-ik-jou-daar gemaakt. Hij zèlf schrijft in het Fransch en 't Portugeesch en enkele zijner literaire voortbrengselen zijn door een Italiaanschen vereerder en geestverwant, P. Carducci Teisser, overgezet in de taal van het land ‘ove il sì suona’. Teisser schrijft van hem: ‘A. de Lima is de dichter der natuur; hij houdt van het goede en het kwade, omdat beide natuur-lijk zijn. Zijne Muze is met de snelheid van een meteoor langs de horizonten der fransche en portugeesche letterkunde gevlogen (sic) en zijn oorspronkelijke (?) kunst heeft zijn naam alom doen kennen. Hij begroet alle landen in hunne grootheid als een vaderland; hij is tegelijkertijd duister en eenvoudig; heerlijk en duivelsch (malvagio e santo) in zijne ethische opvattingen.... Archer de Lima behoort tot die schrijvers, welke alle dingen in oogenschouw nemen en eene oplossing zoeken voor het probleem van leven en dood. Elk vers van hem, vaak èlk woord - bevat eene filosofie. Deze oorspronkelijke (??) en grillige | |
[pagina 50]
| |
(bislacco, - that 's the word!) schrijver in wiens ziel de eeuwen-oude menschelijke smarten en hartstochten zich hebben saamgehoopt zal beroemd blijven onder de latijnsche kunstenaars’. Teisser looft vooral zijn ‘carattere adamtino’ en zijn ‘intelletto versatile ed elevato’. Op het ‘diamanten hart’ wil ik niets afdingen, in de definitie van 's mans geest is de tweede epitheet bepaald misplaatst, slechts de eerste volkomen juist. Wispelturig en grillig, would be-origineel, dat is helaas de indruk, dien de lezing van Archer de Lima's elucubraties in ons achterlaat. Voor mij ligt zijn boekske: L'Anti-Homme, poème dramatique, (trema's, scherpe en zware toonteekens, c's en x's, spelen in dit gedicht een alleraardigst stuivertje-wisselen). Ziehier de korte inhoud, door den auteur zelf gegeven: Le Poème. L'Humanité qui marche. Elle poursuit une ombre ténébreuse qui n'éxiste pas. Elle rêve. Et elle vient cruxifier une vision. Elle marche. Et au moment où elle veut déchirer une âme, une voix lointaine, un râle, demande: - Mais où est-il Jésus?! Et elle reste écrasée, folle, épileptique (sic), les yeux égarés.... et le râle continue: Mais où est-il? Humains, c'est une ombre, un rêve!... Où est-il Jésus?!... Le râle se multiplie sur la nature. Il rit sur la tempête. Et l'Humanité névrosée (het woord ‘névrosé’ met zijne afleidingen en samenstellingen is A. de L.'s lievelings-term) suit une vision épouvantable qu'elle ne trouvera jamais.... L'homme, l'épileptique (dat is twee keer) et empoisonnant papillon du Mal (dat klinkt toch anders dan ‘roseau pensant’), voudra toujours sucer la fleur sinistre et perverse de l'Enfer. Handelende personen zijn: Jésus de Nazareth, door dezen hyper-renanien als ‘le poète fou’ gekenschetst, Judas, l'Empereur Humain, créateur du mal, Idénis, la belle Samaritaine, Mérilléine, la gitane, Marie Madeleine, l'adultère, Marie, la mère idéaliste, Jean Baptiste, l'éternel rêveur. Une ombre épileptique (en toen de haan ten dèrden male kraaide....), l'Anti-Homme, drie grijsaards gedefiniëerd als ‘trois rois de la névrose humaine’. Dan gaat het voort: Des marchands. Des gueuses. Des assassins. Des misérables. Des vagabonds. Partout l'ombre sarcastique et spectrale (sic) de l'homme. La canaille, l'affreuse canaille. Le gouffre de la Haine. Les foules Humaines. In dit verwarde poëem, dat tot epigraaf deze verzen heeft uit Frank's vervloeking (Musset, la Coupe et les Lèvres - òok een ‘poème dramatique’): Malheur aux nouveau-nés!
