| |
Letterkundig leven uit de maart-tijdschriften
Onze Eeuw.
S. Kalff opent de aflevering met een causerie over de oude Buitenplaatsen van Batavia. In een artikel over Jacob van Lennep geeft Prof. Chantepie de la Saussaye zijn indrukken weêr van het boek van Jhr. Dr. M.F. van Lennep over diens grootvader; dit artikel geeft tevens een saamgedrongen karakteristiek van het beeld des schrijvers, zooals dit in het genoemde boek voor ons geteekend wordt.
In 't September-nr. van den vorigen jaargang schreef de heer Hoogewerff over ‘Een Nederlandsche bron van den Robinson Crusoë’. Deze studie heeft den heer S.P. L' Honoré Naber aanleiding gegeven om de pen op te vatten en de kwestie nog wat verder te vervolgen. - Interessant is verder ook het artikel van wijlen Dr. W.F. Kaiser over ‘Romeinsch Huwelijksgebruik’. Aan de Leestafel wijdt de redactie steeds een serieuse aandacht.
| |
De Gids.
Den 28en Februari is het 100 jaar geleden geweest dat Reinier Cornelis Bakhuizen van den Brink geboren werd, de man die - aldus karakteriseert hem de heer H.T. Colenbrander in een paar niet zeer fraai gestileerde bladzijden - ‘in Hollands wedergeboorte geloofd heeft’.
Hij heeft lief gehad met hartstocht, zichzelf in liefde verreind, zijn land in liefde verheerlijkt. Een man weer, na schimmen-drommen.
Met Potgieter, maar hoe ongelijk aan hem, hoeveel ruiger en struischer, staat hij daar nog in ons gezicht, poortwachter van den nieuwen op-gang.
Of wij dan, sindsdien, zoo hoog geklommen zijn? Het is bergop, bergaf gegaan, langs kronkelpaden en met vele struikelingen. Wij zijn zwaar belast, maar hebben het pak onzer historie lief, en blijven torsen.
De Hollander, verblinding alleen ontkent het, staat in veel achter. Niet in aanleiding tot heilzame ergernis, die springveer worde van nieuw pogen. Wat ons het liefst is, onze eigen-heid, is aanhoudend, en gevaarlijk, bedreigd. Maar nòg geeft zij kracht, en loont eerlijken arbeid aan Hollands zaak met het zoet bewustzijn van deelhebberschap aan iets stoer en nobels, aan de stugge echtheid van Hollands wezen. Er zijn schatten daarin, waarnaar te mogen delven een zegen blijft boven veler vreemden part. Wij verheffen ons niet, maar staan voor dit òns voorrecht.... Ongeslepen diamant, niet dan voor het Hollandsch oog te waardeeren, geen rukt u uit onze schatkamer meer. En zoo gij ooit, bij wisseling van tijd of mode, verlegd raaktet. leide De Gids tot u terug.
Het boek ‘Tropenwee’ van Henri van Booven zal in herdruk verschijnen bij de Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur. Er zullen vele nieuwe hoofdstukken worden toegevoegd aan deze dan geheel voltooide beschrijving van een verblijf in tropisch Afrika. Een dier nieuwe hoofdstukken biedt De Gids ons hier aan: het is een weêrgave van de laatste dagen aan boord. Ziehier een fragment.
Na Las Palmas was het iederen dag warmer geworden, 's morgens tegen tien uur begon de zon al feller te branden. Onder het zeildoek, over het promenadedek gespannen, leek het alsof de hitte er hangen bleef, ondanks de snelle vaart en een heete wind uit het Zuid-Oosten.
Het licht van de zon geleek een aangewakkerd vuur, de hemel strakte witachtig ontgloeid, rondomme, te allen kant vonkte de wijde, wijde zee. Lange, bruinachtige strepen van kolenwalm achter zich uitrekkende, gleden soms heel in de verte andere stoombooten traag voorbij.