Maudit soit le travail, maudite l'espérance!
Malheur au coin de terre où germe la semence,
Où tombe la sueur de deux bras décharnés!
in dit poëem wordt voor de zooveelste maal het vraagstuk van Goed en Kwaad behandeld en deze begrippen geïnkarneerd in de personen van Christus en Judas. Christus staat alléen met de intuïtief zijne grootheid beseffende Vrouw. Judas heeft natuurlijk het volk voor zich: de botte, platte geweldenaars. Ten slotte triomfeert 't kwaad en de ridikuul-komische epiloog is als eene parodie op Carducci's Ode a Satana met menigte-visioenen bij Verhaeren. C'est la foule qui rit débauchée et rôdeuse!
Maîtresse de Satan et des destins amers!
Mère des scélérats! Elle hurle, la gueuse!
La rage des gredins qui crie comme la mer!
Son âme est la gangrène et le plus des lépreux.
Cortige des chassieux, histeux, cataleptiques!
Lazare, fous, boiteux, voyons, tuberculeux
Bossus, monstres, perclus, aveugles, épileptiques.
Manchots, gitons, farceurs, nains, venériens, galeux
Babeux de pus d'abcès, apoplectiques et gueux!
Cancéreux, ulcéreux, piliers de cabaret.
Souteneurs! Sa vie crache un poison qui nous brûle!
La haine hydrophobique! Envie! Vice! Pustule!
Névrose! Crime! Fiel!..............
.............Mal qui toujours renaît.
Enkele verzen zijn slechts genietbaar, bevatten eene mooie gedachte, doch meestal is deze reeds door een ander gezegd - en beter. Bij deze (Christus spreekt): Je sauverai l'amour en son chemin amer,
névrosé et malade au milieu de l'enfer,
que l'homme donne à l'homme
herinnerde ik mij hoeveel mooier Jean Aicard in zacht-droevige, melodieuze verzen, de tot liefde onmachtige, tot in extatische oogenblikken zichzelf en hèm of haàr analyseerende ‘enfants du siècle’ bezongen heeft. Waar hij het heeft over la farce malheureuse
que suit l'humanité,
roept hij ons Renan in 't geheugen, zoowel door gedachte als uitdrukking. In zijn andere werken herinnert hij aan Poe, Beaudelaire, Mallarmé, schrijft Teisser. Ai! zijn dit niet wat te veel ‘reminiscenties’ voor een schrijver, die op oorspronkelijkheid aanspraak wil maken? Aan Renan herinnert ook de eenvoud, waarmede de Christus-figuur is geteekend. Alleen is de verregaande familiariteit van den Nazareër hier soms bepaald lachwekkend. Hij die de woorden sprak: ‘Laat de kinderkens tot mij komen’ was zeker geen ‘phraseur’, maar ook hier zijn grenzen: Bien le bonjour mes frères!
...........
gaat nog, maar là! passons! Nous verrons ça plus tard en dergelijke kwistig gestrooide | |
[pagina 51]
| |
stopwoorden en zinnetjes (waarom niet zut! of penses-tu!) lijken ons beslist onesthetisch. De woordkeus is soms allerdwaast, beslist onfransch, en met de meeste vrijmoedigheid worden portugeesche woorden en woord-vormen tot fransche gemaaktGa naar voetnoot1). Hetzelfde deeltje bevat nog ‘L'Homme’ - alweer een den triomf van l'Homme-Satan bezingend gedicht en ‘La Route Glorieuse’, dat onder een weidschen titel slechts een tot de bric-à-brac der romantiek behoorend thema weer eens opwarmt: de ongelukkige, door niemand begrepen dichter, (Chatterton bijvoorbeeld) die sterft voor zijne kunst.....
Poète, prend la plume!... Alors, ouvre ton coeur!
Et reprends le combat, le rire, la vigueur!
Klinkt dit eerste vers niet als een parodie van Musset's heerlijk Poète, prends ton luth et me donne un baiser?
Deux Vies, dat in de italiaansche vertaling (Due Vite) van Teisser voor mij ligt, is door den schrijver van den onder-titel ‘Poème douloureux’ voorzien, is echter veel meer een ‘drame philosophique’ zooals Renan ons gaf in Caliban, L'Eau de Jouvence, le Prêtre de Némi en l'abbesse de Jouarre. Het is trouwens opgedragen aan ‘Monsieur Ernest Haeckel, écrivain et penseur éminent, hommage de reconnaissance’. De strijd tusschen het goddelijk leven - dat eene onmogelijkheid blijkt - en het aardsche: vrouw, kind, wereldsche arbeid voor dagelijksch brood of een wereldsch ideaal - wordt hier behandeld. De abt van Loyen, in wiens binnenste die strijd zich afspeelt, is zonder relief geteekend, een tamelijk slap en, vooral, ofschoon dit zeker niet in des schrijvers bedoeling lag, onsympathiek personaadje. ‘Le mie idee - zegt hij - sono come dei canapi logori, frementi con dei gridi che mi scuotono, ed io non sono più che un annegato dinanzi ad esse, avendo solamente, per rispondere ai miei appelli, la bocca spaventevole del nulla..... (Mijne gedachten zijn als uitgerafelde draden, trillend door kreten, die mij door merg en been gaan, en ik ben niets meer dan een drenkeling op wiens roep slechts d'ontzettende muil van het Niet antwoordt). Mutato nomine..! Het derde boekske is de eerste aflevering van eene portugeesch maandblaadje (want de Portugeesch Archer de Lima schrijft oòk in 't portugeesch), Os Espectros (de schimmen), dat de bespreking beoogt van alle levens- en wereldproblemen en verder met een paar krabbels schrijvers, schrijfsters, acteurs, actrices en andere beroemdheden uit dezen tijd voor ons doet leven, aldus dezen ‘ships that pass in the night’ tenminste eene kortstondige glorie verzekerend. Op het titelblad van afl. no. 1 luidt het aldus: ‘Todos os espectros que passam sobre o oceano da vida: sonhos, sarcasmos, impressôes, a tempestade uivando blasphemias; a bonança cheia de sol, esfolhando saudades e alegrias; todos os fantasmos que se veem passar no grande frou-frou humano, palhaços gargalhando sinistramente, perversamente. O oceano da vida; tudo o que vae ao sabor dos ventos e dos marés, tudo o que se vier despedacar na costa, á sombra dolorosa da terra sob a boca aberta do Infinito, tudo...’. ‘Al de schimmen, die over den oceaan van het leven trekken: droomen, bijtende spotternijen, impressies, de godslasteringen-bulderende storm, het zonnige geluk, met zijn roes van on-zegbare melankolie en vroolijkheid, alle schimmen die wij zien voorbijsnellen in den menschelijken wirwar, onheilspellend; perversof sater-lachende clowns. De Oceaan van het leven, al wat ons wind en tijden doen smaken, al wat zich op de kust te pletter zal stooten, in de schaduw van dit tranendal, in 't aanzicht van den gapenden afgrond der Oneindigheid, àlles...’. Hier kunnen we 't, geloof ik, mee doen. Door zijne bijzondere melancolieGa naar voetnoot1) is Archer de Lima een echte zoon van Lusitanië. Men heeft dit bepaalde soort van weemoed der Portugeezen op rekening van hunne Keltische voorzaten geschreven - zeer terecht, mijns inziens. Waarom niet van die oorspronkelijken, nationalen aanleg profijt getrokken en in èigen taal vaderlandsche hope en verlangen gezongen, - gelijk vele jongeren thans in Portugal doen - in plaats van zich op te werpen als de chef eener école cosmopolite, wier belangrijkheid omgekeerd evenredig is met haar trompet-geschetter en reclame-makerij? Een te ver gevoerd kosmopolitisme is de dood van alle oorspronkelijkheid. WILLIAM DAVIDS. |
|