Alle passagiers hadden nu witte kleederen aan, er werd geen schijf of ring geworpen, niemand wandelde meer of keek naar de zee, volkomen glad en onbewogen. Talrijke scholen vliegende visschen zweefden verscheidene seconden lang dicht over het water, woelige dolfijnen hupten een heel eind uit het zeevlak, als zij terugvielen schuimde het water van de krachtige rukken hunner plompe lijven, waarover buigzame, schitterende harnassen getogen schenen. Tegen twaalf werd de hitte ondraaglijk, velen kwamen niet aan tafel, enkelen trokken boosaardig vloekend of verbijsterd starend door de gangen onder het schip, waar het donkerder was, en waar het licht niet kwellen kon, het vreeselijke zonlicht, dat tot radeloosheid tergde, dat niet op de dingen scheen, maar er onverbiddelijk doorheen joeg.
Sierra Leona en Monrovia waren gepasseerd. Sierra Leona met de hooge, palmbegroeide bergen was hem 's morgens heel vroeg als een gelukkig droomgezicht verschenen. Langzaam doemde de hoofdstad op te midden van groene tuinen gelijk terrassen. Palmen, als zonneschermen, negen boven de witte daken der lage, verandah-omvangen huizen uit; overal wuifden de groote bladeren der banana's en er waren ook talrijke boomen waaraan groene vruchten hingen. Honderden negers zwierven schreeuwend in bootjes om het schip, zij hadden voddige, kleurige jasjes aan en waren langs touwen met groot misbaar tegen de boot opgeklommen, aanprijzend hunne waren, sinaasappels, banana's, malollen, snuisterijen, fetichen, en hunne vaartuigjes, waarmede zij de passagiers naar land wilden brengen.
De rederijkers hebben nog steeds geen goeden naam. Geen uitlating is krasser dan die van Dr. Jacobsen in zijn Carel van Mander, waar hij de poëzie van Anthonius de Roovere, Andries van der Meulen, Jan van den Dale en Mathijs de Castelein ‘sloffe geknutselde rederijkers verzen, vol bastaardwoorden, stoplappen en burgermanswijsheden noemt’. In een uitgebreide studie poogt Dr. J.A.N. Knuttel iets bij te dragen tot dier rederijkers eerherstel. Hij geeft vele citaten om te betoogen dat hun werk zoo slecht niet is als Dr. Jacobsen en anderen het doen voorkomen.
Onder het bereik van het groote publiek is nagenoeg niets van het rederijkerswerk. Anna Bijns, maar verder? Zeker, despelen van Everaert zijn uitgegeven, doch helaas zoo (door de haast
| |
| |
onontwarbare spelling, het ontbreken van noten), dat ze voor leeken nauwelijks zijn door te worstelen. Van Colijn bestaan slechts de zeldzame oude drukken. Meer dan Everaert, meer dan het spel van Mariken van Nieumeghen, verdient zijn werk herdrukt te worden. De waardeering der rederijkers zou door zulk een herdruk in ruimen kring tot een meer billijke gemaakt kunnen worden.
Arthur van Schendel vervolgt zijn Shakespeare-beschouwing. Mr. G.H. van der Vies doet ons kennis maken met ‘Een boek over de Dagbladpers’, n.l. ‘Le Journal’ door Georges Duplat, waarin het ontstaan en de inwendige organisatie van een dagblad, de aanraking van dagbladen onderling met elkaar, de verhouding van het dagblad met het publiek - van uit juridisch gezichtspunt beschouwd wordt. Behalve eenige kleine uitstapjes op Engelsch, Amerikaansch en Duitsch terrein, beweegt het boek zich geheel op Fransch-Belgisch gebied; er wordt in gesproken over de ontwikkeling van het advertentiewezen, over de verantwoordelijkheid voor den inhoud, over de vraag of het dagblad zuiver nieuwsblad moet zijn etc.
Mooie Verzen van P.N. van Eyck. De nog weinig bekende dichter Herman Middendorp geeft hier enkele proeven die de verwachting wettigen dat ook hij een eigen geluid vinden zal.
Ik ga niet meer naar schilderijen-musea. Zij doen mij te veel deuken aan hôtel-diners; altijd: soep, visch, vleesch, groente, gevogelte, pudding, ‘fruits, dessert’. Evenzoo, altijd zaal voor oud-Duitsche kunst, Hollandsche meesters, Vlaamsche meesters, Fransche school, Duitsche school, Italiaansche scholen in reeksen, ritsen, slierten... Toujours perdrix!
Aldus verzucht de heer R.W.P. Tutein Nolthenius, welke verzuchting dienen moet om te verklaren waarom de heer T. tegenwoordig liever in de kleine, bescheidene, 3e rangs musea gaat kijken dan in die van de grrrroote kunst. Hoe de schrijver van daar komt op professoren en overheden wier taalzonden als die van schooljongens worden te kijk gezet en op Larensche boertjes en Amsterdamsche melkmeisjes en de taal van onze officieele bescheiden waaruit geen schepsel wijs kan worden, moet men maar zelf lezen; 'k kan 't hier alles onmogelijk vertellen.
Mr. J.N. van Hall introduceert den stoeren Silezischen onderwijzer Hermann Stehr en zijn boek Drei Nächte, een roman waarin de nieuwe ideeën worstelen tegen den dwang van het overgeleverde. In zijn Muzikaal Overzicht schrijft Viotta over Strauss' ‘Electra’, in het Dramatisch Overzicht Mr. van Hall over ‘De Barbier uit Sevilla’.
| |
De Tijdspiegel.
Nevens eenige artikelen van politieke en oeconomischen aard vermelden wij een ‘vlot geschreven’ novelle van Jeanne Reyneke van Stuwe ‘De Biecht’ (een man wenscht den dood van zijn vriend wijl hij diens vrouw bemint. De vriend sterft, en de man, door wroeging verteerd, biecht de beminde vrouw alles op); om blijvenden indruk te maken had dit alles ‘eindringlicher’ behandeling noodig gehad. Is. Querido vervolgt zijn Toorop-essay; poëzie vinden wij van A. Cardinaal-Ledeboer.
| |
Groot-Nederland.
Men mag van Couperus zeggen wat men wil - lézen doet men hem altijd en dádelijk. Tenminste mij gaat dit zoo - nu ook weer met de Romeinsche schetsen ‘Martia’ en ‘De Moord op den Gek’.
De dichte menigte woelde over het Forum. Het waren de kalenden van Januari, maar geen feeststemming doorjubelde de atmosfeer. De zon had dien morgen eerst fel verblindend geschitterd langs de duizende marmeren zuilen, de marmeren muurvakken der tempels, langs de tallooze eerebeelden, over de verguldbronzen quadriga's op eerebogen; plotseling, onverwachts, stak felle wind, huiveringwekkend klagende, op, en de hemel bedekte zich met een dikke bank donkere wolken, laag en zwart. Het was vreemd, dat boven het Capitolium arenden en valken in kringen rondvlogen, onophoudelijk door; uit de opeengepakte menschenmassa's in het Forum wezen naar die vogels duizende vingers en maakten naar hen afwerende bewegingen van bezwering.
In de wemelende dichte menigte drongen de Romeinen in elkaâr op, vertrapten elkaâr, oogenpuilend van angst, lijkbleek van angst, onder de huiverdonkere wolken, waartegen de vreeslijke vogels draaizwermden.
- Zie de vogels! Zie de vreeslijke vogels! riepen, door elkaâr, de Romeinen, rillend van den plots kouden wind, rillende van angst en van huiver.
Cyriël Buysse vervolgt ‘Het Ezelken’, dat van 't voorjaar bij van Dishoeck in boekformaat zal verschijnen. Prof. H. Logeman publiceert het eerste deel van een doorwrochte en gedocumenteerde beschouwing over Biologie en de studie van taal en letteren, waarin een poging gewaagd wordt om vast te stellen welk nut de taalstudie heeft getrokken of trekken kan uit een van de laatste groote gebeurtenissen op 't gebied der biologie: de Mutatietheorie van Hugo de Vries.
Jan Eigenhuis geeft een visschersschets: Op het Zeedorp, krachtig, echt Hollandsch werk. Frans Coenen bespreekt eenige der jongste tooneelopvoeringen, Is. Querido den figuur van P.L. Tak, aan de hand van diens Herdrukken uit de Kroniek. Tak, hoewel geen kunstenaar, een man eerder van groote oordeelsnuchterheid, was tevens iemand van fijne levens- en schoonheids-instincten.
| |
Ons Tijdschrift.
Het pleit voor het inzicht der redactie van dit orgaan dat zij, liever dan voort te gaan met het publiceeren van het prullige rijmwerk ‘uit eigen kring’ waardoor zij eenigen tijd geleden ontstemde, gastvrijheid verleent aan jonge dichters die werkelijk dichter zijn, al behooren ze (als Jan Greshoff, dien we hier vinden) in engeren zin dan ook niet tot degenen van wie de zoogenaamde ‘Christelijke Kunst’ veel te hopen heeft.
Van een dergelijk inzicht getuigt m.i. echter weer niet de aanwezigheid op deze bladzijden van prozawerk als hier Wilma schrijft, een juffrouw die blijkbaar erg met de dorps (?)novellen van dominee Ulfers dweept (verzameld onder den titel Oostloorn), een schrijver dien zij vrij brutaal copieert in zijn smakelooze en aanstellerige stijltrucs en werkelijkheids-vervalsching. Hier wordt de idealiteit niet in de werkelijkheid gezocht, maar de werkelijkheid naar een ideaal misvormd.
Dan liever Schrijver's roman ‘De Lichte Last’, waarvan we in elke aflevering wel mondjesmaat krijgen; we zijn nu al aan 't dertiende vervolg! Ten deele is het hier misschien aan toe te schrijven dat het geheel wel wat vaal en gerekt aandoet; er is niet veel climax in de opvolging der gebeurtenissen; het leven dier burgermenschen wordt te weinig gesynthetiseerd. Ook hindert mij dat consequente weglaten van alle uitgangs-n's in de dialogen; deze schrijver heeft dergelijke averechtsche hulpmiddelen ter verkrijging van ‘natuurlijkheid’ heusch niet noodig.
| |
De Vlaamsche Gids.
Herman van der Linden geeft ons zijne beschouwingen over Willem den Zwijger. Leo Steppenbach schijnt het feit dat zijn landgenoot Frans Verschoren voor kort een roman Dompelaars deed verschijnen geen bezwaar te achten om een eigen roman in 2 deelen aan te kondigen onder den titel De Dompelaar, waarvan de Vlaamsche Gids een fragment brengt. Behalve een proza-schetsje van A. van Acker noemen wij dan nog verzen van Pol de Mont, Arnold Sauwen, Leo van Riel en Edmond Verstraeten. De heer van Riel vliegt daarna de jongste Fransche -, de
| |
[binnenkant achterplat]
[binnenkant achterplat]
| |
heer M. Basse de nieuwste Engelsche Letteren door. Er is iets grauws en saais in dit tijdschrift, waarmede het uiterlijk van den omslag wel in overeenstemming is.
| |
Nederland.
Is het meestal Groot-Nederland dat ons de nieuwe oorspronkelijke tooneelstukken in druk onder oogen brengt - Suze la Chapelle Roobol's gewaardeerd stuk ‘Een Boete’ wordt den lezers van ‘Nederland’ aangeboden. Verder novellen en poëzie, als gewoonlijk, en over de grenzen van 't middelmatige niet heenkomend: echte ontspanningslectuur, waar nu eenmaal, en dat is begrijpelijk, vraag naar blijft. De nieuwe Camera-uitgave aankondigende stelt Mr. van Loghem in het licht hoe in de reeks van waardeeringen door bekende Nederlanders, welke deze uitgave voorafgaan, het boek wordt vergeleken met een fakkel, een oude tante, aardappels, een brug, witte bergtoppen, een morgenstond en een ouden stoel.... maar de grondtoon er een is van hartelijke dankbaarheid.
| |
Elseviers Geïllustreerd Maandschrift.
‘Mogen wij wel zeggen dat schoonheid een hoedanigheid der voorwerpen is.... of hebben die voorwerpen hare schoonheid mild gekregen van wie, uit eigen vermogen, alles tot schoonheid schept of herschept?’ Aldus de aanvang van het opstel over den schilder-van-deze-maand, de rubriek waaraan Elsevier voor een niet gering deel zijn aantrekkelijkheid ontleent. Wie met een zóó scherpe probleem-stelling begint is zeker geen onbeduidend man. Het is dan ook niemand minder dan Karel van de Woestijne, die hier aan 't woord is - over den schilder Maurits Niekerk, van wiens werk enkele suggestieve reproducties (o.a. diverse aspecten van Brussel bij dag en nacht) zijn bijgevoegd. Dr. C.C. van de Graft vervolgt haar interessant artikel over de Maria-legenden; J.G. Sinia deelt een Herinnering mede aan een Marschbivak op Zuid Celebes, met een penteekening van den auteur.
Onze landgenoot Jac. Urlus, die sedert 1900 als heldentenor aan de Opera te Leipzig werkzaam is, vond een sympathieke beschrijver in H.W. de Ronde. Evenals in De Gids van deze maand brengt ook Elsevier een der nieuwe hoofdstukken van Henri van Boovens ‘Tropenwee’; Peter Dumaar vervolgt zijn roman Gijsbert en Ada en Herman Robbers bespreekt zeer uitvoerig Ina Boudier-Bakkers boek Armoede. Ik citeer het volgende, waarin R. den spijker m.i. zoo recht op zijn kop slaat:
Haar boek - ondanks de vaak slordige schriftuur - is een kunstwerk, het is mooi. En deze mooiheid geeft ons vreugde. Het lijkt zoo eenvoudig, toch dient het altijd weer herhaald. Want telkens hoort men over de boeken der moderne pessimistische realisten dat zij zoo neerdrukkend, zoo verlammend, zoo treurig stemmen. Maar ik heb nog nooit gehoord dat iemand terneergedrukt, ontmoedigd of verlamd was geworden door het aanschouwen van schilderijen van Israëls, waarop toch zoo vaak menschen-in-droefheid werden afgebeeld. Bij het zien van Israëls schilderij, voorstellende een vrouw wakend aan het doodsbed van haar man, worden wij bewogen. Wij denken aan de ellende dier vrouw en gevoelen medelijden. Maar de vreugde over de schoonheid der schilderij wint het verre van onze droefheid, een gevoel van innerlijke bevrediging maakt zich van ons meester, wij genieten en zijn blij te leven.
R.W.P. de Vries Jr. sluit de aflevering met een korte beschouwing aan ‘boeken over kunst’ gewijd.
| |
De Nieuwe Gids.
Eline van Stuwe vervolgt haar Drama ‘De Zonde’, Jac. van Looy de ‘Wonderlijke Avonturen van Zebedeüs’. Onder de zes bladzijden ‘Heilige Tocht’ van Ary Prins staat vermeld: ‘slot volgt’. Zou het heusch waar zijn? Wij zijn aan deze korte brokjes vreemdsoortig proza door een reeks van jaren zoo gewend geraakt. De ‘Litteraire Kroniek’ houdt zich behalve met vele andere zaken ditmaal met Dr. Kosters en Jan Greshoffs werk bezig. Van de overige bijdragen noem ik: De Philosophie van het Boeddhisme door Dr. C.J. Wijnaendts Francken, een opstel van J.C. Hol over De Langes Muziek-theorie en een reeks sonnetten ‘Wereldvrede’ door Hein Boeken, deel uitmakende van zijn voordrachten over Dante.
| |
Van Onzen Tijd.
INHOUD: Sonnet, door C.R. de Klerk. - Le Canon de la Messe, door Dom. Jean de Puniet O.S.B. - Domine Probasti me, door Marie Koenen. -Januari; De Bisschop, door Anna Aghina. - Dantes Purgatorio, door Fr. Christinus Kops O.F.M. - Boekbespreking, door Henri H. van Calker en A.S.
| |
Europa.
INHOUD: Verzen, door Frans Delbeke. - Daar buiten! door Fritia Lelyvelt. - De jonge man met de groote bezittingen, door Dorothee Buys. - Verzen, door Hessel Jongsma. - Wilhelm Busch als schrijver, door Cornelis Veth. - Uit Brugge, door Jules Schürmann. - De wees, door Guy de Maupassant. - Om je d'rin te vergissen! door De Villiers de L'Isle-Adam. - Over nieuwe boeken.
| |
De Boomgaard.
INHOUD: De Verzoening, door Hugo van Walden. - Verzen, door A. Roland Holst. - Serenade, door Frans Buyens. - Peinsbeelden, door Edmond van Offel. - De Klokken, door R. de Cneudt. - Su' les Trimards, door Paul Kenis. - Rust, door M. van Winckel. - De Dood, door Chr. van Balen. - Overzicht der maand. - Platen. Krijtteekening: Op het Veld, door E. Laermans. - Ornamenteeringen, door E. van Offel en Jan Claessens.
|
|